Zoals hiervoor al gemeld komt gemachtigde in de van hem afkomstige stukken met standaardzinnen, inhoudende (blote) stellingen zonder (voldoende) substantiëring en/of onderbouwing. Dit alles is dan verwerkt in onduidelijk geformuleerde standaard stukken, in de drie hoger beroepen die gelijktijdig met het onderhavige hoger beroep ter zitting van het Hof op 3 december 2024 zijn behandeld zijn steeds (inhoudelijk) (nagenoeg) identieke stukken ingediend.
Het (wederom herhaalde) verwijt dat de heffingsambtenaar heeft verzuimd om de taxatieverslagen, dan wel taxatiekaarten en ook andere (in de visie van gemachtigde, van belang zijnde stukken) tijdig over te leggen, miskent dat de heffingsambtenaar reeds in verweer in eerste aanleg dit verwijt al gemotiveerd heeft weersproken.
Ook ter zitting van 3 december 2024 heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij alle stukken waar hij over beschikt, heeft overgelegd. Indien en voor zover gemachtigde door hem gevraagde stukken niet heeft ontvangen, is dat omdat deze stukken er eenvoudigweg niet zijn.
De heffingsambtenaar heeft voorts aangevoerd dat bij de gehanteerde methode van huurwaardekapitalisatie geen taxatiekaarten of matrices worden gehanteerd (en dus ook niet verstrekt kunnen worden) en dat het taxatieverslag in de bezwaarfase is toegezonden. De heffingsambtenaar heeft deze stelling dus al in eerste aanleg gemotiveerd weersproken en het verwijt weerlegd. Gemachtigde is daar in zijn hogerberoepschrift niet meer op terug gekomen, anders dan het opnemen van een standaardalinea in zijn standaard hogerberoepschrift. Bij de zitting van 3 december 2024 heeft de gemachtigde deze opmerkingen wederom herhaald, zonder op enigerlei wijze in te gaan op de gemotiveerde weerlegging door de heffingsambtenaar. Het Hof ziet geen aanknopingspunten dit verwijt nog verder te bespreken.
Gemachtigde wenst voorts in zijn hoger beroepschrift een ’tegemoetkoming in de proceskostenvergoeding’ zonder enige onderbouwing zoals te vermelden voor welke fase van het geding en tot welk bedrag. De enkele verwijzing naar ‘jurisprudentie’ is (volstrekt) onvoldoende – nog daargelaten dat zowel het beroep als het hoger beroep ongegrond worden verklaard.
Hetzelfde geldt voor zijn verzoek om ‘een - juiste/correcte berekende - immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, vermeerderd met kosten rechtens’. Dat klemt te meer nu in eerste aanleg noch in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden.
Hetzelfde geldt voor het verzoek tot vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport, nu daarvan geen sprake is.