ECLI:NL:GHAMS:2024:370

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23-000557-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en mishandeling van (stief)broer, bewezenverklaring mishandeling van moeder met verminderde toerekenbaarheid en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bedreiging en mishandeling van zijn (stief)broer, maar het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft echter wel de mishandeling van de moeder van de verdachte bewezen verklaard. De feiten vonden plaats op 19 juni 2021, waarbij de verdachte zijn moeder met kracht tegen het oog heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekenbaar was, gezien zijn psychische toestand en eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De advocaat-generaal had TBS met verpleging geëist, maar het hof oordeelde dat dit niet proportioneel was. In plaats daarvan werd een gevangenisstraf van 8 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel van 3 jaar, die een locatie- en contactverbod inhoudt. De redelijke termijn van het hoger beroep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf. De verdachte is in deze zaak niet alleen geconfronteerd met zijn daden, maar ook met de gevolgen van zijn psychische problemen, die een rol speelden in zijn gedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000557-22
datum uitspraak: 22 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2022 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-173026-21 (zaak A) en 13-087064-21 (zaak B), alsmede 13-098721-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging in zaak A is aan de verdachte – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (stief)moeder, [slachtoffer01] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] eenmaal of meermalen met kracht met de vuist tegen het oog, in elk geval het gelaat, te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] en/of [slachtoffer04] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] en/of [slachtoffer04] dreigend de woorden toe te voegen “Zijn jullie bodyguards ofzo? Ik ga jullie allemaal doodmaken, ik ga jullie afmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (stief)broer [slachtoffer04] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer04] eenmaal of meermalen een bijtende en/of brandende en/of traanverwekkende stof of goed in de ogen, in elk geval het gezicht te spuiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De aangevers hebben verklaard dat de verdachte in tegenstelling tot wat hij zelf zegt niet op 19 juni 2021 door hen is mishandeld en dat zijn letsel is veroorzaakt door een val van de fiets. Gelet op de nieuwe stukken in hoger beroep, te weten de verklaring van een 112-melder (getuige [getuige01] ) en het forensisch medisch onderzoek van de GGD met betrekking tot het letsel van de verdachte lijken deze verklaringen op dit punt niet houdbaar. Dit betekent echter niet dat deze verklaringen in het geheel ongeloofwaardig zijn. De advocaat-generaal ziet geen reden om te twijfelen aan hun verklaringen voor zover deze zien op de ten laste gelegde feiten. Bovendien worden deze verklaringen voldoende ondersteund door ander (objectief) bewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van de vier aangevers onbetrouwbaar zijn en daarom van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Uit het dossier en de stukken die in hoger beroep aan het dossier zijn toegevoegd, volgt dat de verdachte is mishandeld door zijn broers en zus. Nu alle aangevers dit ontkennen, zijn hun verklaringen aantoonbaar onjuist. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft getuige [getuige02] verklaard dat de verdachte ten tijde van de vermeende mishandeling bij haar thuis was, waarmee de verdachte dus een alibi heeft voor dit feit. Deze verklaring kan niet als ongeloofwaardig of onbetrouwbaar terzijde worden geschoven. De letselverklaring en de foto’s in het dossier kunnen niet dienen als steunbewijs. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging is geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Tot slot geldt voor de onder 3 ten laste gelegde mishandeling dat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijs.
Oordeel van het hof
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
Het hof stelt vast dat de verdachte consistent heeft verklaard dat hij degene is geweest die op 19 juni 2021, omstreeks 22.15 uur, door zijn stiefzus en stiefbroers is aangevallen op het moment dat hij langs de woning van zijn moeder, aangeefster [slachtoffer01] , fietste. Deze aanval begon op het moment dat zijn stiefzus riep “Pak hem”. Vervolgens zijn zij achter hem aangerend, hebben hem gegrepen, waardoor hij van zijn fiets is gevallen en daarna is hij meerdere malen geschopt en geslagen. De verdachte heeft hierbij aanzienlijk letsel opgelopen, waaronder het verlies van twee van zijn voortanden. De verdachte heeft hiervan op 26 juli 2021 aangifte gedaan.
Alle aangevers zijn bij de rechter-commissaris over het gebeuren op 19 juni 2021 gehoord en gaven ofwel aan dat het incident in het geheel niet had plaatsgevonden en de verdachte hierover dus loog ( [slachtoffer04] en [slachtoffer01] ) dan wel dat het incident niets meer inhield dan dat de verdachte hen had bedreigd en hij toen van zijn fiets is gevallen ( [slachtoffer02] en [slachtoffer03] ). In hoger beroep bevat het dossier nieuwe stukken van nader onderzoek dat naar aanleiding van de aangifte van de verdachte is uitgevoerd. Deze stukken bevatten zeer sterke aanwijzingen dat de verdachte inderdaad in de avond van 19 juni 2021 door zijn stiefbroer(s) is mishandeld en dat daarbij ook zijn stiefzus een rol heeft gespeeld. Tot deze nieuwe stukken behoort het proces-verbaal van verhoor van de 112-melder - getuige [getuige01] - van 24 januari 2024 die onder meer – zakelijk weergegeven – heeft verklaard dat zijn partner en hij op 19 juni 2021 onder meer hebben gezien dat een jongere man op een oudere man (naar het hof begrijpt: de verdachte) aan het inbeuken was en hem aan het schoppen was tegen zijn rug. Vanwege dit incident hebben zij 112 gebeld. Ook heeft de verdediging een rapport van de GGD Amsterdam van 9 juni 2023 overgelegd waarin opgenomen de resultaten van forensisch onderzoek, inhoudende – zakelijk weergegeven – dat aan de hand van de foto’s van het letsel van de verdachte de door de aangevers aangegeven toedracht (val van de fiets) is beoordeeld en is geoordeeld dat een val van een fiets niet een afdoende verklaring is voor het op de foto’s zichtbare letsel.
Het hof ziet echter - anders dan de raadsman - in het vorenstaande geen aanleiding om de verklaringen van aangevers ten aanzien van het tenlastegelegde in het geheel uit te sluiten van het bewijs.
Het vorenstaande brengt wel met zich mee dat het hof behoedzaam met de verklaringen van de aangevers dient om te gaan, in die zin dat telkens per feit zal moeten worden beoordeeld of de verklaringen van de aangevers – voor zover deze zien op het ten laste gelegde – betrouwbaar zijn. Die betrouwbaarheid zal met name afhangen van de beschikbaarheid van ander, objectief bewijsmateriaal dat de verklaringen ondersteunt.
Vrijspraak feiten 2 en 3
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak A onder 2 ten laste gelegde bedreiging en de onder 3 ten laste gelegde mishandeling.
Met betrekking tot beide feiten is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangevers in onvoldoende mate in het dossier worden ondersteund door ander, objectief bewijsmateriaal. Ten aanzien van feit 3 geldt dat de verklaring van de getuige [getuige03] onvoldoende overtuigend steunbewijs oplevert, nu zij het incident niet daadwerkelijk zelf heeft waargenomen.
Het hof zal de verdachte van deze feiten vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1
Het hof komt wel tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van de moeder van de verdachte en overweegt daartoe als volgt.
De moeder heeft verklaard dat de verdachte op 19 juni 2021 schreeuwend de trap in haar woning op kwam lopen en vervolgens met een krachtige beweging zijn vuist richting haar gezicht bracht, waarbij hij haar linkeroog raakte. Hierna voelde zij pijn en begon haar oog op te zwellen.
Naar het oordeel van het hof wordt deze verklaring in voldoende mate ondersteund door ander bewijs. De stiefbroer van de verdachte, [slachtoffer03] , heeft immers verklaard dat de verdachte die dag voor de deur van de woning van hun moeder stond, langs hem liep en naar boven rende. Hij hoorde zijn moeder vervolgens heel hard schreeuwen, hoorde paniek in haar stem en zag haar en de verdachte in de woonkamer. Hij zag dat het oog van zijn moeder begon op te zwellen. Zij zei dat de verdachte haar had geslagen.
Verder wordt de aangifte ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de verbalisant die op 19 juni 2021 ter plaatse op de [adres01] kwam. Deze verbalisant zag dat de moeder van de verdachte letsel in haar gezicht had. De huid rondom haar linkeroog was rood en blauw gekleurd. De politie heeft na het incident ook gesproken met buurtbewoners, waaronder getuige [getuige04] . Deze heeft verklaard dat zij op 19 juni 2021 zag dat het oog van de moeder blauw van kleur werd en dat zij in haar oog een soort bloeduitstorting had. Uit de letselrapportage van GGD Amsterdam van 28 juni 2021 volgt dat een harde vuistslag op het linkeroog een goed passende verklaring kan vormen voor het letsel van de moeder. Tot slot volgt uit een van de uitgeschreven 112-meldingen van 19 juni 2021 dat er volgens een melder een vechtpartij was geweest en dat de melder begreep dat het te maken had met ‘iemand die iemand zijn moeder had geslagen’, hetgeen past bij hetgeen waarvan aangifte is gedaan. [1]
Het hof is op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte zijn moeder heeft mishandeld en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Vanwege al het ondersteunend bewijs hecht het hof geen waarde aan de verklaring van [getuige02] dat de verdachte bij haar was ten tijde van het moment waarop hij zijn moeder zou hebben mishandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2021 te Amsterdam zijn moeder, [slachtoffer01] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] met kracht met de vuist tegen het oog te stompen.
Hetgeen in zaak A onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde (volledig) uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met verpleging) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft verzocht de verdachte ten tijde van de door hem gepleegde feiten verminderd toerekenbaar te achten en voorts gevorderd dat de verdachte dezelfde maatregel wordt opgelegd als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat oplegging van TBS met verpleging niet in verhouding staat tot de verweten gedragingen en dus niet passend en geboden is. Daarnaast heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte bij arrest op te heffen.
Ernst van het feit en de persoon van de verdachte
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder door met kracht met zijn vuist op haar oog te stompen. Hieraan heeft zij een blauw oog overgehouden. Hij heeft dit gedaan omdat hij er – naar eigen zeggen – van overtuigd is dat zijn familie de erfenis van zijn overleden vader voor hem achterhoudt. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn moeder en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van zijn moeder, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2024 is hij eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, waaronder voor mishandeling van een (ex)partner. Dit weegt in zijn nadeel.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van de rapportages die reeds in eerste aanleg onderdeel uitmaakten van het dossier. In aanvulling daarop heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van het Pieter Baan Centrum van 30 november 2023, opgesteld door de deskundigen [psychiater01] , psychiater, en [psycholoog01] , GZ-psycholoog en het maatregelrapport van Fivoor van 29 januari 2024.
De deskundigen stellen in de Pro Justitia-rapportage dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken, een stoornis in het alcoholgebruik, thans in remissie, en een stoornis in het cannabisgebruik. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Indien wordt uitgegaan van een bewezenverklaring, menen de deskundigen dat de bij de verdachte aanwezige pathologie destijds ook van invloed is geweest op zijn gedragskeuzes. Derhalve adviseren zij het ten laste gelegde, indien bewezen, verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De deskundigen komen op basis van een klinische schatting tot een hoog risico op soortgelijke feiten (agressie naar familie). De verdachte heeft in het onderzoek aangegeven zijn aanspraak op de erfenis van zijn vader niet te willen laten rusten. Indien de verdachte vrijkomt, menen de deskundigen dat dit conflict opnieuw tot onrust zal leiden en dat de kans op agressie, onder andere door het wantrouwen en de beperkte coping voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis, hoog is. Zijn (eventuele) middelengebruik kan leiden tot (verder) verlies van zijn impulscontrole bij oplopende spanningen. De deskundigen achten ook een risico van agressie naar anderen aanwezig. Over de mate van dit risico valt echter geen onderbouwde uitspraak te doen. Ook op basis van een gestructureerde risicotaxatie komen de deskundigen tot een hoog risico op recidive van soortgelijke feiten. Er zijn momenteel geen evidente protectieve factoren die het recidiverisico kunnen matigen. Om het risico op geweld te verminderen is volgens de deskundigen een behandeling nodig. Behandeling binnen het kader van een voorwaardelijk strafdeel of TBS met voorwaarden wordt ontoereikend geacht. De verdachte ziet de noodzaak van behandeling niet. De deskundigen zijn niet van mening dat het hoogste beveiligingsniveau direct noodzakelijk is, maar gelet op het hoge recidivegevaar, alsook de aard van de pathologie, wordt geadviseerd de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van TBS met verpleging.
Ook de reclassering schat in het maatregelrapport de kans op recidive in als hoog en acht een TBS met verpleging aangewezen.
Verminderde toerekenbaarheid
Het hof volgt het advies van de deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid en zal de verdachte het bewezen verklaarde daarom in verminderde mate toerekenen.
Op te leggen sancties
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en de reclassering wat betreft het recidiverisico dat ingeschat wordt op hoog ten aanzien van soortgelijke feiten (agressie naar familie) en neemt deze over.
Het hof is echter verder van oordeel dat de onder 1 bewezenverklaarde mishandeling het opleggen van de zware maatregel TBS met verpleging, en ook TBS met voorwaarden niet rechtvaardigt. Het hof is van oordeel dat de oplegging hiervan niet proportioneel zou zijn.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen met aftrek van voorarrest passend en geboden, in het bijzonder vanwege de ernst van het feit en de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte. Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Namens de verdachte is op 7 maart 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. De redelijke termijn van 16 maanden is daarmee overschreden met ruim 7 maanden. Het hof zal daarom de hiervoor genoemde straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen met aftrek van voorarrest.
Het hof acht daarnaast oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. Deze maatregel zal inhouden een locatieverbod rondom de woning van de moeder van de verdachte (mevrouw [slachtoffer01] ) en een direct contactverbod met zijn moeder, stiefbroers en stiefzus, beide maatregelen voor de duur van 3 jaren. Zoals hiervoor overwogen, schat het hof het risico op recidive in als hoog (agressie naar de familie). Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal het hof daarom deze maatregel op de hierna te noemen wijze opleggen. Het risico op recidive (van agressiedelicten) naar de betreffende familieleden wordt op deze wijze naar het oordeel van het hof voldoende ingeperkt. Immers overtreding van het locatieverbod en het contactverbod zal tot onmiddellijk op te leggen hechtenis (kunnen) leiden. Voorts zal het hof bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof acht dit aangewezen omdat het hof, zoals hiervoor overwogen, eveneens van oordeel is dat ernstig rekening ermee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangevers, temeer nu nog geen oplossing is gevonden voor het onderliggende conflict.
Voorlopige hechtenis
Nu de verdachte geen langere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal het hof het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen. Deze beslissing is tevens afzonderlijk geminuteerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38v, 38w, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gelet op het feit dat de verdachte in de onderhavige zaak reeds geruime tijd in voorarrest zit en deze duur aanzienlijk langer is dan de duur van de gevangenisstraf die zal worden opgelegd, acht het hof de tenuitvoerlegging van de voornoemde straf niet meer opportuun. Het hof zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-087064-21 (zaak B) tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-173026-21 (zaak A) onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-173026-21 (zaak A) onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-173026-21 (zaak A) onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaren:
1) zich niet zal ophouden binnen een straal van 250 meter van de [adres01] en
2) op geen enkele wijze
directcontact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1959;
- [slachtoffer04] , geboren op [geboortedatum03] 1982;
- [slachtoffer02] , geboren op [geboortedatum04] 1987;
- [slachtoffer03] , geboren op [geboortedatum05] 1991.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Amsterdam van 20 augustus 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020, parketnummer 13-098721-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. C.J. van der Wilt en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2024.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.P. 55 van het proces-verbaal nazending 2021162351/2021132188.