ECLI:NL:GHAMS:2024:3453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.337.298/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.T. van der Meer
  • I.A. van der Burg
  • M. Kullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding na disfunctioneren en verstoorde verstandhouding

In deze zaak heeft de Stichting Eigenwijks een ontbindingsverzoek ingediend tegen een werknemer die meer dan 25 jaar in dienst was, gebaseerd op disfunctioneren en een verstoorde verstandhouding. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding op basis van disfunctioneren af, omdat de Stichting de werknemer na kritiek onmiddellijk uit zijn functie had gezet zonder hem een kans op verbetering te bieden. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde verstandhouding ernstig verwijtbaar was voor de Stichting en kende de werknemer een billijke vergoeding van € 60.000,00 toe. De Stichting ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl de werknemer in incidenteel hoger beroep een hogere billijke vergoeding eiste. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter op hoofdlijnen, maar verhoogde de billijke vergoeding aanzienlijk naar € 260.000,00, met een verbeterde berekening van de transitievergoeding en toewijzing van achterstallig salaris. Het hof oordeelde dat de Stichting ernstig verwijtbaar had gehandeld door niet adequaat om te gaan met de klachten van de werknemer en de verstoorde arbeidsrelatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.337.298/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 10598438 EA VERZ 23-669
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
inzake
STICHTING EIGENWIJKS,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Bruins te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
geïntimeerde,
incidenteel appellant,
advocaat: mr. T.H.T.T. Nguyen te Badhoevedorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Eigenwijks en [geïntimeerde] genoemd.
Eigenwijks is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
31 januari 2024, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 1 november 2023 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen voor wat betreft de toekenning van een billijke vergoeding en (naar het hof begrijpt) de proceskostenveroordeling en dat het hof [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling.
Op 15 oktober 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep met producties van [geïntimeerde] ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, behoudens de verzoeken in incidenteel beroep, strekkende tot verhoging van de transitievergoeding en van de billijke vergoeding, met veroordeling van Eigenwijks in de proceskosten.
Op 30 oktober 2024 is ter griffie van het hof van de zijde van Eigenwijks een verweerschrift in incidenteel appel binnengekomen, met producties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
29 november 2024. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Eigenwijks nog een verklaring ingebracht, die in het dossier is opgenomen. Eigenwijks is verschenen bij [naam 1] (bestuursvoorzitter), [naam 2] (bestuurslid) en [naam 3] (directeur). Partijen hebben hun stellingen door hun advocaten laten toelichten aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Partijen hebben inlichtingen verschaft.
Beide partijen hebben in hoger beroep opnieuw bewijs van hun stellingen aangeboden, Eigenwijks echter uitsluitend in incidenteel hoger beroep.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Samenvatting van de zaak

Eigenwijks baseerde haar ontbindingsverzoek op disfunctioneren (subsidiair: verstoorde verstandhouding, meer subsidiair: een combinatie van beide gronden), maar de kantonrechter wijst disfunctioneren af, vooral omdat Eigenwijks [geïntimeerde] meteen na (nieuwe) kritiek uit zijn functie heeft gezet in plaats van hem een serieuze en reële kans op verbetering te bieden. De nadien verstoorde verstandhouding is Eigenwijks ernstig verwijtbaar. Bij de vervolgens onontkoombaar geworden ontbinding is Eigenwijks naast de transitievergoeding ook een billijke vergoeding van € 60.000,- bruto verschuldigd. Eigenwijks is het daarmee niet eens en vraagt afwijzing van de billijke vergoeding. [geïntimeerde] maakt in hoger beroep aanspraak op hogere vergoedingen. Het hof bekrachtigt de beschikking op hoofdlijnen, maar kent een aanmerkelijk hogere billijke vergoeding toe (€ 260.000,00 bruto), met een verbetering van de berekening van de transitievergoeding en alsnog toewijzing van het achterstallig salaris.

3.Feiten

3.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 1. (1.1 tot en met 1.33) een groot aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
3.2
[geïntimeerde] is vanaf 1 augustus 1998 tot 1 april 2024 in dienst bij Eigenwijks geweest, aanvankelijk als [functie 1] en vanaf 2015 als [functie 2] . Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 5.845,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en 13e maand. De opzegtermijn voor Eigenwijks bedraagt vier maanden.
3.3
Nadat Eigenwijks de taken van [geïntimeerde] in 2017 had uitgebreid tot twee teams is in 2018, na klachten over (hoofdzakelijk) werkdruk en welbevinden, door Eigenwijks besloten om tot teamcoaching van de teams van [geïntimeerde] over te gaan. Eigenwijks heeft [geïntimeerde] na afloop gecomplimenteerd over de resultaten ervan.
3.4
Tijdens een vakantie van [geïntimeerde] (najaar 2021) zijn door Eigenwijks nieuwe signalen over de teams van [geïntimeerde] ontvangen, die direct na zijn vakantie met hem zijn besproken. De klachten van teamleden komen, samengevat, neer op een te hoge werkdruk in combinatie met zich te weinig gezien/gehoord voelen. Twee dagen later heeft Eigenwijks [geïntimeerde] medegedeeld dat hij op zoek kon gaan naar een andere baan buiten de organisatie.
3.5
Op 2 december 2021 heeft Eigenwijks de teams van [geïntimeerde] meegedeeld dat [geïntimeerde] per 1 januari 2022 uit zijn functie zou treden. Tijdens een bijeenkomst op 13 december 2021 zijn de klachten van enkele teamleden voor het eerst door hen tegenover [geïntimeerde] uitgesproken. Op 17 december 2021 heeft Eigenwijks [geïntimeerde] op non-actief gesteld (naar uit de brief van Eigenwijks blijkt: voor een periode tot 1 januari 2022). [geïntimeerde] is arbeidsongeschikt geweest van 31 december 2021 tot 6 december 2022.
3.6
Volgens een beslissing van UWV heeft Eigenwijks onvoldoende heeft gedaan aan re-integratie van [geïntimeerde] , welke re-integratie is mislukt, waarna Eigenwijks [geïntimeerde] op 28 maart 2023 heeft laten weten de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen.

4.De eerste aanleg

4.1
Op 6 juli 2023 heeft Eigenwijks een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] ingediend bij de kantonrechter, primair gebaseerd op disfunctioneren (de d-grond), subsidiair op een verstoorde verstandhouding (de g-grond), dan wel meer subsidiair een combinatie van beide gronden (de i-grond). Volgens Eigenwijks was herplaatsing niet mogelijk of lag dit niet in de rede. Eigenwijks heeft gesteld dat de hoogte van de transitievergoeding € 53.666,89 dient te zijn (bij een ontbinding per 1 december 2023) en verzocht deze bij ontbinding op de i-grond niet te verhogen. Eigenwijks heeft getuigenbewijs aangeboden van de wijze van leidinggeven door [geïntimeerde] , zijn houding en gedrag, zijn reactie op kritiek en het feit dat medewerkers daarover meerdere keren hun beklag bij hem hebben gedaan.
4.2
[geïntimeerde] heeft een op 25 september 2023 gedateerd verweerschrift ingediend bij de kantonrechter. Hij heeft de aangevoerde gronden uitvoerig gemotiveerd weersproken en zich op het standpunt gesteld dat de gerezen problemen zijn te wijten aan handelen en nalaten van de zijde van Eigenwijks zelf. [geïntimeerde] heeft daarbij ook gewezen op een vacature voor ‘ [functie 2] ’ in een ander team waarvoor Eigenwijks hem (ten onrechte) niet in aanmerking heeft willen laten komen, waarmee zij niet aan haar herplaatsingsverplichting heeft voldaan. [geïntimeerde] meende dat het verzoek diende te worden afgewezen. Als er toch tot ontbinding zou worden besloten maakt [geïntimeerde] aanspraak op een per datum ontbinding berekende (dus hoger dan aangeboden) transitievergoeding. Daarnaast maakt hij op grond van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Eigenwijks aanspraak op een billijke vergoeding, gebaseerd op het misgelopen salaris tot aan zijn pensionering op 5 maart 2039. Als nevenverzoek heeft hij verzocht Eigenwijks te veroordelen tot (voorwaardelijk) wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom, alsmede (onvoorwaardelijk) tot betaling van achterstallig salaris. [geïntimeerde] heeft een (algemeen) bewijsaanbod gedaan.
4.3
In de bestreden beschikking van 1 november 2023 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens een ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding per 1 april 2023 ontbonden. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden de gestelde d-grond niet kunnen dragen, alsmede dat [geïntimeerde] geen, maar Eigenwijks wel een (zelfs: ernstig) verwijt kan worden gemaakt. De kantonrechter heeft op grond van de ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Eigenwijks de, voor dat geval door [geïntimeerde] gevraagde, billijke vergoeding begroot op € 60.000,00 bruto, uitgaande van de volgens de kantonrechter reële mogelijkheid voor [geïntimeerde] om bij de huidige stand van de arbeidsmarkt in de loop van 2024 een andere baan te vinden. Eigenwijks is veroordeeld tot betaling van deze vergoeding aan [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat herplaatsing van [geïntimeerde] binnen de kleine organisatie van Eigenwijks niet in de rede ligt. De kantonrechter heeft, uitgaande van het bruto maandsalaris van € 5.845,00 bruto en 1 april 2024 als einddatum, de transitievergoeding berekend op € 54.013,55 bruto en Eigenwijks veroordeeld tot betaling daarvan aan [geïntimeerde] . De vordering wegens achterstallig loon is als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Eigenwijks is veroordeeld in de proceskosten. Eigenwijks heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid het verzoek in te trekken, maar daartegen tijdig hoger beroep ingesteld.

5.De beoordeling

5.1
De grieven in principaal appel en incidenteel appel hangen gedeeltelijk samen en waar dat zo is zal het hof deze uit proceseconomische overwegingen gezamenlijk behandelen.
5.2
Eigenwijks heeft met grief 2 in principaal appel weliswaar aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Eigenwijks ernstig verwijtbaar gehandeld heeft, maar zij heeft daaraan niet enige gevolgtrekking voor de door de kantonrechter gehanteerde ontbindingsdatum verbonden. Daarmee staan in hoger beroep de ontbinding en de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet meer ter discussie.
5.3
De kantonrechter heeft de primair door Eigenwijks aangevoerde grondslag, te weten zodanig disfunctioneren dat de ontbinding daardoor gedragen kan worden, gemotiveerd afgewezen. Dit onder meer op de feitelijke grondslag dat Eigenwijks [geïntimeerde] in strijd met de op haar rustende verplichtingen geen enkele, laat staan een reële en serieuze, kans heeft geboden om zijn functioneren te verbeteren. Ook stelt de kantonrechter vast (r.o. 12): “
Voorts is er ook niets waaruit blijkt dat [geïntimeerde] volgens Eigenwijks niet functioneerde” en oordeelt vervolgens dat aan geen van de voorwaarden voor een (voldragen) d-grond is voldaan.
Deze beslissingen staan in hoger beroep niet ter discussie, zodat deze voor het hof als vaststaand hebben te gelden en in de beoordeling van het wel ter discussie staande al dan niet ernstig verwijtbaar handelen van Eigenwijks dienen te worden betrokken.
De in de vóór de mondelinge behandeling door Eigenwijks ingebrachte (overigens: niet-ondertekende) verklaring van haar voormalig directeur [naam 4] weliswaar een weerspreking van de vaststelling door de kantonrechter dat van disfunctioneren geen sprake is, maar deze weerspreking en de daarbij naar voren gebrachte feitelijke stellingen zijn niet bij principaal beroepschrift of incidenteel verweerschrift gedaan en daarmee dus te laat naar voren gebracht, zodat het hof daar geen rekening mee zal houden.
5.4
De eerste grief in principaal appel van Eigenwijks ziet op de veroorzaking van de aan de ontbinding ten grondslag gelegde ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding. De grief luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Op zichzelf kan reeds worden vastgesteld dat Eigenwijks bij deze grief geen of hoogstens slecht een indirect belang heeft, omdat deze vaststelling geen rechtstreeks verband heeft met het (met grief 2 bestreden) oordeel van de kantonrechter dat Eigenwijks ter zake van de verstoorde verstandhouding ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Ook met (enige) verwijtbaarheid aan de zijde van [geïntimeerde] kan immers het oordeel dat Eigenwijks op haar beurt ernstig verwijtbaar heeft gehandeld (inclusief: nagelaten) overeind blijven, als daarvoor andere feiten en omstandigheden als voldoende dragend zijn vastgesteld. Door Eigenwijks is overigens ook niet gesteld, wat daarvan ook zij, dat de haar gemaakte verwijten in het niet vallen bij de aan [geïntimeerde] te maken verwijten. Maar nu partijen het debat hierover ten volle hebben gevoerd zal het hof deze grief als volgt beoordelen. Het hof zal in die beoordeling tegelijkertijd ook de tweede grief betrekken, die ziet op het in hoger beroep door Eigenwijks betwiste oordeel van de kantonrechter dat zij jegens [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld (en daarmee de ernstige verstoring heeft veroorzaakt).
5.5
Beide grieven falen. Het hof komt, net als de kantonrechter, tot het oordeel dat Eigenwijks jegens [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, alsmede dat de verstoring van de arbeidsverhouding die redengevend voor de ontbinding is geweest aan Eigenwijks dient te worden toegerekend. Het hof baseert dit, ter aanvulling op het oordeel van de kantonrechter, welk oordeel het hof volledig onderschrijft, op het volgende.
5.6
Eigenwijks heeft ter onderbouwing van haar aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten (en haar eigen disculpatie) onder meer aangevoerd dat [geïntimeerde] niet open stond voor door medewerkers op zijn functioneren geuite kritiek. De kantonrechter heeft al, in hoger beroep niet ter discussie staand, vastgesteld dat deze kritiek door Eigenwijks niet tijdig aan [geïntimeerde] is voorgehouden. Ook staat vast dat hij na het bekend worden met die (door Eigenwijks overgenomen) kritiek geen enkel verbetertraject heeft gekregen. Dit is op zichzelf al voldoende om het verwijt dat Eigenwijks [geïntimeerde] maakt te pareren en als ongegrond te kwalificeren, ook al omdat de essentie van het omgaan met beweerdelijk disfunctioneren is dat eerst helder wordt gemaakt wat het verwijt inhoudt en dat dit gevolgd wordt door een verbetertraject. Dat eerste is pas laat, zeer kort voor het doek viel, gebeurd, echter zonder voldoende onderzoek naar de aard en oorsprong van de klachten. Het verbetertraject is volledig achterwege gebleven. Daarmee staat vast dat Eigenwijks op deze punten niet heeft gehandeld zoals zij had behoren te doen en dat dit haar ernstig kan worden verweten in het licht van de nadien ingetreden ernstige gevolgen van dit nalaten voor [geïntimeerde] .
5.7
Ter onderbouwing van de conclusie dat zij jegens Afkering ernstig verwijtbaar heeft gehandeld geldt ook nog het volgende. Er is hier namelijk meer aan de hand dan slechts een min of meer ‘formeel’ verwijt gericht aan Eigenwijks (te laat, onvoldoende onderzoek, geen verbetertraject, te snel gekozen consequenties voor het dienstverband van [geïntimeerde] ). Ter discussie staat ook de wijze waarop Eigenwijks zelf is omgegaan met de kritiek, zoals deze (voor [geïntimeerde] : voor het eerst) op 13 december 2021 door medewerkers is geuit. De daar geuite kritiek is door de kantonrechter – in hoger beroep onbetwist gelaten – samengevat als: “(…)
zich niet gehoord en gezien voelen, hoge werkdruk en niet tijdig ingrijpen bij die (te) hoge werkdruk(..)”. Naar het hof uit de stukken opmaakt komt deze kritiek in niet onbelangrijke mate voort uit de al jaren voortdurende kritiek van met uitvoerende taken belaste medewerkers op de te hoge werkdruk. Voor de oplossing hiervan (dan wel het uitblijven van instrumenten om dit op te lossen) draagt niet zozeer [geïntimeerde] maar Eigenwijks als werkgever primair verantwoordelijkheid. De kritiek uit zich immers feitelijk in klachten over het uitblijven van extra personeel, het uitblijven van loonsverhoging, het uitblijven van loopbaanontwikkeling binnen Eigenwijks, etc., welke klachten volgens klagers telkens afstuiten op het ontbreken van budget en andere praktische onmogelijkheden. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze mogelijkheden er wel waren en dat [geïntimeerde] hier geen invulling aan gaf, komen de klachten over deze omstandigheden toch vooraleerst voor rekening en verantwoordelijkheid van Eigenwijks. Deze verantwoordelijkheid lijkt zij niet te hebben genomen. Genoemde kritiek komt voort uit al jarenlang bij Eigenwijks bekende problematiek, die niet door haar (al dan niet via [geïntimeerde] ) is opgelost. Dat medewerkers primair hun leidinggevende ( [geïntimeerde] ) hierop aanspreken is voorstelbaar, maar dat Eigenwijks het niet oplossen en de gevolgen daarvan uitsluitend op het bordje van [geïntimeerde] terecht laat komen door kennelijk vorenstaande problematiek uit de weg te gaan en hierin slechts en vooral ‘disfunctioneren’ van [geïntimeerde] te zien, is niet slechts het ontlopen van haar eigen verantwoordelijkheid, maar tevens ernstig verwijtbaar tekortschieten in haar rol als werkgever ten opzichte van [geïntimeerde] als ‘middle-manager’. Zij heeft [geïntimeerde] bij klachten van medewerkers over het uitblijven van een oplossing voor door hen als te hoog ervaren werkdruk, voor gewenste maar uitgebleven loonsverhoging, etc. laten vallen als een baksteen.
5.8
Juist onder deze omstandigheden (bestaande uit een diffuus beeld ten aanzien van vele ‘gemengde’ klachten) is het des te belangrijker dat er (zeker bij een werknemer die al 25 jaar in dienst is) een gedegen, liefst onafhankelijk, feitenonderzoek plaatsvindt naar aard en inhoud van de geuite klachten over een ‘middle-manager’. Op basis van zo’n onderzoek kan onderscheid gemaakt worden tussen klachten die hun oorsprong vinden in de wijze van leidinggeven en klachten die zijn toe te rekenen aan de arbeidsomstandigheden binnen de organisatie waarvoor de primaire verantwoordelijkheid bij de directie ligt. Ook kan dan worden vastgesteld welke klachten feitelijke grondslag missen. Dit onderzoek heeft Eigenwijks niet uitgevoerd of laten uitvoeren. Waar Eigenwijks het niet meteen tijdens de bijeenkomst van 13 december 2021 inhoudelijk reageren door [geïntimeerde] ziet als bewijs van zijn disfunctioneren miskent zij niet slechts haar eigen verantwoordelijkheid voor een belangrijk deel van de daar geuite klachten, maar had zij hem ook gelegenheid moeten bieden zich over deze – niet kenbaar eerder tegenover hem geuite – klachten nog korte tijd te beraden en er daarna op terug te komen, nog afgezien van de vraag welk nut dit zou hebben gehad, omdat Eigenwijks toen immers al bekend had gemaakt [geïntimeerde] kort daarop uit zijn functie te zetten teneinde daarna afscheid van hem te gaan nemen. Dit alles heeft, anders dan Eigenwijks hierover opmerkt, in het geheel niets van doen met het soort organisatie dat Eigenwijks stelt te zijn (“
gedreven door sociale betrokkenheid en verbinding”), waarbij [geïntimeerde] volgens haar niet (meer) zou passen, maar ondersteunt slechts de vaststelling van jegens [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar handelen van Eigenwijks als werkgever.
5.9
In het kader van het in principaal beroep bestreden oordeel van de kantonrechter dat Eigenwijks ernstig verwijtbaar heeft gehandeld heeft Afkering nog gewezen op de gang van zaken rond de mediation die de bedrijfsarts heeft voorgesteld aan Eigenwijks ter voorbereiding van de re-integratie van [geïntimeerde] . Eigenwijks heeft daaraan invulling gegeven door een mediationtraject met de toenmalig directeur van Eigenwijks in te richten en niet met de medewerkers die over het functioneren van [geïntimeerde] hebben geklaagd. Door de kantonrechter is reeds – onbetwist in hoger beroep – vastgesteld dat UWV tot het oordeel is gekomen dat Eigenwijks niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen in het kader van de re-integratie na ziekte. Daarmee staat vast dat Eigenwijks ook ter zake mediation en re-integratie ernstige steken heeft laten vallen, hetgeen aansluit bij het oordeel van het hof dat Eigenwijks jegens [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
5.1
Vorenstaande beoordeling vindt ook steun in de door [geïntimeerde] in hoger beroep overgelegde verklaringen van oud-medewerkers van Eigenwijks. De overige door [geïntimeerde] aangevoerde feiten en omstandigheden laat het hof buiten beschouwing nu zij niet langer relevant zijn. Ze zijn, kort gezegd, niet nodig om op de verzoeken te kunnen beslissen.
5.11
Van Eigenwijks had, bij het geconfronteerd worden met een samenwerkingsprobleem binnen de door [geïntimeerde] aangestuurde teams, verwacht mogen worden dat zij dit op evenwichtige wijze zou onderzoeken en impulsen zou hebben gegeven die een oplossing zouden kunnen ondersteunen, althans op zijn minst had van haar verwacht mogen worden dat zij een poging zou doen die verder zou gaan dan het eenmalig op 13 december 2021 aanhoren van de klachten. Eigenwijks heeft niet, althans onvoldoende, aangetoond dat zij daarna gepoogd heeft om te de-escaleren of anderszins oplossingsgerichte maatregelen (anders dan vertrek van [geïntimeerde] ) te nemen. Nu zij dat allemaal heeft nagelaten dient de nadien en mede daardoor vastgestelde ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie aan haar te worden toegerekend. De door haar daartegenin gebrachte feiten kunnen, indien zij al zouden komen vast te staan, niet tot een andere beoordeling leiden, in het licht van de overige wel vaststaande feiten en omstandigheden. Ook het hof komt daarom tot de conclusie dat Eigenwijks jegens [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en als gevolg daarvan een billijke vergoeding verschuldigd is.
5.12
Zowel in principaal als in incidenteel beroep is door partijen gegriefd tegen de hoogte van de door de kantonrechter op € 60.000,- bruto vastgestelde billijke vergoeding. De kantonrechter heeft daarbij de navolgende factoren expliciet opgenomen in zijn motivering van de hoogte van de vergoeding:
a. het ernstig verwijtbaar karakter van het handelen van Eigenwijks;
b. de arbeidsovereenkomst zou (naar het hof begrijpt: zonder dat ernstig verwijtbaar handelen van Eigenwijks) nog lang hebben geduurd;
c. er was geen grond om het dienstverband te beëindigen;
d. het dienstverband had al lang geduurd;
e. [geïntimeerde] is ten onrechte op non-actief gesteld,
f. hetgeen als zeer schadelijk voor een werknemer wordt beschouwd;
g. de huidige arbeidsmarkt brengt mee dat het niet reëel is om ervan uit te gaan dat [geïntimeerde] tot aan zijn pensioen geen ander werk en inkomen meer kan vinden;
h. het ligt voor de hand dat hij in 2024 ander werk zal kunnen vinden.
5.13
De derde grief van Eigenwijks in principaal appel ziet op de (hoogte van de) toegekende billijke vergoeding. De derde grief van [geïntimeerde] in incidenteel appel ook.
Eigenwijks heeft ten aanzien van de hoogte van de vergoeding aangevoerd dat de te verwachten duur van de arbeidsovereenkomst bij afwezigheid van ernstig verwijtbaar handelen kort zou zijn geweest. Het hof verwerpt deze stelling, omdat uit de aard en omvang van de Eigenwijks verweten gedragingen blijkt dat deze al zijn aangevangen direct na terugkeer van [geïntimeerde] van vakantie (oktober 2021) en zich hebben uitgestrekt over een lange periode. Had Eigenwijks een juiste wijze van omgaan met dit soort klachten gekozen dan is bepaald niet onaannemelijk dat de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] nu nog had voortgeduurd en nog vele jaren had kunnen voortduren, omdat aan de klachten op passende wijze een vervolg was gegeven, waarbij ontslag van [geïntimeerde] niet in de rede ligt. Dit sluit ook aan bij de vaststelling van de kantonrechter dat de primaire grondslag voor de gevraagde ontbinding (disfunctioneren) geheel ontbrak.
5.14
Eigenwijks heeft ter onderbouwing van haar bezwaren tegen de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde billijke vergoeding nog gewezen op de doorbetaling bij non-activiteit gedurende de periode van 17 december 2021 tot 1 april 2024 én op de hoogte van de transitievergoeding, met welke omstandigheden de kantonrechter in de ogen van Eigenwijks ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden. Beide bezwaren berusten op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Beide feiten waren de kantonrechter immers volledig bekend, zijn door hem vastgesteld en behoorden dus bij ‘alle feiten en omstandigheden van het geval’ die door de kantonrechter zijn meegewogen. Het meewegen van de transitievergoeding is als relevante omstandigheid bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding ook nog expliciet genoemd door de kantonrechter in r.o.11, zodat aangenomen mag worden dat de kantonrechter deze door hem expliciet aangehaalde omstandigheid ook heeft meegewogen. Aanvullend daarop merkt het hof nog op dat de loondoorbetaling tijdens ziekte (vallend binnen de door Eigenwijks genoemde periode) niet rechtstreeks als gevolg van het door Eigenwijks voorgenomen vertrek van [geïntimeerde] kan gelden en daarom billijkheidshalve op diens vergoeding in mindering zou dienen te komen. De kosten van loonbetaling over de periode dat Eigenwijks om haar moverende (maar ongenoegzaam gebleken) redenen niet van het arbeidsaanbod van Afkering gebruik heeft willen maken dienen ook in dit verband voor haar eigen rekening te komen. Tot slot is de ‘gunstige arbeidsmarktpositie’ die Eigenwijks [geïntimeerde] toeschrijft reeds door de kantonrechter meegewogen. Op geen enkele wijze heeft Eigenwijks gesteld of aannemelijk gemaakt dat de kantonrechter dit op een onjuiste wijze heeft gedaan. Het argument dat de billijke vergoeding gemeenschapsgeld betreft kan niet die werking hebben die Eigenwijks daaraan kennelijk zou willen toekennen, maar is veeleer een referentie die Eigenwijks tot ander handelen had behoren te leiden. De grief van Eigenwijks tegen de verschuldigdheid en de hoogte van de billijke vergoeding faalt.
5.15
De berekening van de door [geïntimeerde] – in hoger beroep voor het eerst gekwantificeerde – op € 1,2 miljoen berekende billijke vergoeding is gebaseerd op het totale salaris dat hij had kunnen ontvangen als hij tot aan zijn pensioen had kunnen blijven werken bij Eigenwijks. Die berekeningswijze miskent dat bij de vaststelling van de billijke vergoeding ook rekening moet worden gehouden met de inkomsten die [geïntimeerde] naar valt aan te nemen nog kan verwerven tot aan zijn pensionering. Mede gelet op de duur van die periode (veertien jaar) is het weinig waarschijnlijk dat [geïntimeerde] geen vervangende inkomsten uit arbeid kan verwerven. Daar staat tegenover dat zijn gevorderde leeftijd (53 jaar), het ontbreken van voor vergelijkbare functies heden ten dage vaak vereiste diploma’s en eenzijdige werkervaring (één werkgever in ruim 25 jaar) zijn mogelijkheden wel beperken. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep aanvullend gesteld dat hij in 2024 wel inkomsten heeft kunnen verwerven op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd. Niet valt in te zien waarom dit in de komende jaren niet opnieuw mogelijk is. Het hof houdt er wel rekening mee dat het weinig waarschijnlijk is dat [geïntimeerde] op basis van de combinatie van leeftijd, ontbreken van diploma’s én waar bij zijn werkervaring van ruim 25 jaar bij één werkgever een positief getuigschrift van de zijde van Eigenwijks ontbreekt, duurzaam een vergelijkbaar inkomen zal kunnen verwerven. Het hof zal daarom schattenderwijs de billijke vergoeding moeten vaststellen. Het hof houdt er rekening mee dat deze cesuur in de loopbaan van [geïntimeerde] een blijvend negatief effect op zijn arbeidsinkomsten zal hebben en begroot dit op 20% van het salaris dat hij bij afwezigheid van het ernstig verwijtbaar handelen van Eigenwijks had kunnen blijven verdienen. Dit komt – nu de berekening van [geïntimeerde] van zijn theoretisch inkomen bij Eigenwijks tot aan zijn pensioendatum op zichzelf niet is bestreden door Eigenwijks – tot een berekening van de component inkomensschade van € 240.000,- bruto. Het hof zal bij de vaststelling van de billijke vergoeding hiervan uitgaan.
5.16
Het hof zal daarbij, net als de kantonrechter ogenschijnlijk heeft gedaan, ook rekening houden met de ernst van de tekortkomingen aan de zijde van Eigenwijks die tot het oordeel ‘ernstige verwijtbaarheid’ hebben geleid. Kennelijk heeft de kantonrechter met dat aspect in gedachten een belangrijk deel van de toegekende
€ 60.000,- bruto toegerekend aan het ernstig verwijtbaar handelen zelf, waardoor de ontbinding onnodig is geforceerd en [geïntimeerde] onnodig leed is toegebracht. Het hof deelt die beoordeling en stelt het aandeel hiervoor in de billijke vergoeding (die dat in de ogen van het hof niet is als niet ook naar deze component wordt gekeken) vast op
€ 20.000,- bruto.
5.17
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden zoals door kantonrechter onbestreden en door het hof in hoger beroep nader zijn vastgesteld acht het hof een vergoeding ten bedrage van € 260.000,- bruto billijk. Het hof zal de billijke vergoeding op dit bedrag vaststellen. Door Eigenwijks is aangevoerd dat de vergoeding uit publieke middelen dient te worden bekostigd, maar dat leidt niet tot een andere beoordeling. De herkomst van middelen is op zichzelf niet bepalend voor de vaststelling van rechten en verplichtingen uit arbeidsovereenkomst. Voor zover in dit verweer besloten ligt dat Eigenwijks niet of nauwelijks in staat zou zijn om deze vergoeding te voldoen stuit dat verweer reeds af op het volledig ontbreken van enige feitelijke onderbouwing daarvan.
5.18
De slotsom is dat de principale grief van Eigenwijks tegen de hoogte van de billijke vergoeding faalt, terwijl de incidentele grief van [geïntimeerde] slaagt.
5.19
In incidenteel appel liggen voorts nog twee verzoeken van [geïntimeerde] ter beoordeling voor:
- de hoogte van de transitievergoeding
- achterstallig salaris.
5.2
Eigenwijks heeft erkend dat de kantonrechter ten onrechte de eindejaarsuitkering niet heeft meegenomen in de berekening van de transitievergoeding, zodat deze gecorrigeerd zal worden. Eigenwijks was niet tot vrijwillige betaling bereid omdat zij het hoger beroep wilde afwachten. Eigenwijks erkent de verhoging van de transitievergoeding die van bedoelde correctie het gevolg dient te zijn slechts voor een bedrag van € 4.161,52 bruto, waar [geïntimeerde] uitkomt op een bedrag van € 4.483,12 bruto. Het verschil is veroorzaakt doordat Eigenwijks kennelijk geen vakantietoeslag over de eindejaarsuitkering in haar berekeningswijze heeft opgenomen (zoals [geïntimeerde] wel heeft gedaan), zonder hieromtrent enige toelichting te geven. Afkering heeft op zijn beurt gesteld dat de van toepassing zijnde cao Eigenwijks daartoe verplicht, welke stelling door Eigenwijks niet is weersproken. Daarmee staat vast dat haar berekening op dit punt onvoldoende is onderbouwd, zodat deze gepasseerd zal worden.
De transitievergoeding zal daarom worden vastgesteld op het door Afkering op
€ 58.496,67 bruto berekende bedrag en Eigenwijks zal tot betaling daarvan worden veroordeeld (vanzelfsprekend onder aftrek van hetgeen reeds is voldaan). De grief van [geïntimeerde] slaagt dus, zodat zijn verzoek in eerste aanleg om veroordeling van Eigenwijks tot betaling van de wettelijke rente over de transitievergoeding (waaromtrent de kantonrechter geen expliciete beslissing heeft gegeven) alsnog toewijsbaar is.
5.21
Eigenwijks heeft erkend het achterstallig salaris ten bedrage van € 1.490,72 bruto verschuldigd te zijn, zodat ook dit verzoek zal worden toegewezen als verzocht. Eigenwijks heeft de door [geïntimeerde] gevorderde betalingsachterstand ter zake het loon over een ziekteperiode niet voldaan, ook niet nadat [geïntimeerde] dit in eerste aanleg voldoende had gespecificeerd en ook niet nadat Eigenwijks in hoger beroep de verschuldigdheid ervan had erkend. De kantonrechter heeft het salaris ten onrechte afgewezen, zoals Eigenwijks in hoger beroep ook heeft erkend, overigens zonder tot nabetaling ervan over te gaan omdat Eigenwijks het hoger beroep wilde afwachten. Er is dan ook voldoende grond voor toewijzing van de volle wettelijke verhoging van 50% over dit bedrag. De wettelijke rente over het achterstallig salaris zal worden toegewezen als verzocht. Over de wettelijke verhoging is geen rente verzocht.
5.22
Eigenwijks heeft ook gegriefd tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg, maar zij doet dit, gelet op het vorenstaande, vergeefs. Ook deze grief faalt.
5.23
De verzoeken van Eigenwijks in principaal appel worden afgewezen omdat de grieven falen. Eigenwijks dient in principaal appel als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast. De grieven in incidenteel appel slagen grotendeels, zodat Eigenwijks zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin:
  • de transitievergoeding is berekend op € 54.013,55 bruto;
  • de wettelijke rente over de transitievergoeding is afgewezen;
  • de billijke vergoeding is berekend op € 60.000,- bruto;
  • de wettelijke rente over de billijke vergoeding is afgewezen;
  • de vordering ter zake achterstallig loon c.a. is afgewezen;
  • de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over achterstallig loon zijn afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Eigenwijks tot betaling aan [geïntimeerde] als transitievergoeding een bedrag van € 58.496,67 bruto, onder aftrek van het reeds door Eigenwijks betaalde;
veroordeelt Eigenwijks tot betaling aan [geïntimeerde] van de wettelijke rente over de transitievergoeding vastgesteld op € 58.496,67 bruto vanaf 1 mei 2024 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt Eigenwijks tot betaling aan [geïntimeerde] van de billijke vergoeding ten bedrage van € 260.000,- bruto, onder aftrek van het reeds door Eigenwijks betaalde;
veroordeelt Eigenwijks tot betaling aan [geïntimeerde] van de wettelijke rente over € 60.000,- bruto vanaf 1 april 2024 tot aan de voldoening en over € 200.000,- bruto vanaf veertien dagen na heden tot aan de voldoening;
veroordeelt Eigenwijks tot betaling aan [geïntimeerde] van het achterstallige salaris ter hoogte van € 1.490,72 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2023 tot aan de voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke verhoging ten bedrage van € 745,36 bruto;
bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt Eigenwijks in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] in principaal hoger beroep gevallen op € 349,00 aan verschotten en € 2.428,00 aan salaris, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling(en) en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
veroordeelt Eigenwijks in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep gevallen op € 1.214,00 aan salaris, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling(en) en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, I.A. van der Burg en M. Kullmann en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.