ECLI:NL:GHAMS:2024:292

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23-002263-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, bewezen poging tot zware mishandeling met TBS

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord dan wel doodslag, maar het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De verdachte had het slachtoffer met een bestekmes in het hoofd gestoken, maar het hof concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij bewust de kans had aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het hof oordeelde dat hij lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, waardoor hij niet strafbaar was. Het hof legde TBS met verpleging op, in afwijking van eerdere rapportages die dit niet adviseerden. De zaak bevatte ook elementen van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en een vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk werd toegewezen. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding van € 7.500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002263-22
datum uitspraak: 6 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-314752-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1995,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in het politiebureau de Burgwallen, gevestigd aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal 35 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven,
- naar de balie, waarachter die [benadeelde partij01] zich (in de functie van politiemedewerkster) bevond, is gelopen, en/of
- ( vervolgens) aldaar een (bestek)mes te voorschijn heeft gehaald, en/of
- ( vervolgens) onverhoeds en/of met kracht (door zijn hand met daarin voornoemd mes van boven naar beneden te halen) met dat mes in het (achter)hoofd van die voornoemde [benadeelde partij01] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 november 2021 te Amsterdam, in het politiebureau de Burgwallen, gevestigd aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal 35 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- naar de balie, waarachter die [benadeelde partij01] zich (in de functie van politiemedewerkster) bevond, is gelopen, en/of
- ( vervolgens) aldaar een (bestek)mes te voorschijn heeft gehaald, en/of
- ( vervolgens) onverhoeds en/of met kracht (door zijn hand met daarin voornoemd mes van boven naar beneden te halen) met dat mes in het (achter)hoofd van die voornoemde [benadeelde partij01] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord. De verdachte had voorwaardelijk opzet op de dood. Zijn handelen kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het intreden van de dood dat hij daarmee die kans heeft aanvaard. Ook is sprake van voorbedachte raad, nu de verdachte het plan had om een agent met een mes aan te vallen en de tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord, dan wel doodslag. Dat sprake is van vol opzet op het primaire, dan wel subsidiaire ten laste gelegde blijkt niet. Van voorwaardelijk opzet op de dood is evenmin sprake. Niet kan worden geconcludeerd dat in deze specifieke zaak door het steken met het bestekmes een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Het GGD-rapport van 23 januari 2022 geeft daarover geen uitsluitsel. Een bestekmes is een relatief ondeugdelijk middel om de dood te veroorzaken. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat een poging tot zware mishandeling mogelijk zou kunnen worden bewezen verklaard.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is de primair ten laste gelegde poging tot moord, dan wel doodslag, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte vol opzet had op het intreden van de dood. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de aangeefster, al schrijvend, voorovergebogen achter de balie stond, toen zij plotseling een harde klap op haar hoofd kreeg. Zij rende weg en geconstateerd werd dat zij een bloedende wond links achter- en zijwaarts aan haar hoofd had; dit betrof een snijwond van vier centimeter, die met vier hechtingen is gehecht. De verdachte had haar met een mes aangevallen. Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat dit mes gekwalificeerd wordt als een bestekmes; zijnde een mes zonder stootplaat met één gekarteld snijvlak, met een heft van 9,6 cm lang en een lemmet van 13,0 cm lang. Het uiteinde van het lemmet was afgerond.
Uit het GGD-rapport van 23 januari 2022 blijkt dat de kans op perforatie van het hoofd/de schedel tot in de diepere weefsels en structuren c.q. tot in de schedelholte met de daarin gelegen organen wordt bepaald door een groot aantal factoren. Naast individuele factoren, gerelateerd aan een slachtoffer, bepalen fysieke eigenschappen van het voorwerp/wapen, de kracht waarmee en de hoek waaronder alsmede de plaats op het hoofd/de schedel waar gestoken wordt de resulterende weefsel-/orgaanschade en daarmee het risico op een eventuele levensbedreigende afloop en/of het optreden van (blijvende) beperkingen. Vanwege deze variabiliteit kan geen kwantitatieve uitspraak gedaan worden over het risico van steken met een scherprandig/puntig hard (metalen) voorwerp in/op het hoofd. Wel wordt in algemene zin gesteld dat het risico van steken op het (achter)hoofd met een scherp/puntig voorwerp van metaal op het ontstaan van levensbedreigend en/of blijvend letsel multifactorieel bepaald en aanzienlijk kan zijn.
Het hof is op grond van deze feiten, omstandigheden en bevindingen van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van de aangeefster. Het GGD-rapport biedt onvoldoende duidelijkheid over de grootte van de kans dat in deze zaak de dood kon intreden door het steken in het achterhoofd met het bestekmes. Het hof heeft hierbij onder meer gelet op de vaststelling dat het uiteinde van het lemmet van het bestekmes een afgeronde vorm had, niet voldoende is komen vast te staan met welke kracht en vanuit welke hoek de verdachte het hoofd van het slachtoffer met het bestekmes heeft geraakt en het letsel van de aangeefster relatief oppervlakkig en daarmee niet levensbedreigend van aard is geweest. Ook het overige in het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een aanmerkelijke kans op de dood. Het hof zal de verdachte daarom van de primair ten laste gelegde poging tot moord, dan wel doodslag, vrijspreken.
Wel komt het hof tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op het moment van de aanval omhoog keek en niet heeft gezien waar hij de aangeefster stak. De kans dat de verdachte onder die omstandigheden niet in het hoofd maar in de nek van de aangeefster zou steken en dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, acht het hof aanmerkelijk. De nek met de daarin aanwezige halsslagaders is namelijk een kwetsbaar deel van het lichaam. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan deze gedraging van de verdachte ook worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het niet anders kan zijn dat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2021 te Amsterdam, in het politiebureau de Burgwallen, gevestigd aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal 35 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- naar de balie, waarachter die [benadeelde partij01] zich in de functie van politiemedewerkster bevond, is gelopen, en
- vervolgens aldaar een bestekmes te voorschijn heeft gehaald, en
- vervolgens onverhoeds en met kracht door zijn hand met daarin voornoemd mes van boven naar beneden te halen met dat mes in het achterhoofd van die voornoemde [benadeelde partij01] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Zowel de advocaat-generaal als de raadsman van de verdachte hebben op grond van de Pro Justitia-rapportages in het dossier verzocht de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van mr. drs. [psychiater01] , psycholoog, van 29 april 2022 en van [psychiater02] , psychiater, van 10 februari 2022, en hun aanvullende Pro Justitia-rapportages van onderscheidenlijk 18 september 2023 en 20 juli 2023.
Met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte stelt de psycholoog in de aanvullende rapportage van 18 september 2023 het volgende. Bij de verdachte is sprake van een psychotische stoornis, waarin akoestische hallucinaties en paranoïde wanen centraal staan. Tevens lijkt er sprake te zijn van een matige stoornis in het cannabisgebruik. Er lijkt sprake te zijn geweest van deze psychische problematiek ten tijde van het ten laste gelegde, die zijn gedrag toen ook beïnvloedde. Er is een rechtstreeks en direct verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het ten laste gelegde. Als gevolg van deze problematiek kan de verdachte zijn wil in het geheel niet in vrijheid bepalen. Daarom wordt geadviseerd het ten laste gelegde de verdachte in het geheel niet toe te rekenen.
De psychiater stelt in de aanvullende rapportage van 20 juli 2023 dat de verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, die thans volledig in remissie is. Ten tijde van het ten laste gelegde was deze stoornis niet in remissie en beïnvloedde de stoornis het gedrag van de verdachte. In lijn met zijn eerdere advies van 10 februari 2022, adviseert de psychiater de verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
Het hof neemt de adviezen van de psycholoog en psychiater met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte over en maakt deze tot de zijne. Het feit kan de verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet worden toegerekend, waardoor de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft gelast dat de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd (hierna: TBS met verpleging).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte dezelfde maatregel wordt opgelegd als door de rechtbank is opgelegd.
De raadsman heeft primair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), gelet op de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan. De verdachte heeft inmiddels tijdens detentie behandeling ondergaan en neemt op vrijwillige basis de noodzakelijk medicatie. De moeder van de verdachte, die in [land01] woont, is bereid hem in huis te nemen. Als [land01] staatsburger zal de verdachte aldaar gratis gezondheidszorg ontvangen. De door de deskundigen geadviseerde verdere behandeling kan daarom ook in [land01] plaatsvinden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht TBS met voorwaarden op te leggen, dan wel een zorgmachtiging in overweging te nemen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieagente. Op het politiebureau heeft hij het slachtoffer, terwijl zij al schrijvend voorovergebogen stond, met een snelle krachtige beweging met een bestekmes in haar hoofd gestoken. Hierbij heeft het slachtoffer een snijwond van vier centimeter opgelopen die moest worden gehecht. Uit de onderbouwing behorende bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer aan het voorval een hersenschudding, whiplashklachten, PTSS, en concentratie- en slaapproblemen heeft overgehouden. Hierdoor heeft zij langere tijd niet (volledig) kunnen werken. Dat het slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen, is niet aan de verdachte te danken. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op deze wijze angst en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij zowel het slachtoffer als bij de andere aanwezigen in het politiebureau, die getuige waren van het voorval.
Persoon van de verdachte
Psycholoog [psychiater01] stelt in de aanvullende Pro Justitia-rapportage van 18 september 2023, verkort weergegeven, dat de verdachte statistisch gezien binnen de groep met een lage kans op herhaling van fysiek agressief gedrag valt. Er zijn geen beschermende factoren geconstateerd. Een meer op de persoon van de verdachte toegespitste inschatting leidt echter tot de conclusie dat de kans op herhaling als hoog dient te worden ingeschat wanneer de verdachte psychotisch is. Hij kan dan paranoïde wanen ontwikkelen van waaruit hij agressief kan reageren. De verdachte heeft in het [detentieadres01] inmiddels medicamenteuze behandeling en psycho-educatie aangeboden gekregen. Aanvankelijk verzette de verdachte zich tegen behandeling, maar inmiddels neemt hij vrijwillig medicatie in. In het [detentieadres01] ontstond een duidelijke verbetering in het toestandsbeeld en in zijn algehele functioneren. Het psychische toestandsbeeld is nadien stabiel gebleven. Als gevolg van de psycho-educatie wordt een toename in ziekte-inzicht en -besef gezien. Tot op het moment van het schrijven van de rapportage zijn de psychoses verdwenen en ervaart de verdachte geen hallucinaties en wanen meer. De psycholoog is van mening dat de behandeling dient te worden voortgezet in een klinische setting, van waaruit de verdachte geresocialiseerd kan worden. Hierbij dient aandacht uit te gaan naar stabilisatie van de geconstateerde psychische problematiek en het monitoren van het risicomanagement. Voorts dient aandacht uit te gaan naar het vergroten van zijn maatschappelijke inbedding door het vinden van een woning, werk en vrije tijdsbesteding. Tevens dient aandacht uit te gaan naar de mogelijkheden om de behandeling over te dragen naar een instelling in [land01] , waar de verdachte graag naar terug zou willen keren. Ten aanzien van het kader stelt de psycholoog dat een zorgmachtiging momenteel niet mogelijk is, omdat er door de verbetering van de problematiek van de verdachte geen acute reden voor zorg meer is. Gezien de positieve ontwikkeling acht de psycholoog TBS met verpleging niet meer nodig en kan met TBS met voorwaarden worden volstaan. De verdachte is zich bewust van zijn psychische problematiek en van de gevaren die dit met zich mee kan brengen. Hij is voornemens medicatie te gebruiken zolang dit vanuit psychiatrisch oogpunt nodig is. De verdachte kan binnen het kader van TBS met voorwaarden toereikend worden behandeld en er is voldoende oog voor risicotaxatie en risicomanagement. Het beschermingsniveau van een Forensisch Psychiatrisch Centrum (TBS-kliniek) wordt niet meer nodig geacht. Er kan worden volstaan met een lager beveiligingsniveau, zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek.
Psychiater [psychiater02] geeft in de aanvullende Pro Justitia-rapportage van 20 juli 2023, verkort weergegeven, het volgende advies. Op het moment van schrijven is bij de verdachte geen sprake meer van psychotische pathologie. Daarom kan worden geconcludeerd dat de vastgestelde andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis in remissie is na inzet van anti-psychotische medicatie, waarvoor thans intrinsieke motivatie voor inname bestaat. Ten aanzien van het recidiverisico stelt de psychiater dat het als ongunstig wordt gezien dat de verdachte met name hoog scoort op toekomstige risico-items, waarbij er weinig beschermende factoren zijn ter voorkoming van toekomstig gewelddadig gedrag. De verdachte heeft geen huisvesting, geen werk en geen financiële inkomsten. Het ontbreekt in Nederland eveneens aan een adequaat steunsysteem. Als gunstig wordt gezien dat bij de verdachte sprake is van probleembesef en -inzicht, er geen gewelddadige denkbeelden of intenties zijn, zijn psychotische klachten in remissie zijn bij een aanwezige behandelmotivatie en dat er geen affectieve-, gedragsmatige- of cognitieve instabiliteit is. Bij het continueren van de behandeling, waarbij inname van anti-psychotische medicatie een hoeksteen is, schat de psychiater het risico op recidive van geweld laag in. Het laag ingeschatte recidiverisico van geweld is mede gestoeld op het feit dat de verdachte onder actieve behandeling staat in een gestructureerde omgeving met beschikbaarheid van zorg en begeleiding. De huidige behandeling binnen het [detentieadres01] wordt als adequaat beschouwd. Onduidelijk is of de verdachte in staat is om eigenstandig en zonder juridisch kader de factoren en condities te bewerken die van invloed zijn op het recidiverisico. Gelet op de remissie van de vastgestelde stoornis, de adequaat ingestelde behandeling en de intrinsieke behandelbereidheid zonder huidig dwangkader, acht de psychiater TBS met verpleging niet meer passend. Een forensisch kader wordt wel opportuun geacht. De psychiater voorziet een klinische start op een Forensisch Psychiatrische Afdeling, zodat binnen een gecontroleerde en gestructureerde setting wordt aangevangen met het opbouwen van vrijheden, resocialisatie en het arrangeren van een ambulante vervolgbehandeling. Een ambulante behandeling zou op termijn eveneens in [land01] kunnen plaatsvinden, nu de verdachte daar wenst te verblijven. Alles overziend acht de psychiater het kader van TBS met voorwaarden passend.
Naar aanleiding van deze adviezen heeft de reclassering op 21 november 2023 een reclasseringsadvies ‘TBS met voorwaarden’ opgesteld. Uit dit advies volgt dat de reclassering het risico op recidive hoog inschat, indien de verdachte psychotisch is. Het risico op letsel wordt gemiddeld-hoog ingeschat. Het risico op onttrekken aan voorwaarden schat de reclassering in als gemiddeld. De reclassering ziet dat de verdachte enig probleembesef en ziekte-inzicht heeft. De verdachte gebruikt op vrijwillige basis anti-psychotische medicatie. Desondanks gaf de verdachte aan niet mee te willen werken aan TBS met voorwaarden. Daarom adviseert de reclassering negatief over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van TBS met voorwaarden. De reclassering acht TBS met voorwaarden niet opportuun. De maatregel is naast behandeling gericht op resocialisatie in de maatschappij. Er zijn geen beschermende factoren geconstateerd. De verdachte wil terug naar [land01] en heeft niet de intentie om zich in Nederland te vestigen. Hij heeft geen financiële inkomsten, geen huisvesting en geen sociaal steunend netwerk in Nederland, waardoor er onvoldoende perspectief zal zijn op een succesvolle en volwaardige re-integratie in de maatschappij. Indien het hof echter besluit TBS met voorwaarden op te leggen, adviseert de reclassering een aantal voorwaarden, de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden en oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
Maatregel
Met de psycholoog en de psychiater is het hof van oordeel dat voortgezette behandeling van de verdachte noodzakelijk is. Het hof deelt echter niet hun aanbeveling dat TBS met voorwaarden vervolgens de meest passende maatregel is. Het hof schat - evenals de deskundigen - het risico op recidive in als hoog indien de verdachte psychotisch is. De verdachte verblijft thans in een gecontroleerde en gestructureerde setting, waarbinnen hij vrijwillig medicatie inneemt en zijn psychische toestandsbeeld stabiel is. Zodra deze setting wegvalt en hij enkel ambulant wordt begeleid, twijfelt het hof er ernstig aan of de verdachte medicatietrouw kan blijven. De verdachte heeft geen sociaal netwerk, inkomsten of huisvesting en daarmee geen enkel vangnet in Nederland. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij verdere behandeling niet nodig vindt en dat hij graag naar [land01] terugkeert, maar dat hij zich wel aan voorwaarden zal houden als hem die worden opgelegd. Het hof is hiermee niet overtuigd van de intrinsieke motivatie van de verdachte om zich aan voorwaarden te houden. De verdachte heeft daarnaast niet de intentie om zich in Nederland te vestigen, hetgeen succesvolle resocialisatie in de maatschappij in het kader van TBS met voorwaarden bovendien in de weg zal staan. Het hof acht daarom met de reclassering oplegging van TBS met voorwaarden niet haalbaar en uitvoerbaar en daarmee niet passend.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het recidiverisico slechts kan worden ingeperkt door een klinische behandeling in het kader van TBS met verpleging. Ook een zorgmachtiging acht het hof niet afdoende om dit risico te verminderen. Het hof merkt ten overvloede op dat gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de verwachting in beginsel gerechtvaardigd is dat de betrokken instanties binnen het kader van TBS met verpleging de mogelijkheden van voortzetting van de behandeling in [land01] zullen verkennen.
Het hof acht alles afwegende dan ook oplegging van TBS met verpleging passend en geboden. Er is tevens voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van deze maatregel. Bij de verdachte bestond namelijk tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. De verdachte wordt veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. Zware mishandeling is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen omtrent het recidiverisico, eist de algemene veiligheid van personen ook het opleggen van deze maatregel.
Nu de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Namens de verdachte is op 18 augustus 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de redelijke termijn van 16 maanden in hoger beroep weliswaar is overschreden met anderhalve maand, maar dat de aard van de op te leggen TBS met verpleging zich niet voor matiging leent. Het hof volstaat derhalve met de vaststelling hiervan.

Beslag

De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2021239876-G6123764, bestekmes);
  • 5 STK Niet te definieren goederen (Omschrijving: PL1300-2021239876-G6123766);
  • Telefoon (merk Apple Iphone, goednummer: 6124046).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het mes en het bestek worden verbeurd verklaard en dat de telefoon wordt teruggegeven aan de verdachte.
De raadsman heeft verzocht de telefoon terug te geven aan de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het bestekmes dient te worden verbeurd verklaard, nu het voorwerp aan de verdachte toebehoort en het bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
Ten aanzien van de vijf niet te definiëren goederen stelt het hof vast dat het blijkens de kennisgeving van inbeslagneming van 20 november 2021 gaat om drie messen, een vork en een lepel die in de rugtas van de verdachte zijn aangetroffen. Het hof is van oordeel dat deze voorwerpen, alsmede de in beslag genomen telefoon, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het evident is dat er fysieke schade is en dat ook psychisch letsel aannemelijk is, maar dat de gevorderde schadevergoeding aan de hoge kant is. Een bedrag van € 7.500,00 lijkt redelijk, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Uit het dossier volgt allereerst dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is het hof van oordeel dat de benadeelde op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit de e-mail van het Arq Diagnostisch Centrum van 19 april 2022 volgt immers dat de benadeelde partij is gediagnosticeerd met PTSS en dat wordt geadviseerd dat zij hiervoor traumabehandeling krijgt. Naar het oordeel van het hof staat dan ook vast dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof daarmee voldoende gebleken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 7.500,00. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard, ernst, duur en intensiteit van het letsel en de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige zal het hof de vordering tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Mes (Omschrijving: PL1300-2021239876-G6123764, bestekmes).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 5 STK Niet te definieren goederen (Omschrijving: PL1300-2021239876-G6123766);
- Telefoon (merk Apple Iphone, goednummer: 6124046).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 november 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]