In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2002 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte het slaan, schoppen en tegen de grond drukken van het slachtoffer, waarbij een telefoon en een sleutelbos werden weggenomen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere bewezenverklaring en strafoplegging vastgesteld. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen de diefstal had gepleegd, waarbij geweld werd gebruikt tegen het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich naar eigen zeggen richtte op zijn geloof en werk had.