ECLI:NL:GHAMS:2024:3535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23-002653-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met putatief noodweer als verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een schietincident op 26 februari 2019 in Badhoevedorp, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer, [benadeelde], schoot. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door [benadeelde] en zijn metgezellen. Het hof heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar dat hij wel mocht menen dat hij zich moest verdedigen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het beroep op putatief noodweer slaagde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, terwijl het subsidiair tenlastegelegde feit als bewezen werd verklaard, maar de verdachte niet strafbaar werd geacht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002653-20
Datum uitspraak: 19 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-049083-19 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een (vuur)wapen twee, althans een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van die [benadeelde] , waarbij die [benadeelde] in zijn be(e)n(en) is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 26 februari 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (vuur)wapen twee, althans een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam van die [benadeelde] , waarbij die [benadeelde] in zijn be(e)n(en) is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijs en bewezenverklaring

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, om welke reden het hof de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2019 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van die [benadeelde] , waarbij die [benadeelde] in zijn been is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2024;
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 21 tot en met 23);
Een proces-verbaal van bevindingen ‘foto’s schotwonden [benadeelde] ’ van 5 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 160 tot en met 166).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het hof zal de verweren omtrent noodweer(exces) en putatief noodweer bespreken bij de vraag omtrent de strafbaarheid van de verdachte.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een noodzakelijke verdediging of een levensbedreigende situatie. Het door de verdachte geschetste scenario dat [benadeelde] (het latere slachtoffer), of één van de twee mannen die met hem meegekomen waren, vuurwapens droegen, is niet aannemelijk geworden. Vast staat dat [benadeelde] de verdachte heeft bedreigd in de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit, maar uit het dossier komt een dreigingsniveau van een ander kaliber naar voren dan door de verdediging is geschetst.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich genoodzaakt voelde om te schieten vanwege een wederrechtelijke aanranding. De verdachte stond voor zijn woning toen hij drie mannen zag, waarvan twee – waaronder [benadeelde] – met een wapen, en vervolgens kwam [benadeelde] op hem af lopen met zijn hand nabij het wapen. Dit terwijl [benadeelde] hem al wekenlang en ook met (vuur)wapens had bedreigd. De verdachte kon zich niet zomaar, met zijn dochter erbij, aan die situatie onttrekken en dat kon ook niet van hem worden gevergd. Het in reactie daarop schieten in het been van [benadeelde] was proportioneel.
Indien het hof van oordeel is dat de verdediging niet voldoet aan de proportionaliteitseis, komt aan de verdachte een beroep op noodweerexces toe. De continue angst waarin de verdachte heeft geleefd, heeft bij hem een hevige gemoedsbeweging doen ontstaan als gevolg waarvan hij te ver is gegaan in zijn verdediging.
In het geval het hof van oordeel is dat aan de verdachte geen beroep toekomt op noodweer(exces) omdat geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, dan kon en mocht de verdachte menen dat hij zich moest verdedigen en komt aan hem een beroep op putatief noodweer(exces) toe. In dat geval heeft de verdachte, gelet op de voorgeschiedenis met [benadeelde] , zich kennelijk vergist in het zien van de wapens. De dreiging van een aanranding was voor de verdachte, maar ook voor de gemiddelde mens, invoelbaar. Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Noodweer(exces)
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer slaagt als sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die is gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake indien een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding bestaat. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] blijkt dat de verdachte op 26 februari 2019 werd benaderd door drie mannen. Zodra de verdachte de mannen zag, zag [getuige 1] dat de verdachte schrok. Uit het dossier blijkt dat de verdachte daarop zijn dochtertje aan [getuige 1] heeft gegeven en toen naar zijn auto is gelopen, die vlakbij geparkeerd stond. [benadeelde] is achter de verdachte aan gelopen en de andere twee mannen bleven staan. De verdachte liep naar de deur aan de bijrijderskant, heeft daar zijn vuurwapen gepakt en vervolgens tweemaal geschoten waarbij twee kogels in het been van [benadeelde] terecht zijn gekomen, ter hoogte van zijn knie en zijn bovenbeen.
De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde] op dit moment zijn hand bij een vuurwapen in zijn broeksband had. [benadeelde] ontkent dat hij een vuurwapen bij zich droeg. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij bij geen van de mannen vuurwapens heeft gezien. De politie heeft na het incident bij [benadeelde] , in de omgeving van de Windestraat en op de looproute van [benadeelde] geen vuurwapens aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is de door de verdachte aan zijn beroep op noodweer ten grondslag gelegde feitelijkheid dat [benadeelde] hem met vuurwapen benaderde, onvoldoende aannemelijk geworden. Dat zowel bij [benadeelde] als op zijn looproute (die deels op beeld staat en waarop hij deels in het bijzijn was van getuige [getuige 2] ) geen wapen is aangetroffen, levert een contra-indicatie voor de aannemelijkheid van dit scenario op. Nu daarmee de door de verdediging gestelde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet aannemelijk is geworden, verwerpt het hof het beroep van de verdediging op noodweer(exces).
Putatief noodweer
Van putatief noodweer is sprake wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. De verdachte komt een beroep op putatief noodweer toe indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen en daarbij redelijkerwijs mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. In aanmerking dient te worden genomen of de gemiddelde burger, geplaatst in de situatie van de verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf begin 2019 door [benadeelde] werd afgeperst en bedreigd. Hij moest € 3.000,00 aan [benadeelde] betalen. [benadeelde] heeft de verdachte diverse malen opgezocht en ook regelmatig op zijn werk lastiggevallen. [benadeelde] is ook al eerder naar de woning van de verdachte gegaan en heeft daar zijn toenmalige vriendin aangesproken. [benadeelde] heeft de scooter en (bank)pasjes van de verdachte afgepakt en heeft foto’s van zijn banksaldo gemaakt. Bij enkele ontmoetingen met [benadeelde] heeft de verdachte ook vuurwapens waargenomen. Nadat [benadeelde] dreigde hem dood te schieten als hij niet zou betalen, heeft de verdachte een pistool gekocht. De verdachte heeft van de bedreigingen melding gemaakt tegenover zijn partner, op zijn werk (collega en werkgever), bij de politie en bij het kinderdagverblijf waar zijn dochter verbleef. Op het moment dat hij [benadeelde] met twee andere personen bij zijn woning zag, dacht hij dat hij zou worden neergeschoten, omdat [benadeelde] had gezegd dat er iets met de verdachte zou gebeuren de eerstvolgende keer dat hij hem zou zien. Daarbij meende de verdachte dat hij de kolf van een pistool uit de broeksband van [benadeelde] zag steken.
De verklaring van de verdachte over de bedreigingen door onder andere [benadeelde] wordt op meerdere onderdelen door bewijsmiddelen ondersteund. De toenmalige partner van de verdachte heeft bevestigd dat op 8 februari 2019 heel laat in de avond twee mannen aan de deur van hun gezamenlijke woning stonden die zich voordeden als vrienden van de verdachte, en vroegen of de verdachte thuis was. Zij verklaarde verder dat zij van de verdachte had gehoord dat ze hem al eerder met een mes hadden bedreigd dat de verdachte moest betalen. Ook heeft zij bevestigd dat de verdachte een (telefonische) melding heeft gedaan bij de politie. De werkgever van de verdachte heeft verklaard dat er een man en een vrouw bij het restaurant zijn geweest die naar de verdachte vroegen, en dat de verdachte tegen hem had gezegd dat hij problemen had omdat er mensen waren die vonden dat hij geld moest betalen. De werkgever heeft daarbij ook verklaard dat hij aan het gedrag van de verdachte merkte dat er iets niet oké was en dat hij maatregelen heeft genomen om ervoor te zorgen dat er geen onbevoegden naar binnen konden komen. In de telefoon van [benadeelde] is een afbeelding van het rekeningoverzicht van de verdachte aangetroffen. Ook staan er berichten in waarin wordt gesproken over het contact opnemen met de verdachte, het afnemen van zijn scooter en telefoon, het regelen van iemand die iets met een bankpas doet, het ontvangen van salaris op de 26e, en is er een adres doorgestuurd dat zich tegenover het adres van het werk van de verdachte bevindt. Na het schietincident is bij [benadeelde] een legitimatiebewijs van de verdachte aangetroffen tijdens zijn vervoer naar het ziekenhuis. In de telefoon van de verdachte staat een gesprek waarin vanaf het telefoonnummer dat in gebruik is bij de partner van [benadeelde] op 14 februari 2019 een bericht wordt gestuurd waarin staat dat de verdachte bij de eerste de beste keer dat ‘hij’ hem ziet ‘gedjookt’ gaat worden. De verdachte heeft verklaard dat ‘djooken’ ‘steken’ betekent en dat hij dat mogelijk niet zou overleven. Ter adstructie van die angst heeft de raadsman een afschrift van een wijziging van een polis van [naam polis] van 15 februari 2019 overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat de verdachte een levensverzekering heeft afgesloten en zich bij zijn toenmalige partner op de polis heeft laten bijschrijven.
Het hof is tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten van oordeel dat de verdachte kon menen dat – op het moment dat [benadeelde] op de verdachte af kwam lopen – [benadeelde] een wapen bij zich had en dat de verdachte zich tegen hem moest verdedigen.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte ook mocht menen dat hij zichzelf moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Het hof beantwoordt die vraag eveneens bevestigend. Hierbij betrekt het hof in het bijzonder dat [benadeelde] na de eerdere bedreigingen nu naar de woning van de verdachte kwam en hem daar op zeer korte afstand benaderde, dat hij met twee mannen kwam en dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [benadeelde] een vuurwapen binnen handbereik had. Ook is van belang dat de verdachte eerst op de grond en pas toen hij meende dat [benadeelde] daarop niet terugdeinsde, gericht op de knie van [benadeelde] heeft geschoten.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat het beroep op putatief noodweer slaagt, zodat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat aan de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft geen straf of maatregel of een zorgmachtiging wordt opgelegd en evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. M. Lolkema en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2024.
Mr. Lolkema en mr. Beuze zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.