ECLI:NL:GHAMS:2024:2906

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23-003662-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na veroordeling voor in scène gezette inbraak en verzekeringsfraude

Op 8 oktober 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een verdachte die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere veroordeling door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het in scène zetten van een inbraak met als doel verzekeringsgelden te verkrijgen. De tenlastelegging omvatte onder andere het doen van een valse aangifte en het oplichten van de verzekeraar Aegon door een schadeclaim in te dienen. De feiten speelden zich af op 17 januari 2016 in Volendam, waar de verdachte aangifte deed van een inbraak en diefstal van zijn autosleutel en auto.

Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 3 augustus 2023, 4 januari 2024 en 24 september 2024, heeft het hof de verklaringen van getuigen en het strafdossier bestudeerd. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke taakstraf geëist, maar de raadsman pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof concludeerde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de vereiste mate van zekerheid om de verdachte te veroordelen. De getuigenverklaringen en het forensisch onderzoek wezen op inconsistenties die de schuld van de verdachte niet konden bevestigen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003662-17
datum uitspraak: 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 20 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-071106-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 augustus 2023, 4 januari 2024 en 24 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 17 januari 2016 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd, immers heeft hij, verdachte, ten overstaan van verbalisant [verbalisant], agent van politie eenheid Noord-Holland, opzettelijk en in strijd met de waarheid verklaringen afgelegd inhoudende dat zijn autosleutel en auto wederrechtelijk van hem zijn weggenomen (in Volendam, gemeente Edam-Volendam);
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2016 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Aegon te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten verzekeringsgeld, door: - een schadeclaim in te dienen bij Aegon, en/of - (daarbij) ter onderbouwing van die schadeclaim bij de politie een valse aangifte heeft gedaan dat de autosleutel en auto van verdachte is gestolen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij, op of omstreeks 17 januari 2016 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een (voor)deur, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, met een proeftijd van één jaar.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte de inbraak en diefstal in scène heeft gezet.
Het hof overweegt als volgt.
De drie tenlastegelegde feiten behelzen – in onderlinge samenhang bezien – het verwijt dat de verdachte in januari 2016 (in een door hem gehuurde vakantiewoning) – van binnenuit de woning – braaksporen aan de toegangsdeur heeft veroorzaakt (feit 3) en aldus een inbraak heeft geënsceneerd, waarvan hij een valse aangifte heeft gedaan (feit 1). Vervolgens zou de verdachte getracht hebben zijn verzekeraar op te lichten (feit 2) met de valse claim dat bij de beweerde inbraak zijn autosleutel is ontvreemd en dat vervolgens zijn auto is gestolen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de destijds betrokken forensisch onderzoeker van de politie, [getuige 1], als getuige gehoord, evenals de bedrijfsleidster van het betreffende vakantiepark, [getuige 2]. Op basis van hun verklaringen, in samenhang met het strafdossier, gaat het hof uit van het volgende.
Op zondag 17 januari 2016, de dag dat de inbraak bij de getuige [getuige 2] werd gemeld, zijn door een medewerker van het vakantiepark foto’s van de openstaande, beschadigde toegangsdeur van de woning gemaakt. Toen getuige [getuige 1] een dag later, op 18 januari 2016 rond 11.30 uur, bij de woning arriveerde, trof hij de woning afgesloten aan. De deur werd voor hem geopend door een medewerker van het park. Uit de logingegevens van het elektronische deurslot is gebleken dat op 18 januari 2016, vóór de komst van [getuige 1], de deur reeds driemaal is geopend met behulp van
keycardsvan de schoonmaker (HHD) en de technische dienst (TD) van het vakantiepark. Het hof moet er daarom rekening mee houden – dat volgt al uit de verschillen in de foto’s – dat het sporenbeeld dat [getuige 1] op 18 januari 2016 onderzocht, niet hetzelfde was als het sporenbeeld dat te zien is op de foto’s die de dag ervoor zijn gemaakt. Dit doet weliswaar niet af aan [getuige 1] conclusie dat de braaksporen die hij aantrof van binnenuit zijn veroorzaakt, maar uit het voorgaande kan niet de conclusie worden getrokken dat deze beschadigingen door de verdachte (en/of diens metgezel) zijn veroorzaakt op 17 januari 2016. In het geval de verdachte te kwader trouw was, had meer voor de hand gelegen dat hij (en/of zijn metgezel) de sporen (juist) van buitenaf had aangebracht.
Het bovenstaande in aanmerking genomen vindt het hof dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de drie tenlastegelegde feiten heeft begaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.