ECLI:NL:GHAMS:2024:3703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23-002340-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersdelict onder invloed van cannabis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter waarbij de verdachte is veroordeeld voor het rijden onder invloed van cannabis. De verdachte is op 16 april 2022 te Schiphol aangehouden door de Koninklijke Marechaussee na een positieve speekseltest. Bij een bloedonderzoek bleek dat de verdachte 19 microgram THC per liter bloed had, wat boven de wettelijke grens ligt. De verdediging betoogde dat er procedurele fouten waren gemaakt, met name met betrekking tot de termijn van bloedafname na de speekseltest, en dat deze fouten de betrouwbaarheid van het bewijs in twijfel trokken. Het hof oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet in rechtstreeks verband staat met de betrouwbaarheid van de bloedresultaten en dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en legde een taakstraf van 20 uren op, subsidiair 10 dagen hechtenis, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder voor een verkeersdelict was veroordeeld.

Uitspraak

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de enkelvoudige strafkamer van dit gerechtshof op 16 april 2024.
Tegenwoordig zijn:
mr. W.S. Ludwig, raadsheer,
mr. I.F.M. Schreuders, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. B. Selier, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1].
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, die mededeelt dat de verdachte op de hoogte is van deze zitting en dat hij uitdrukkelijk is gemachtigd om als raadsman de verdachte te verdedigen.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat de verdachte vindt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak en van het bij het hof ingekomen uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 4 april 2024. Dit stuk wordt in het dossier gevoegd.
De raadsman deelt over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee:
De verdachte wilde vandaag aanvankelijk wel naar de zitting komen maar was verhinderd. Hij heeft het
privé op dit moment erg moeilijk. Hij is aan het scheiden van zijn echtgenote. Hij moet daarvoor vandaag de nodige papieren ondertekenen. Het is een gebroken man door het ‘verlies’ van vrouw en kind.
De verdachte werkt als koerier op zzp-basis. Hij heeft zijn rijbewijs nodig om te kunnen werken.
Mijn pleidooi zal ongeveer gelijk zijn aan hetgeen ik in eerste aanleg heb betoogd. Met het oog op een mogelijk cassatieberoep, heb ik het nu op papier gezet.
Raadsman en advocaat-generaal geven aan dat het dossier als voorgehouden kan worden beschouwd.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. Deze wordt in het dossier gevoegd. Hij voert voorts aan:
Met het oog op het in eerste aanleg door de verdediging ingenomen standpunt, en de verwachting dat de raadsman dat standpunt in hoger beroep zal herhalen, verwijs ik naar de reactie van de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg. Mijns inziens heeft de officier van justitie helder aangegeven waarom het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, en zowel het feit als de dader strafbaar zijn.
Ik concludeer tot bewezenverklaring en kwalificatie conform het oordeel van de politierechter en vorder oplegging van een taakstraf voor de duur van veertig uur, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman voert het woord tot verdediging en doet dit aan de hand van zijn pleitnotities. Deze pleitnotities worden aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd.
De raadsman legt over een uitdraai van het resultaat nadat hij op Google heeft gezocht op ‘gemeente Rotterdam sociale zaken en werkgelegenheid [adres 2]’. Dit stuk wordt in het dossier gevoegd.
Ten aanzien van de op te leggen straf verzoekt de raadsman meer subsidiair om ‘in ruil’ voor een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een hogere taakstraf op te leggen.
De advocaat-generaal reageert op hetgeen door de raadsman is aangevoerd. Hij deelt mee:
De brief van de Koninklijke Marechaussee van 6 mei 2022 (doorgenummerde bladzijde 25 in het politiedossier) heeft als briefhoofd: Aan [verdachte], [adres 2]. Ook al staat daaronder per abuis ‘Geachte heer [naam]’, leidt dit naar mijn mening niet tot enige verwarring omtrent de geadresseerde. Uit het briefhoofd volgt ook dat de brief op het juiste adres is bezorgd.
De raadsman deelt mee te blijven bij hetgeen hij eerder heeft aangevoerd.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
=======================
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 19,0 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
a. Niet is voldaan aan de 90 minuten-termijn.
b. Op de stickers waarop de sporenindentificatienummers (SIN-nummers) worden vermeld behorende bij de van de verdachte afgenomen monsters is slechts ‘[verdachte]’ vermeld in plaats van de gehele achternaam van de verdachte;
c. Niet kan worden nagegaan of de kennisgeving bedoeld in artikel 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (het Besluit) aan de verdachte is verzonden, nu de betreffende brief aanvangt met ‘Geachte heer [naam]’ en onbekend is welke naam op de envelop heeft gestaan;
d. In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is niet de naam van de verdachte als bloedgever van het onderzochte bloed vermeld maar ‘[verdachte]’.
Door het niet naleven van zowel strikte als niet strikte waarborgen opgenomen in het Besluit in samenhang met de overige gebreken in het onderzoek, is geen sprake van een onderzoek zoals bedoeld in art. 8 lid 5 WVW, zodat (zo begrijpt het hof de raadsman) dit onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebruikt, waardoor het ten laste gelegde niet wettig kan worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ad a
De verdachte is op 16 april 2022 als bestuurder van een personenauto staande gehouden op de openbare weg te Schiphol, door opsporingambtenaren in dienst van de koninklijke Marrechaussee. Om 15.45 uur heeft een van de verbalisanten de verdachte gevorderd mee te werken aan een speekseltest. Het resultaat van deze test leidde tot aanhouding van de verdachte. Op 17.25 uur is van de verdachte bloed afgenomen conform de voorschriften van het Besluit. Tussen het tijdstip van de speekseltest en het bloedonderzoek zat een tijdsverschil van meer dan anderhalf uur, namelijk ongeveer tien minuten meer, in zoverre is niet voldaan aan één van de voorschriften van het Besluit.
Ad b (en d)
In het politiedossier betreffende het onderzoek naar de onderhavige strafzaak tegen de verdachte, [verdachte], geboren op [geboortedag] 1994, zijn – direct na het voorblad – exemplaren van de ten behoeve van het bloedonderzoek opgemaakte SIN-stickers (etiketjes) geplakt. Eén sticker ten behoeve van de analyse, nummer [nummer 1], en één ten behoeve van een tegenonderzoek, nummer [nummer 2]. De ruimte op de stickers wordt merendeels ingenomen door de streepjescode behorend bij de nummers. Op beide stickers is achter ‘Naam:’ met de hand geschreven ’[verdachte]’.
Mede gelet op de (beperkte) ruimte op de stickers voor het schrijven van een naam, die deel uitmaken van het politiedossier contra de verdachte en door dezelfde verbalisant zijn verpakt welke toestemming van de verdachte had verkregen, twijfelt het hof er niet aan dat deze SIN-stickers ten behoeve van het onderzoek betreffende de verdachte zijn opgemaakt, en zijn gebruikt voor het verzenden van de bloedmonsters van de verdachte naar het NFI. In het rapport van het NFI zijn immers onder ‘te onderzoeken materiaal’ dezelfde SIN-nummers genoemd, met als naam van de bloedgever ‘[verdachte]’.
ad c
Bij brief van 6 mei 2022 heeft de Koninklijke Marechaussee de verdachte op de hoogte gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek. Het klopt dat de aanhef in die brief ‘heer [naam]’ aanspreekt. Uit het briefhoofd blijkt echter eenduidig dat de brief is bedoeld voor de verdachte, [verdachte] en dat de brief is verzonden naar het door de verdachte opgegeven adres, [adres 2]. Er is geen reden om te veronderstellen dat (mocht een envelop zonder venster zijn gebruikt) een andere naam op de envelop heeft gestaan.
Naar het oordeel van het hof is daarom voldaan aan het in artikel 17 van het Besluit vermelde voorschrift.
Ad d
Op 28 april 2022 is onderzoek verricht naar het bloed van bloedgever ‘[verdachte], geboren [geboortedag] 1994’. De monsters zijn gelabeld met SIN-nummers [nummer 1] en [nummer 2] (voor eventueel tegenonderzoek).
Gelet hierop, op het feit dat de vermelde datum aanvraag dezelfde is als de datum van het onderzoek en op hetgeen hiervoor onder ad b is overwogen met betrekking tot de SIN-stickers, leidt het geen enkele twijfel dat dit rapport ziet op onderzoek naar het van de verdachte afgenomen bloed. De afkorting “[verdachte]” ziet onmiskenbaar op een verkeerde interpretatie van de tweede en derde achternaam van de verdachte (namelijk: als voorletters).
Conclusie
De in artikel 12 lid 3 Besluit opgenomen termijn van anderhalf uur staat niet in rechtstreeks verband met de juistheid en betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek en betreft daarmee niet een zogenoemde strikte waarborg. Dat brengt met zich dat een overschrijding van die termijn niet leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994.
Het hof ziet in de (geringe) termijnoverschrijding, ook niet in combinatie met hetgeen de raadsman als bijkomende omstandigheden heeft aangevoerd, noch in die omstandigheden als zodanig, aanleiding om daaraan, op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv, consequenties te verbinden en volstaat met de constatering van het verzuim. Daarbij verdient nog opmerking dat de betreffende overschrijding in tijd voor de verdachte slechts tot een voor hem minder ongunstig resultaat kan leiden.
Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman. Gelet op de resultaten van het bloedonderzoek kan het ten laste gelegde feit worden bewezen. Het hof komt tot de volgende bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 16 april 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl bij een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed 19 microgram THC per liter bloed bedroeg.

Bewijsmiddelen

De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1. Een proces-verbaal met nummer PL27RP/22-031342 van 16 april 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde bladzijden 16 tot en met 19 van het elektronisch dossier). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van
verdachte:
V = vraag van verbalisant(en); A = antwoord van de verdachte
V: Heeft u (het hof begrijpt: op 16 april 2022) in het voertuig gereden?
A: Ja.
V: Kunt u mij vertellen wat er is gebeurd?
A: Ik reed richting Schiphol. Ik ben staande gehouden en gecontroleerd daar de Koninklijke Marechaussee. Zij hebben een drugstest bij mij afgenomen.
V: Wanneer heeft u voor het laatst drugs gebruikt?
A: Gisteren, vrijdag 15 april 2022, in de avond.
V: Wat voor drugs heeft u gebruikt?
A: Marihuana gerookt.
2. Een proces-verbaal met nummer PL27RP/22-001453, dat in de wettelijke vorm is opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren en is gesloten op 9 mei 2022 (doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 7 van het elektronisch dossier). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,
op bladzijde 2:
Ten behoeve van het bloedonderzoek opgemaakte SIN-stickers, te weten:.
  • één sticker ten behoeve van de analyse, nummer [nummer 1],
  • één sticker ten behoeve van een tegenonderzoek, nummer [nummer 2].
De ruimte op de stickers wordt merendeels ingenomen door de streepjescode behorend bij de nummers. Op beide stickers is achter ‘Naam:’ met de hand geschreven ’[verdachte]’

als bevindingen van verbalisanten of een van hen:

Op 16 april 2022 zagen wij dat [verdachte] als bestuurder van een voertuig,
een personenauto, reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Vertrekpassage 1 te Schiphol.
Ik heb om 15.45 uur de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest. Als resultaat van deze test zag ik dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cannabis. Vervolgens hebben wij om 16.14 uur de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 op de locatie Luchthaven Schiphol aangehouden. Om 17.25 uur heeft de arts bij de verdachte bloed afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
Ik heb het bloedmonster gewaarmerkt, direct verpakt en-verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer [nummer 1] en SIN-sticker "Tegen Onderzoek" met het nummer [nummer 2].
Ik heb mij ervan vergewist dat het bloedmonster is verzonden naar laboratorium Nederlandse Forensch Instituut.
3. Een geschrift, zijnde een rapport opgemaakt op 4 mei 2022 door een deskundige forensische toxicologie, werkzaam voor het NFI, zaaknummer 2022.04.25.064 (doorgenummerde bladzijden 27 en 28 van het elektronisch dossier), voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Naam bloedgever: [verdachte]
geboortedatum: [geboortedag] 1994
Te onderzoeken materiaal
- [nummer 1] NL bloed van [verdachte]
Resultaten onderzoek in bloed van [verdachte]
aangewezen stof: cannabis
meetbare stof THC
resultaat [nummer 1] 19 microgram per liter bloed
Het onder 3 vermelde bewijsmiddel, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, wordt slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren,
subsidiair tien dagen hechtenis, en tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht de straf te matigen en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Meer subsidiair verzoekt hij ter compensatie van een geheel voorwaardelijke ontzegging een hogere taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een auto bestuurd onder invloed van cannabis. Het gebruik van deze drugs kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden. De verdachte heeft zich dat onvoldoende aangetrokken door toch te gaan rijden.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 april 2024 eerder voor een verkeersdelict veroordeeld.
De ernst van het feit en de justitiële documentatie rechtvaardigen oplegging van een taakstraf in combinatie met ontzegging van de rijbevoegdheid. Mede gelet op de strafvorderingsrichtlijn van het openbaar ministerie voor deze zaken, ziet het hof geen aanleiding andere straffen op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Het hof acht derhalve, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van liet bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De raadsheer geeft kennis dat de verdachte en de advocaat-generaal binnen veertien dagen beroep in cassatie kunnen instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.