ECLI:NL:GHAMS:2024:2840

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
23-004646-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake poging tot zware mishandeling met noodweersituatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 juni 2005 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 1 oktober 2004 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van opzettelijk zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het primair tenlastegelegde feit te hebben begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Wel heeft het hof vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten poging tot zware mishandeling, heeft gepleegd. De verdachte had verklaard dat hij zich in een noodweersituatie bevond, omdat het slachtoffer een mes trok en hem bedreigde. Het hof oordeelde dat de reactie van de verdachte, die het slachtoffer met een mes in de arm stak, binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging viel.

Daarom heeft het hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de verhouding tussen de aanranding en de reactie van de verdediger in acht te nemen bij het beoordelen van noodweer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004646-19
datum uitspraak: 1 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2005 in de strafzaak onder parketnummer 13-047845-04 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 1 oktober 2004 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een steekwond aan (linker)(boven)arm), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (met kracht) met een mes in de (linkerboven)arm te steken;
subsidiairhij op of omstreeks 1 oktober 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een mes in de (linkerboven)arm van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Het hof acht, met de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2004 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de linker bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Uit de stukken blijkt dat de verdachte van oordeel is dat ten tijde van het plegen van het strafbare feit sprake was van een noodweersituatie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van noodweer, aangezien de verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht en de verdachte zich bovendien had kunnen wegdraaien of van de situatie had kunnen weglopen.
Het hof overweegt het volgende.
Op 1 oktober 2004 zijn twee groepen op het schoolplein in een conflict beland naar aanleiding van een ruzie die de vorige dag had plaatsgevonden. Aan de ene kant was er de “Surinaamse” groep, waar de verdachte toe behoorde, en aan de andere kant de “Marokkaanse” groep, waar de aangever [slachtoffer] onderdeel van uitmaakte. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met een groepje vrienden tegenover een groep van Marokkaanse jongens stond en dat [slachtoffer] een fileermes pakte, zijn arm naar achteren bracht en met kracht een zwaaiende beweging naar zijn borst maakte en hem probeerde te steken. Hij voelde zich hierdoor bedreigd en angstig. Hierna heeft hij een mes uit zijn zak gehaald en [slachtoffer] in zijn arm gestoken. De verklaring van de verdachte vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], die behoren tot de vriendengroep van de verdachte, van de aangever of die als ‘neutraal’ aan te merken zijn.
Naar het oordeel van het hof is aldus voldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Er was een conflict tussen twee groepen jongens, waarbij de aangever [slachtoffer] als eerste een mes trok en een stekende beweging naar de verdachte maakte. Misschien was het op enig moment wellicht mogelijk voor de verdachte om te vluchten, maar dit kon onder deze omstandigheden niet van hem worden verlangd. Het door de verdachte gebruikte geweld staat niet in een onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, welke bestond uit het trekken van een mes en het maken van een stekende beweging in zijn richting. Het geweld was in die zin dus van gelijke aard. De reactie daarop van de verdachte is binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gebleven en de verdachte is daarom ook niet strafbaar.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. W.S. Ludwig en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 oktober 2024.