ECLI:NL:GHAMS:2024:3567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23-000756-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2006, was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7.24 gram cocaïne en 15 tabletten MDMA op 15 november 2023 te Amsterdam. De kinderrechter had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 juli 2024 heeft de advocaat-generaal gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. Het hof heeft vastgesteld dat de inbeslagname van de tas van de verdachte rechtmatig was, omdat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet. Het hof oordeelde dat de raadsman van de verdachte niet voldoende gemotiveerd had aangevoerd dat er sprake was van een vormverzuim, waardoor het verweer onbesproken bleef. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het tenlastegelegde en heeft een werkstraf van 120 uren opgelegd, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan hulpverlening en het volgen van onderwijs of stage.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000756-24
datum uitspraak: 18 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-038166-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 7.24 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of;
- ongeveer 15 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
zijnde MDMA en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de kinderrechter.

Overweging van het hof

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de inbeslagname van de tas van de verdachte en het daarin aantreffen van de drugs rechtmatig heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de kinderrechter de verdachte op juiste gronden heeft vrijgesproken, omdat het in de tas van de verdachte kijken door de verbalisanten onrechtmatig was.
Het hof oordeelt als volgt.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat een en ander zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) overweegt het hof als volgt. Van de verdediging mag worden verlangd, als zij een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). De raadsman heeft weliswaar bepleit dat de verbalisanten onrechtmatig gehandeld zouden hebben, maar heeft dit betoog niet gemotiveerd aan de hand van voormelde factoren. Het betoog van de raadsman kan daarom verder onbesproken blijven.
Het hof ziet echter, gelet op het requisitoir van de advocaat-generaal en het tot vrijspraak strekkende vonnis van de kinderrechter, ambtshalve aanleiding in te gaan op de vraag of er sprake is van een vormverzuim.
Op grond van artikel 9, derde lid, van de Opiumwet zijn opsporingsambtenaren te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe overgaan als sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet.
Uit het betreffende proces-verbaal van bevindingen volgt onder meer dat de verbalisant bij een controle van het kenteken van de snorfiets van de verdachte zag dat de verdachte veel registraties had in de politiesystemen. Zo waren er meerdere mutaties dat de verdachte was gecontroleerd met personen die in verband werden gebracht met de handel in verdovende middelen, stonden er diverse bekeuringen op het kenteken van de snorfiets en waren meerdere keren technische gebreken aan de snorfiets geconstateerd. De verbalisant heeft de verdachte vervolgens staande gehouden in het kader van een controle van de Wegenverkeerswet. Toen de verbalisant de snorfiets op technische eisen ging controleren, confronteerde hij de verdachte met de registraties in de politiesystemen inhoudende dat de verdachte meerdere keren was gecontroleerd met personen die in verband werden gebracht met de handel in verdovende middelen. Hiermee geconfronteerd schrok de verdachte en het viel de verbalisanten onder meer op dat de verdachte zenuwachtig gedrag begon te vertonen: zijn gedrag veranderde van rustig naar onrustig en beweeglijk, waarbij hij zijn schoudertas constant van zich afwendde en van zich wegdraaide. Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof voldoende aanleiding voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, te weten overtreding van de Opiumwet. De inbeslagname van de tas was daarmee rechtmatig, zodat er geen sprake is van een vormverzuim. Het betreffende proces-verbaal van bevindingen is daarmee ook bruikbaar voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 7.24 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en
- ongeveer 15 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De raadsman heeft het hof verzocht om geen bijzondere voorwaarden te bepalen bij een eventueel op te leggen straf, omdat de verdachte deze niet nodig heeft: het gaat goed met de verdachte, hij is zelfstandig met school bezig en heeft werk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 7,24 gram cocaïne en 15 tabletten MDMA. Cocaïne en MDMA zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen. De verspreiding van en handel in cocaïne en MDMA gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De verdachte heeft door zijn handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugs-circuit. Het hof acht het zorgelijk dat de verdachte zich kennelijk met de handel in hard drugs heeft ingelaten en geen inzicht wil geven in de reden van zijn keuze daarvoor.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van het rapport van de Raad van 19 februari 2024 en van hetgeen door G. Koppen namens de Raad ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
De Raad heeft in voornoemd rapport geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met daaraan verbonden toezicht en begeleiding vanuit de Jeugdbescherming Regio Amsterdam en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • naar school en/of stage zal gaan volgens zijn rooster;
  • zal meewerken aan IPA of soortgelijke hulpverlening;
  • zal meewerken aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
  • zal meewerken aan eventuele andere hulpverlening die door de Jeugdbescherming nodig wordt geacht.
De Raad komt tot dit advies omdat er zorgen zijn vanwege de vrienden waar de verdachte mee omgaat, terwijl er bij de verdachte een aantal vaardigheidstekorten zijn gesignaleerd, zoals het inzien van oorzaak en gevolg en het aangeven van grenzen en het bieden van weerstand in een groep.
Ter terechtzitting heeft G. Koppen, zittingsvertegenwoordiger van de Raad, het advies toegelicht en naar voren gebracht dat een IPA-traject van belang is omdat een coach op een laagdrempelige manier in gesprek zal gaan met de verdachte over hoe hij met bepaalde situaties om kan gaan. Hoewel de verdachte inmiddels meerderjarig is, is dit traject aangewezen, omdat de verdachte nooit eerder begeleid is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het voorhanden hebben van 10 tot 50 pillen en 5 tot 25 gram harddrugs 60 tot 120 uur taakstraf genoemd. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de deels voorwaardelijke werkstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden is. Het hof zal, in lijn met het advies van de Raad, de geadviseerde bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk deel van de werkstraf opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde naar school en/of stage zal gaan volgens zijn rooster.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zal meewerken aan IPA of soortgelijke hulpverlening.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zal meewerken aan het vinden en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zal meewerken aan eventuele andere hulpverlening die door de Jeugdbescherming nodig wordt geacht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2024.
mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.