In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en hennepplanten. De tenlastelegging betrof een hoeveelheid van 5264 hennepstekken en 155 hennepplanten, wat valt onder de Opiumwet. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uur.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 januari 2024 heeft de advocaat-generaal gepleit voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging zich beriep op onherstelbare vormverzuimen. De raadsvrouw stelde dat de observatie van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen machtiging van een officier van justitie was. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de observatie niet stelselmatig was en dat er voldoende grondslag was voor de doorzoeking van de auto van de verdachte.
Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte op 4 januari 2021 opzettelijk aanwezig was bij de hennepkwekerij, die zich bevond in een woning waar hij sleutels van had. De verdachte had verklaard regelmatig in de woning aanwezig te zijn geweest. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepstekken en -planten. De opgelegde straffen werden vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.