ECLI:NL:GHAMS:2024:3720

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
23 maart 2025
Zaaknummer
23-000434-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol en het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het besturen van een snorfiets onder invloed van alcohol en het veroorzaken van gevaar op de weg. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het inhalen van een fietser terwijl er een tegenligger aan kwam en het rijden onder invloed van alcohol, met een bloedalcoholgehalte van 1,84 milligram, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot taakstraffen en rijontzeggingen, maar de verdachte ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 oktober 2024 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet de bestuurder was van de snorfiets, maar slechts achterop zat. Dit werd echter weerlegd door getuigenverklaringen, met name van getuige [getuige 2], die bevestigde dat de verdachte de bestuurder was. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent en betrouwbaar waren, en verwierp het verweer van de raadsman. Het hof concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De strafmaat werd bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, waarbij het hof rekening hield met de recidive van de verdachte. De verdachte had eerder voor een soortgelijk feit een veroordeling gekregen. Het hof legde taakstraffen op van 20 en 40 uren, evenals rijontzeggingen van respectievelijk 7 maanden en 1 maand. Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar besloot hier geen gevolgen aan te verbinden, aangezien de totale termijn niet boven de vier jaren uitkwam. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2024.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000434-22
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-342342-21 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1hij, op of omstreeks 15 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, (een snorfiets met kenteken [kenteken]), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,84 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
feit 2hij, op of omstreeks 15 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als berijder, dan wel medeberijder, van een voertuig (een snorfiets met kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg,
- aldaar een fietser links heeft/hebben ingehaald terwijl er op dat moment een tegenligger aan kwam en/of
- voornoemd voertuig heeft/hebben bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat hij wist, althans had moeten vermoeden dat hierdoor zijn rijvaardigheid werd verminderd,
door welke gedraging(en) van verdachte en/of zijn mededader gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert dan de politierechter.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken omdat hij niet de bestuurder van de betreffende snorfiets was, maar slechts achterop zat. Hij heeft daarbij verwezen naar de ontkennende verklaring van de verdachte. Ten onrechte heeft de politierechter de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebruikt. Bij de raadsheer-commissaris hebben zij ook anders verklaard over de rol van de verdachte. Voorts is sprake van een vormverzuim, omdat het bloedonderzoek niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn van anderhalf uur die is genoemd in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Daarom heeft er geen onderzoek plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waardoor het rijden onder invloed niet bewezen kan worden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Op grond van de verklaring van getuige [getuige 2], acht het hof de ontkennende verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Getuige [getuige 2] heeft bij het verlenen van eerste hulp aan de verdachte desgevraagd van hem gehoord dat hij de bestuurder was van de snorfiets waarmee het ongeval is veroorzaakt. Zij was als hulpverlener ter plaatse en heeft in haar politieverhoor verklaard dat de verdachte haar vertelde de bestuurder te zijn geweest. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij dit herhaald en benadrukt dat zij zeker weet dat het de verdachte was die tegen haar heeft gezegd dat hij de bestuurder van de scooter was. Het hof acht de verklaringen van getuige [getuige 2] gedetailleerd, consistent en betrouwbaar. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van die verklaring.
Ten aanzien van het gevoerde verweer dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 8 WVW geldt het volgende. Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, tweede en/of vijfde lid WVW is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen. Het hof stelt voorop dat de uiterlijke termijn voor bloedafname die is neergelegd in artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer niet tot die strikte waarborgen behoort. Daarnaast geldt het uitgangspunt van artikel 12, derde lid, van het besluit dat de bloedafname aan de maximale termijn van anderhalf uur is gebonden, blijkens de laatste zin van het artikellid niet indien het bloedonderzoek plaatsvindt om de hoeveelheid alcohol in het bloed van de verdachte te bepalen. Van een vormverzuim bij de bloedafname in het kader van het onderzoek gericht op de vaststelling van het gebruik van alcohol is dan ook geen sprake. Voor zover de raadsvrouw heeft willen bepleiten dat sprake is van een vormverzuim omdat in het kader van het bloedonderzoek gericht op de vaststelling van drugs de termijn van anderhalf uur voor de bloedafname niet in acht is genomen, geldt dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering het toetsingskader vormt voor de beantwoording van de vraag of aan het verzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg. In dit verband overweegt het hof dat gesteld noch gebleken is dat de verdachte daar enig nadeel van heeft ondervonden. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Het hof acht beide feiten, gelet op voornoemd en de resultaten uit het bloedonderzoek, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1hij op 15 september 2020 te Amsterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, een snorfiets met kenteken [kenteken], dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,84 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
feit 2hij op 15 september 2020 te Amsterdam, als berijder van een voertuig, een snorfiets met kenteken
[kenteken], daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg,
- aldaar een fietser links heeft ingehaald terwijl er op dat moment een tegenligger aan kwam en
- voornoemd voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat hierdoor zijn rijvaardigheid werd verminderd,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (1,84 milligram).
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter te Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en een rijontzegging van 7 maanden en voor het onder 2 bewezenverklaarde tot een taakstraf van 40 uren en een rijontzegging van 1 maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een snorfiets bestuurd terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol. Hij heeft de toegestane hoeveelheid alcohol met meer dan twee keer overschreden. Daarmee heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook zijn medeweggebruikers in gevaar gebracht. Dat gevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt, nu de verdachte een ongeluk heeft veroorzaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen blijk gegeven inzicht te hebben in zijn alcoholgebruik en in het kwalijke en het gevaar van zijn handelen.
Het hof heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Volgens deze oriëntatiepunten is bij strafverzwarende omstandigheden, zoals verkeersgevaarlijk gedrag, de naast hogere schaal van toepassing, hetgeen de politierechter ook heeft gehanteerd. Echter merkt het hof op dat een nog hogere schaal van toepassing is als sprake is van recidive, hetgeen het geval is bij de verdachte. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 oktober 2024 is hij namelijk eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Gelet op het tijdsverloop zal het hof echter overeenkomstig de politierechter de tweede schaal hanteren.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de onderhavige zaak in hoger beroep is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 21 februari 2022, terwijl het hof eerst thans – ruim twee jaren en acht maanden later – arrest wijst. Nu de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, gerekend vanaf de betekening van de inleidende dagvaarding op 30 januari 2022, in totaal de termijn van vier jaren echter niet te boven is gegaan, ziet het hof geen aanleiding hieraan gevolgen te verbinden en wordt volstaan met louter het constateren van de overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, taakstraffen en rijontzeggingen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. E. van Die en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 oktober 2024.
De griffier is verhinderd dit arrest te ondertekenen.