ECLI:NL:GHAMS:2024:2972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
23-002316-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 4 augustus 2023, waarin hij was veroordeeld voor diefstal van gereedschappen. Het hof bevestigde het vonnis, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een taakstraf van 200 uren opgelegd. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging en door middel van braak, wat leidde tot financiële schade en overlast voor de slachtoffers. Het hof legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor middelengebruik. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waarbij het hof de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toekende en de rest niet-ontvankelijk verklaarde. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met drie rechters en een griffier aanwezig.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002316-23
datum uitspraak: 15 augustus 2024
TEGENSPRAAK(gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 15-075666-23 en 15-264290-22 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsoverweging aanvult;
  • de niet uitgewerkte bewijsmiddelen alsnog uitwerkt indien cassatie wordt ingesteld;
  • de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1];
  • de toegewezen vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal aanvullen met een bedrag van € 44,41.

Aanvullende bewijsoverweging

Feit 1
Het hof overweegt dat het door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario, dat inhoudt dat medewerkers van ‘[bedrijf]’ hem hebben aangereden en vervolgens de gereedschapskoffers in zijn auto hebben gelegd waarna ze een valse aangifte hebben gedaan, zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.
Feit 2
In het dossier bevindt zich beeldmateriaal waarop een man is te zien bij een verdachte situatie in Schagen op 14 april 2022. Verbalisant [verbalisant] heeft de beelden van deze situatie – die blijkens het proces-verbaal van betere kwaliteit waren dan de afdrukken daarvan die zich in het dossier bevinden – vergeleken met een foto van de verdachte in het politiesysteem en komt tot de conclusie dat het de verdachte is die te zien is op deze beelden. Zij heeft de persoon met de afdruk ‘5’op zijn trui herkend als de verdachte, aan zijn langvormige gezicht en zijn wat brede neus, grijze bakkebaarden en de vorm van zijn mond en ogen.
Op de beelden in Schagen is voorts een Ford te zien met kenteken [kenteken]. Uit onderzoek is gebleken dat de vriendin van de verdachte de ten naam gestelde van dit voertuig is en dat de auto kennelijk in gebruik is bij de verdachte.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat het de verdachte is die te zien is op de beelden van de situatie in Schagen. Dit is bovendien door de verdediging niet betwist.
De diefstal in Winkel heeft vier dagen voor de verdachte situatie in Schagen plaatsgevonden. De politie heeft de beelden van de diefstal in Winkel vergeleken met de beelden van de situatie in Schagen.
De politie ziet op beide beelden een man met een groen/bruinige trui met de opdruk ‘5’ erop, een zwarte broek en een licht kleurige baseball pet. Ook het postuur van de man en zijn manier van lopen, iets naar voren gebogen met de schouders, komen overeen. Tevens is op beide beelden een zelfde soort zwarte Ford in beeld te zien.
Het hof komt op grond van het bovenstaande dan ook tot de conclusie dat het de verdachte is die te zien is op de beelden van de diefstal in Winkel.
Het hof is op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden en de overige stukken in het dossier van oordeel dat de conclusie voor de hand ligt dat de verdachte in bewuste en nauwe samenwerking op 10 april 2022 een ruime hoeveelheid gereedschappen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen en zich daarbij de toegang tot de plaats delict heeft weten te verschaffen door middel van braak. Een verklaring van de verdachte die een aanknopingspunt zou kunnen bieden voor de gedachte dat deze voor de hand liggende conclusie niet juist is, ontbreekt, zodat de door het hof redengevend geachte – verdachte – feiten en omstandigheden niet zijn ontzenuwd. De verdachte heeft immers op elke voor de beoordeling van de feiten relevante vraag geen antwoord willen geven. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de hiervoor genoemde voor de hand liggende conclusie de juiste is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan diefstal van gereedschappen, één keer uit een bestelbus en één keer heeft de verdachte in vereniging en door middel van braak uit een loods gereedschappen van meerdere slachtoffers weggenomen. Diefstallen en inbraken zoals deze zijn ergerlijke feiten, die naast financiële schade ook hinder en overlast veroorzaken bij de slachtoffers. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen en zich kennelijk alleen bekommerd om zijn eigen financiële gewin.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof de door de politierechter opgelegde straf in beginsel passend en geboden.
Het hof houdt rekening met het over de verdachte uitgebrachte rapport van de Reclassering Nederland van 6 april 2023. De reclassering adviseert om aan de verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een verplichting tot meewerken aan middelencontrole en een ambulante begeleiding op te leggen in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de raadsvrouw ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte graag reclasseringscontact wil om te voorkomen dat hij een terugval krijgt. Gelet hierop ziet het hof, met de advocaat-generaal, aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Omdat het hof aan de verdachte bijzondere voorwaarden oplegt, ziet het hof aanleiding de door de politierechter opgelegde taakstraf enigszins te minderen.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die de reclassering heeft geadviseerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Het hof kan zich vinden in de berekening van de rechtbank die gebaseerd is op de berekening van de officier van justitie, en neemt deze dan ook over.
Het hof heeft echter geconstateerd dat de twee waterpassen uit bijlage 2.13 niet zijn meegenomen in de berekening. Rekening houdend met de afschrijving, dient een bedrag van € 44,41 voor vergoeding van de twee waterpassen aanvullend te worden toegewezen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 1.998,48 zal worden toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
32 (tweeëndertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende die proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ reclassering Fivoor op het adres [adres 2]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd laat diagnosticeren en, indien geïndiceerd, laat behandelen en begeleiden door Fivoor Ambulant Centrum of een soortgelijke zorginstelling op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich ambulant laat begeleiden door RIBW Kennemerland of een soortgelijke instelling. De begeleiding ondersteunt de verdachte waar nodig en helpt bij het regelen van praktische zaken.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 809,80 (achthonderdnegen euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.998,48 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en achtenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
20,19 (twintig euro en negentien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.998,48 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en achtenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 april 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. D.A.C. Koster en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2024.
mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.