ECLI:NL:GHAMS:2024:291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23-000985-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en hennepplanten met verwerping van vormverzuimen en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en hennepplanten. De tenlastelegging betrof een hoeveelheid van 5264 hennepstekken en 155 hennepplanten, wat valt onder de Opiumwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uur.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 januari 2024 heeft de advocaat-generaal gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging zich beriep op onherstelbare vormverzuimen. De raadsvrouw stelde dat de observatie van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen machtiging van een officier van justitie was. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de observatie niet stelselmatig was en dat er voldoende grondslag was voor de doorzoeking van de auto van de verdachte.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte op 4 januari 2021 opzettelijk aanwezig was bij de hennepkwekerij, die zich bevond in een woning waar hij sleutels van had. De verdachte had verklaard regelmatig in de woning aanwezig te zijn geweest. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en -planten. De opgelegde straffen werden vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000985-23
datum uitspraak: 6 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-284020-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1984,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 januari 2021 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 5264 hennepstekken en/of 155 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van hennepteelt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Er was sprake van een observatie, omdat de verdachte anderhalf tot twee uur lang is gevolgd. Een machtiging van een (hulp)officier van justitie voor deze observatie ontbrak. Dit brengt met zich dat de observatie onrechtmatig was en dat aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Daarnaast was de doorzoeking in de auto van de verdachte onrechtmatig. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Daarmee is wederom sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het gevolg van deze vormverzuimen is dat al hetgeen is aangetroffen ten gevolge van de observatie en het controleren van de auto moet worden uitgesloten van het bewijs. Dit dient tot vrijspraak te leiden, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen wegens gebrek aan voldoende bewijs. Dat de verdachte de woning aan de [adres02] heeft bezocht en de sleutel van die woning had, is onvoldoende bewijs voor zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De verdachte betwist dat hij “ [bijnaam01] ” is, die voorkwam in gesprekken in de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte01] . Daarnaast ontbreekt bewijs voor het medeplegen van hennepteelt. Alleen het weten van of het zich niet distantiëren van de hennepkwekerij is daarvoor onvoldoende.
Oordeel van het hof
Vormverzuimen
Ten aanzien van het gestelde vormverzuim met betrekking tot het volgen van de verdachte, overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat de verbalisanten op 4 januari 2021 om 08.10 uur terwijl zij met surveillance belast waren een Audi met kenteken [kenteken01] zagen rijden. Zij kregen een ANPR-hit op het kenteken van die auto vanwege overtredingen van de Opiumwet. De auto bleek op naam van de verdachte te staan. De verbalisanten volgden de auto en zagen dat deze uiteindelijk om 08.50 uur parkeerde op de oprit van de woning aan de [adres02] . De verbalisanten zagen een man in de auto zitten, die later de verdachte bleek te zijn. Zij zagen dat de verdachte de woning betrad. Om 09.32 uur zagen zij vervolgens dat de verdachte de woning verliet en wegreed in zijn auto. Hierop hebben de verbalisanten de verdachte verderop op de [straat01] ter hoogte van nummer [nummer01] staande gehouden. De verdachte is uiteindelijk om 10.20 uur aangehouden.
Het hof stelt vast dat uit het vorenstaande blijkt dat de periode tussen de ANPR-hit en de staande houding van de verdachte ongeveer 1 uur en 20 minuten heeft geduurd. Gelet op de beperkte duur en beperkte intensiteit van de binnen dit tijdsaspect gedane observaties, is het hof van oordeel dat deze niet geschikt zijn geweest om van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van de verdachte een compleet beeld te verkrijgen. Er is dan ook geen sprake geweest van een stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv. De observatie heeft slechts een zo beperkte inbreuk gemaakt op verdachtes persoonlijke levenssfeer, dat artikel 3 Politiewet 2012 en artikel 141 Sv daarvoor een toereikende grondslag boden. Het verweer dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim wordt derhalve verworpen.
Het hof verwerpt ook het verweer ten aanzien van het gestelde vormverzuim met betrekking tot de doorzoeking van de auto van de verdachte en wijst in dit verband naar het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] van 4 januari 2021 waaruit blijkt dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. De verbalisanten hebben zich rechtmatig de toegang tot de auto verschaft op grond van artikel 9 Opiumwet. De verbalisanten roken dat een henneplucht vanuit de auto kwam, er lag een weegschaal in het zicht en de verdachte had een vage en leugenachtige verklaring over zijn bezigheden van die dag gegeven. Na het openen van de deuren zag een van de verbalisanten bovendien direct een niet gesloten doos met lichtarmaturen en lampen die veelvuldig gebruikt worden bij hennepkwekerijen, een fles met vloeistof voorzien van de tekst “PH-Magic for your plants” en een weegschaal. Het hof heeft geen aanleiding om aan de bevindingen en de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen. Vervolgens is de auto doorzocht op grond van artikel 96b Sv. Ook dit was rechtmatig, nu sprake was van verdenking van een strafbaar feit als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. Er is dus geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Medeplegen opzettelijk aanwezig hebben van hennep
Het hof komt tot een bewezenverklaring van medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en -planten en overweegt daartoe als volgt.
Op 4 januari 2021 zagen verbalisanten dat een man, die later de verdachte bleek te zijn, om 08.50 uur zijn auto parkeerde op de oprit van de woning aan de [adres02] en de woning betrad. Op dit adres bleek de medeverdachte [medeverdachte01] ingeschreven te staan. Om 09.00 uur parkeerde een andere auto tegenover de woning. Uit deze auto stapten twee mannen die vervolgens ook de woning betraden. Dit bleken later de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte03] te zijn. Om 09.32 uur zagen verbalisanten dat de verdachte de woning verliet met een bruine doos, deze in zijn auto zette en wegreed. De verdachte werd verderop in de straat staande gehouden en zijn auto werd doorzocht. In de auto werden naast de bruine doos met daarin de hiervoor genoemde lichtarmaturen en lampen, hennep-gerelateerde goederen en in het middenconsole sleutels aangetroffen, die voorzien waren van een label met hierop geschreven “ [label01] ”. Eén van deze sleutels paste op de voordeur van de woning aan de [adres02] . De andere sleutel paste op het hangslot van de schuur in de achtertuin van die woning. De verdachte heeft verklaard dat deze sleutels van hem zijn. Terwijl verbalisanten even later bezig waren met de instap in de woning werd [medeverdachte01] in de achtertuin van de woning aangetroffen. Kort hierna kwam [medeverdachte02] uit de schuur in de achtertuin gelopen. Een verbalisant die aan de voorzijde van de woning was, zag door het glaswerk van de voordeur dat in de woning [medeverdachte03] de trap kwam aflopen. In een slaapkamer op de eerste verdieping van de woning en in de schuur in de achtertuin van de woning werden uiteindelijk een in werking zijnde hennepstekkerij en -kwekerij aangetroffen met een grote hoeveelheid hennepstekken en -planten.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, mede gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, oordeelt het hof dat de in de woning en schuur aangetroffen hennepstekken en hennepplanten zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. Niet alleen had de verdachte de sleutels van de woning en de schuur in zijn bezit en heeft hij verklaard dat deze sleutels van hem waren, tevens heeft de verdachte verklaard dat hij regelmatig in de woning aanwezig was, hetgeen op 4 januari 2021 door de verbalisanten ook is vastgesteld; de verdachte heeft die dag ongeveer 40 minuten in de woning verbleven en vertrok nadien met een doos met daarin de lichtarmaturen en lampen. Een en ander in onderling verband en samenhang bezien, leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepstekken en -planten. In dit kader heeft het hof tevens gelet op de doos die de verdachte bij zijn vertrek uit de woning heeft meegenomen, dat in deze doos hennep gerelateerde goederen zijn aangetroffen, terwijl op dat moment een hennepgeur in zijn auto werd waargenomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal het hof geïnformeerd dat de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] inmiddels onherroepelijk zijn veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de hennepstekkerij en -kwekerij aangetroffen in voornoemde woning en de schuur. Hieruit volgt (impliciet) dat ook deze medeverdachten ieder voor zich opzettelijk hennepstekken en hennepplanten aanwezig hebben gehad en leidt het hof af dat de verdachte en deze medeverdachten niet alleen ieder voor zich maar ook tezamen en in vereniging opzettelijk de aangetroffen hennepstekken en hennepplanten aanwezig hebben gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 januari 2021 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, hennepstekken en hennepplanten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht te volstaan met een taakstraf, die aanzienlijk gematigd dient te worden ten opzichte van de door de politierechter opgelegde taakstraf. Indien de onherstelbare vormverzuimen niet leiden tot bewijsuitsluiting, dienen deze wel te worden meegenomen in de strafmaat. Ook is de redelijke termijn in eerste aanleg geschonden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en -planten. Met zijn handelen heeft de verdachte de handel in hennep in stand gehouden. Daarnaast geldt in het algemeen voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers en voor de samenleving, onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2024 is hij eerder wegens overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld. Ook stelt het hof vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu aan de verdachte na het onderhavige feit meerdere straffen zijn opgelegd.
Voorts constateert het hof dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is op 4 januari 2021 in verzekering gesteld, terwijl de politierechter op 15 maart 2023 vonnis heeft gewezen. De redelijke termijn in eerste aanleg is daarmee in beperkte mate, te weten met ruim 2 maanden overschreden, waardoor de duur van de totale berechting in twee feitelijke instanties 37 maanden heeft geduurd. Vanwege deze geringe overschrijding kan naar het oordeel van het hof worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, passend en geboden. Hierin ligt besloten dat het hof noch in hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting naar voren is gebracht, noch overigens aanleiding ziet te volstaan met een taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]