ECLI:NL:GHAMS:2024:2802

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
23-001519-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging doodslag, poging zware mishandeling, bedreiging en vernieling met tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, bedreiging en vernieling. De feiten vonden plaats op 20 november 2021 in Amsterdam, waar de verdachte met een mes de woning van zijn buren binnenging en hen bedreigde en verwondde. De verdachte heeft de slachtoffers, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], met de dood bedreigd en hen fysiek aangevallen, wat leidde tot ernstige verwondingen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 10 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) opgelegd. De tbs-maatregel is opgelegd vanwege de geestelijke stoornis van de verdachte, die tijdens het delict aanwezig was. Het hof heeft ook een contactverbod opgelegd voor de duur van drie jaar met vervangende hechtenis bij overtreding. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die beiden psychische schade hebben opgelopen door de gebeurtenissen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001519-22
datum uitspraak: 12 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-315265-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1983,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- de woning waar die [benadeelde 1] verbleef is binnengegaan en/of
- die [benadeelde 1] eenmaal of meermalen heeft geslagen en/of gestompt (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand) en/of
- op die [benadeelde 1] is gaan zitten (terwijl zij op de grond lag) en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst en/of nek, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde 1], heeft gestoken en/of gesneden en/of
- ( met kracht) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand tegen de wang en/of hals en/of borst en/of nek, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde 1] heeft geduwd en/of gedrukt, waardoor onder andere de keel van die [benadeelde 1] werd dichtgedrukt en/of dichtgehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- de woning waar die [benadeelde 1] verbleef is binnengegaan en/of
- die [benadeelde 1] eenmaal of meermalen heeft geslagen en/of gestompt (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand) en/of
- op die [benadeelde 1] is gaan zitten (terwijl zij op de grond lag) en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst en/of nek, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde 1], heeft gestoken en/of gesneden en/of
- ( met kracht) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand tegen de wang en/of hals en/of borst en/of nek, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde 1] heeft geduwd en/of gedrukt, waardoor onder andere de keel van die [benadeelde 1] werd dichtgedrukt en/of dichtgehouden;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
meer subsidiairhij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door
- de woning waar die [benadeelde 1] verbleef binnen te gaan en/of
- die [benadeelde 1] eenmaal of meermalen te slaan en/of te stompen (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand) en/of
- op die [benadeelde 1] te zitten (terwijl zij op de grond lag) en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of borst en/of nek, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde 1], te steken en/of te snijden en/of
- ( met kracht) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand tegen de wang en/of hals en/of borst en/of nek, althans het bovenlichaam, van die [benadeelde 1] te duwen en/of te drukken, waardoor onder andere de keel van die [benadeelde 1] werd dichtgedrukt en/of dichtgehouden;
2.
primairhij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- de woning van die [benadeelde 2] is binnengegaan en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) die [benadeelde 2] en/of
- in een worsteling met die [benadeelde 2] is geraakt, terwijl hij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand had en/of
- in een worsteling met die [benadeelde 2] is geraakt en/of eenmaal of meermalen in de arm, althans het bovenlichaam, van voornoemde [benadeelde 2] heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiairhij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] heeft mishandeld door
- de woning van die [benadeelde 2] binnen te gaan en/of
- in een worsteling met die [benadeelde 2] te raken en/of eenmaal of meermalen in de arm, althans het bovenlichaam, van voornoemde [benadeelde 2] te bijten;
3.
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op een dreigende manier een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te tonen en/of voor te houden en/of dreigend de woorden toe te voegen: “op je knieën, ik snij der gezicht open, jullie gaan dood'', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een fiets en/of een koelkast en/of spacescooter en/of barbecue en/of balkonnet, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank ten aanzien van feit 4.

Bewijs

Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, stelt het hof de volgende feitelijke gang van zaken vast.
De verdachte is in de nacht van 19 november 2021 op 20 november 2021 met een keukenmes de woning van zijn buren, [benadeelde 2] en [benadeelde 1], binnengegaan. Zij werden wakker en zagen de verdachte in de slaapkamer staan met een mes in zijn hand. De verdachte schreeuwde dat de aangevers hem wilden vermoorden en maakte daarbij bewegingen met het mes. De verdachte gaf [benadeelde 1] vervolgens een klap op haar hoofd en schreeuwde dat zij moest knielen. Hij hield het mes tegen haar linker wang aan. De verdachte schreeuwde richting [benadeelde 2]: “op je knieën, ik snij der gezicht open, jullie gaan dood”. [benadeelde 1] kreeg daarna diverse klappen op haar hoofd. De verdachte herhaalde dat de aangevers dood zouden gaan.
[benadeelde 2] zag kans om op te staan en pakte vervolgens met zijn beide handen de hand van de verdachte waarin hij het mes vasthield. Daarop ontstond een worsteling tussen de twee mannen. Alle drie vielen ze op de grond. De verdachte bleef steekbewegingen naar hen maken en liet het mes niet los. De verdachte hield vervolgens, toen hij op [benadeelde 1] zat, het mes tegen haar nek. Zij voelde dat de verdachte met volle kracht het mes tegen haar keel aandrukte. Hij drukte met volle kracht het mes tegen haar keel aan en bleef proberen om kracht te zetten om haar te steken. [benadeelde 2] probeerde steeds de verdachte tegen te houden zodat de verdachte het mes niet door haar keel heen kon drukken. Het mes brak op enig moment los van het handvat en [benadeelde 1] kon zich los maken uit de verstrengeling en de woning uitrennen.
[benadeelde 2] bleef in gevecht met de verdachte. [benadeelde 2] voelde dat de verdachte hard in zijn linker bovenarm beet. De verdachte beet steeds harder totdat [benadeelde 2] hem losliet. De verdachte is vervolgens het balkon opgegaan en is vanaf dit balkon naar het balkon van nummer [nummer 1] geklommen. De verdachte is daarna vanaf dit balkon op de achtste verdieping naar beneden gesprongen, naar het balkon van nummer [nummer 2] op de zevende verdieping. Diverse goederen op het balkon van de bewoner van deze flat, aangever [slachtoffer], bleken beschadigd of vernield.
[benadeelde 1] heeft onder andere bij haar hals een snijverwonding opgelopen, net door de huid heen. Over haar rechter borst is een laceratie (weefselverscheuring) geconstateerd. Op haar rechterhand zat een snijverwonding. Rechts boven op haar hoofd zat een kleine zwelling. Een verbalisant heeft ter plekke geconstateerd dat [benadeelde 2] diverse bijtwonden op zijn linker arm had.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat opzet niet bewezen kan worden, ook voorwaardelijk opzet niet.
Op basis van de inhoud van het bewijs, en mede gelet op wat daarover hiervoor is beschreven, stelt het hof vast dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster [benadeelde 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [benadeelde 2]. De verdachte heeft gezegd dat zij dood zouden gaan en heeft daarvoor zijn uiterste best gedaan.
Ten aanzien van feit 3
De verdachte heeft een mes getoond aan de aangevers en daarmee stekende bewegingen in hun richting gemaakt. De verdachte heeft ook tegen hen gezegd dat zij moesten knielen en dat zij dood zouden gaan. Daarbij heeft de verdachte de woorden gebruikt: “op je knieën, ik snij der gezicht open, jullie gaan dood''. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken ten aanzien van feit 4. De verdachte wist niet dat er goederen op het balkon stonden, waardoor niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vernielen van die goederen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met een ‘swingende’ (
het hof begrijpt: zwaaiende) beweging van het balkon op de achtste verdieping naar het balkon op de zevende verdieping is gesprongen. Door op deze onbesuisde manier van het ene naar het andere balkon af te dalen, moet de verdachte hebben begrepen dat hij gemakkelijk schade zou kunnen veroorzaken aan goederen die op deze balkons aanwezig waren. Het hof is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestaat dat er op balkons diverse goederen staan. De verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij goederen zou beschadigen. Het hof kan op basis van de dossierstukken echter niet vaststellen dat de fiets, koelkast of spacescooter van de aangever [slachtoffer] zijn vernield of beschadigd. Daarnaast acht het hof niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vernielen van een balkonnet, omdat er naar het oordeel van het hof naar algemene ervaringsregels geen aanmerkelijke kans bestaat dat er daar een balkonnet aanwezig was. Het hof zal de verdachte daarom van deze onderdelen vrijspreken. Wel komt het hof tot een bewezenverklaring voor het vernielen van de barbecue van de aangever [slachtoffer]. Uit de aangifte en de bijbehorende fotobijlagen blijkt dat de hendel van de barbecuedeksel is afgebroken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairhij op 20 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven,
- de woning waar die [benadeelde 1] verbleef is binnengegaan en
- die [benadeelde 1] meermalen heeft geslagen met een mes in zijn hand en
- op die [benadeelde 1] is gaan zitten terwijl zij op de grond lag en vervolgens met een mes in de hals en borst van die [benadeelde 1] heeft gesneden en
- met kracht een mes tegen de wang en hals van die [benadeelde 1] heeft gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
primairhij op 20 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- de woning van die [benadeelde 2] is binnengegaan en
- met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde 2] en
- in een worsteling met die [benadeelde 2] is geraakt, terwijl hij een mes in zijn hand had en
- eenmaal in de arm van voornoemde [benadeelde 2] heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 20 november 2021 te Amsterdam, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door op een dreigende manier een mes aan die [benadeelde 1] [benadeelde 2] te tonen en dreigend de woorden toe te voegen: “op je knieën, ik snij der gezicht open, jullie gaan dood'',
4.
hij op 20 november 2021 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een barbecue die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs- maatregel) opgelegd en daarbij bevolen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte opnieuw zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd (als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht), inhoudende een contactverbod met de aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2], voor de duur van 3 jaren, met toepassing van de vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte geen tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, maar – indien het hof een mogelijkheid ziet om nader onderzoek daartoe te verrichten – tbs met voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in aanmerking genomen de inhoud van de adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, waarbij hij geprobeerd heeft [benadeelde 1] van het leven te beroven en waarbij hij [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Door dapper optreden van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] is het gelukkig niet zover gekomen. Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting door de slachtoffers zijn voorgelezen, blijkt hoe groot de impact van het gebeurde op hen is geweest. Bij beide slachtoffers is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, zij ondergaan beide hiervoor therapie. [benadeelde 1] is nog steeds erg angstig en haar gevoel van veiligheid is volledig aangetast. Door het litteken in haar hals en de pijn aan haar sleutelbeen wordt zij steeds weer aan het feit herinnerd. [benadeelde 2] heeft regelmatig last van flashbacks en voelt zich naar en angstig als hij terugdenkt aan het gebeurde. Hij wilde niet langer in zijn woning verblijven, inmiddels zijn zij daarom verhuisd naar een andere woning. Omdat de verdachte niet heeft willen of kunnen toelichten wat er op dat moment in hem omging, blijven de slachtoffers met veel vragen zitten en is het moeilijk voor hen om datgene wat hen is overkomen een plek te geven. Ook wordt door gewelddadige feiten zoals de verdachte die heeft gepleegd het veiligheidsgevoel in de samenleving in bredere zin aangetast.
Strafblad
Uit het strafblad van 12 juni 2024 blijkt dat de verdachte eerder voor (zware) geweldsmisdrijven onherroepelijk is veroordeeld. In het verleden is de verdachte tot langdurige vrijheidsstraffen veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten. Als jeugdige is hem de PIJ-maatregel opgelegd, die uiteindelijk zes jaar heeft geduurd. Vanaf zijn veertiende jaar heeft de verdachte, die het bepaald niet makkelijk heeft gehad in zijn jonge jaren, een groot deel van zijn leven in detentie doorgebracht. Op het moment van het plegen van het bewezenverklaarde was de verdachte slechts enkele maanden vrij na een gevangenisstraf van negen jaar.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De verdachte is in het kader van het onderzoek naar zijn geestvermogens driemaal (waarvan twee keer in de onderhavige strafzaak) ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Almere. Het hof heeft kennisgenomen van de naar aanleiding van de onderzoeken in het PBC opgemaakte rapportages van 26 juni 2012, opgemaakt door psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2], van 21 april 2022 opgemaakt door psychiater [naam 3] en psycholoog [naam 4] en van 19 januari 2024, opgemaakt door psychiater [naam 5] en GZ-psycholoog [naam 6]. Het hof baseert zich bij de beoordeling op de rapportage van 19 januari 2024 van [naam 5] en [naam 6] (hierna te noemen: het PBC-rapport), nu deze rapportage van recenter datum is en de verdachte hieraan, in tegenstelling tot de eerdere onderzoeken, zijn medewerking heeft verleend.
In het PBC-rapport komen de deskundigen tot de volgende gezamenlijke conclusies. Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. Op welke wijze deze psychotische stoornis van invloed is geweest, blijft onduidelijk – wegens het ontbreken van een delictscenario – maar wel kan worden aangenomen dat er sprake moet zijn geweest van tenminste enige doorwerking van de psychotische gedachtes in zijn keuze om tot het tenlastegelegde te komen, waarbij angst vanuit paranoïdie het meest voor de hand ligt. De onderzoekers adviseren dan ook om het tenlastegelegde tenminste in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
In het PBC-rapport staat onder meer het volgende geschreven:

Indien betrokkene onbehandeld zou terugkeren naar de situatie van voor het ten laste gelegde, is de inschatting van onderzoekers dat hij vanuit zijn verstandelijke beperking niet in staat is overzicht te houden in de voor hem complexe buitenwereld, hij vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis snel achterdochtig zal reageren en hij vanuit zijn verslavingsgevoeligheid snel zal vervallen in middelengebruik en crimineel verwervingsgedrag, met een verhoogd risico tot het ontwikkelen van een nieuwe psychotische episode. Vanuit de klinische inschatting wordt het risico op toekomstig agressief delictgedrag dan ook hoog ingeschat. Betrokkene heeft een lange voorgeschiedenis van vaak plotseling ernstig agressief gedrag zowel buiten als binnen een detentiesetting.
De onderzoekers adviseren, gelet op de vastgestelde problematiek bij de verdachte, de (in ieder geval enige) doorwerking hiervan in de hem ten laste gelegde feiten, en het hoge risico op ernstig agressief delictgedrag, een gedwongen behandeling op te leggen. Zij adviseren om een langdurige klinische behandeling op te leggen binnen een instelling met een hoog beveiligingsniveau. De onderzoekers zien geen ruimte voor een andere (minder vergaande) maatregel dan een tbs met verpleging van overheidswege. Alle minder verregaande kaders zijn naar de mening van de onderzoekers onvoldoende om het risico op agressief delictgedrag duurzaam te verlagen.
Het hof maakt deze conclusies van de deskundigen tot de zijne. Het hof stelt vast dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het hof rekent het bewezenverklaarde daarom in verminderde mate aan de verdachte toe.
Het hof stelt op basis van diezelfde rapportage, de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde immers sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten betreffen een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, feit 3 betreft bedreiging waarvoor ook tbs kan worden opgelegd. Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen oplegging van de tbs-maatregel eist. De maatregel tbs met voorwaarden is te licht om het risico van recidive voldoende in te perken. Volgens de onderzoekers is de verdachte niet in staat om zich te houden aan voorwaarden. De algemene veiligheid van personen eist zowel oplegging van de maatregel tbs als verpleging van overheidswege.
Het hof stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd wegens poging doodslag en poging zware mishandeling, dit zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De duur van de tbs is dan ook niet gemaximeerd.
Gevangenisstraf en overschrijding van de redelijke termijn
Naast de tbs-maatregel acht het hof, gezien de ernst van de feiten, ook oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Het hof houdt bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf rekening met straffen die meestal worden opgelegd voor soortgelijke feiten. Wel houdt het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee dat de bewezen verklaarde feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Ook werkt strafverlagend dat de verdachte de tbs-maatregel opgelegd krijgt. Duidelijk is dat hij in dat kader voor langere tijd zijn vrijheid kwijt zal zijn. Het hof acht onder deze omstandigheden in beginsel – net als de rechtbank – een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden. Omdat de verdachte tijdens het strafproces in voorarrest heeft gezeten, geldt in deze zaak als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting had moeten zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Hoewel de overschrijding niet alleen te wijten is aan de inactiviteit van de justitiële autoriteiten, komt het hof toch tot de conclusie dat er sprake is van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn. Daarom zal het hof de eerder genoemde gevangenisstraf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 10 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel (38v Sr)
Het hof ziet aanleiding om de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel aan de verdachte op te leggen als bedoeld in artikel 38v Sr. Daarmee wil het hof voorkomen dat de verdachte nog contact opneemt met de slachtoffers om hen te bedreigen. Het hof zal deze maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod met de slachtoffers, met één week vervangende hechtenis per overtreding tot het hierna te melden maximum. Het hof zal de vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor een periode van drie jaar.

Beslag

De onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee messen, die aan de verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 primair en onder 2 primair bewezenverklaarde is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.389,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.389,04. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het door de rechtbank toegewezen bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- € 19,61 aan kalmerende medicatie;
- € 312,06 aan eigen risico zorgverzekering met betrekking tot ambulancevervoer;
- € 36,88 aan littekencrème;
- € 7,99 aan aanschaf coltrui in verband met bedekking litteken;
- € 12,50 aan een beschadigd pyjama-shirt;
- € 10.000 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering conform het vonnis van de rechtbank moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld zich te zullen refereren aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade voor toewijzing in aanmerking komen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen blijkt onder meer uit de aantekeningen van haar huisarts in het medisch dossier, die bij de vordering zijn gevoegd. Bovendien brengen de aard en de ernst van de normschending al mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.003,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.576,16. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het door de rechtbank toegewezen bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- € 55,42 aan kalmerende medicatie;
- € 19,99 aanschaf nieuw droogrek;
- € 37,70 taxi ziekenhuis naar huis;
- € 2.500 aan lening kosten inrichting oude woning;
- € 2.773,56 aan kosten inrichting nieuwe woning;
- € 66,52 kosten ten behoeve van verhuizing;
- € 50 inschrijfkosten woningnet;
- € 1.711,87 aan additionele verhuis- en inrichtingskosten;
- € 361,10 eigen risico zorgverzekering.
- € 6.500 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering conform het vonnis van de rechtbank moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld zich te zullen refereren aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de gevorderde schade die ziet op de twee leningen van in totaal € 2.500,- ten behoeve van de inrichting van de oude woning niet voor vergoeding in aanmerking
komt. Wanneer ook deze kosten worden toegewezen, zou verdachte tweemaal inrichtingskosten vergoed krijgen, waarvoor geen rechtsgrond aanwezig is. De benadeelde partij kan voor dit deel dan ook niet in de vordering worden ontvangen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen blijkt onder meer uit de bij de vordering gevoegde informatie met betrekking tot de aan de benadeelde partij aangeboden trauma verwerkende therapie bij [GGZ]. Bovendien brengen de aard en de ernst van de normschending al mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 6.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, het letsel van de benadeelde partij en de toegekende schadevergoedingen in vergelijkbare gevallen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 57, 63, 285, 287, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [benadeelde 1], geboren op [geboortedag 2] 1984;
- [benadeelde 2], geboren op [geboortedag 3] 1982.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Mes (omschrijving: G6123255, wit, merk: keukenmes);
- 1 STK Mes (omschrijving: G6123610, zwart, merk: Heft mes).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.389,04 (tienduizend driehonderdnegenentachtig euro en vier cent) bestaande uit € 389,04 (driehonderdnegenentachtig euro en vier cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.389,04 (tienduizend driehonderdnegenentachtig euro en vier cent) bestaande uit € 389,04 (driehonderdnegenentachtig euro en vier cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 86 (zesentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 november 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.576,16 (elfduizend vijfhonderdzesenzeventig euro en zestien cent) bestaande uit € 5.076,16 (vijfduizend zesenzeventig euro en zestien cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.576,16 (elfduizend vijfhonderdzesenzeventig euro en zestien cent) bestaande uit € 5.076,16 (vijfduizend zesenzeventig euro en zestien cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 92 (tweeënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 november 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R.P. den Otter en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 juli 2024.
Mr. D.A.C. Koster is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.