In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol en het veroorzaken van gevaar op de weg. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het inhalen van een fietser terwijl er een tegenligger aan kwam en het rijden onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte van 1,84 milligram, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot taakstraffen en rijontzeggingen, maar de verdachte ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 oktober 2024 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet de bestuurder was van de snorfiets, maar slechts achterop zat. Dit werd echter weerlegd door getuigenverklaringen, met name van getuige [getuige 2], die bevestigde dat de verdachte de bestuurder was. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent en betrouwbaar waren, en verwierp het verweer van de raadsman. Het hof concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.
De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, waarbij het hof rekening hield met de recidive van de verdachte. De verdachte had eerder voor een soortgelijk feit een veroordeling gekregen. Het hof legde taakstraffen op van 20 en 40 uren, evenals rijontzeggingen van respectievelijk 7 maanden en 1 maand. Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot hier geen gevolgen aan te verbinden, aangezien de totale termijn niet boven de vier jaren uitkwam. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2024.