In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 juli 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte het slaan, schoppen en tegen de grond drukken van het slachtoffer, met als doel een telefoon en een sleutelbos te stelen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere bewezenverklaring en strafoplegging vastgesteld. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen de diefstal had gepleegd, waarbij geweld werd gebruikt tegen het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven op de rit leek te hebben, en de ernst van het feit, dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met zich meebracht. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de griffier aanwezig was.