ECLI:NL:GHAMS:2024:430

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
23-003363-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van aanzienlijke geldbedragen met betrekking tot gokken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van witwassen van twee aanzienlijke geldbedragen, te weten € 113.530,00 en € 19.935,00. Het hof oordeelde dat het door de verdachte geschetste systeem om met gokken winsten te genereren niet mogelijk was. De verdachte had op 6 januari 2020 in Wolfheze een bedrag van € 113.530,00 en op 9 juli 2020 in Amsterdam een bedrag van € 19.935,00 voorhanden, terwijl hij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De advocaat-generaal had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van de geldbedragen niet geloofwaardig was, mede door het ontbreken van bewijs voor een legale herkomst. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003363-22
Datum uitspraak: 27 februari 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
71-160025-22 (zaak A) en 13-179851-20 (zaak B) tegen:
[verdachte01],
geboren op [geboortedatum01] 1985 te [geboorteplaats01] ,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd (dat):
zaak Adat hij op of omstreeks 6 januari 2020 te Wolfheze, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) € 113.530,00, althans enig geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
zaak Bhij op of omstreeks 9 juli 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) € 19.935 (bestaande uit € 10.970 en/of € 7000,- en/of € 580,- en/of € 1385,-), althans enig geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder de zaken A en B tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard bij het gokken systemisch winst te kunnen maken, maar dat dat wordt weerlegd door de verklaringen die de getuigen hebben afgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal wordt vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van de verdachte concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Uit het onderzoek dat het openbaar ministerie heeft gedaan blijkt dat er sprake is van vermogen, dat de verdachte van dat vermogen geld heeft gepind in casino’s en dat hij heeft gegokt. In dat geval kan niet gezegd worden dat voor het geld een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Oordeel van het hof
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 6 januari 2020 in totaal een bedrag van € 113.530,- is aangetroffen (zaak A) en op 9 juli 2020 in totaal een bedrag van € 19.935,- (zaak B).
Het hof stelt vast dat in het dossier geen bewijs aanwezig is op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de geldbedragen, die in de voertuigen waarin de verdachte zich bevond en die bij de verdachte zelf zijn aangetroffen, en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden dat deze geldbedragen ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Vermoeden van witwassen
In zaak A is in de auto waarin de verdachte reed in een tas € 95.000,- aangetroffen in 475 biljetten van € 200,-. In de broekzakken van de verdachte zat € 18.530,-, onder meer bestaande uit twee biljetten van € 500,- en 41 biljetten van € 200,-. Gelet op de hoogte van deze geldbedragen, de hoeveelheid en soort biljetten en de risico’s die deze wijze van vervoer met zich brengt, is naar het oordeel van het hof zonder meer sprake van een vermoeden dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
In zaak B lag in de kofferbak van de auto waarin de verdachte reed een tas met daarin € 10.970,-. Daarnaast werd in een sok € 7.000,- aangetroffen, waaronder een biljet van € 500,-; in een armleuning van de auto werd € 580,- gevonden en in de broekzakken van de verdachte € 1.385,-. Het hof is van oordeel dat voor het totaalbedrag een witwasvermoeden aanwezig is, gezien het aantreffen van de geldbedragen een paar maanden eerder in zaak A, de hoeveelheid biljetten en de locaties waar het geld is aangetroffen. Ook in zaak B geldt dat het op deze manier vervoeren van geld behoorlijke risico’s met zich brengt.
Verklaring van de verdachte
In zaak A heeft de verdachte verklaard dat hij in de dagen voor de aanhouding naar het casino is geweest. Op die dagen heeft hij steeds winsten gemaakt, die hij het volgende casinobezoek weer heeft ingezet. Zo is het bedrag in de laatste week van de oorspronkelijke inzet van ongeveer € 19.000,- gegroeid tot het bedrag als aangetroffen bij de aanhouding. De oorspronkelijke inzet was geld uit eerdere casinowinsten. De verdachte heeft de laatste jaren netto flinke winst gemaakt bij het casino met het spelen op roulette automaten. Hij heeft daarvoor een systeem, waarmee hij kan voorspellen wanneer een automaat wel of niet gaat uitbetalen. Hij krijgt daarbij soms hulp van anderen die de automaten in de gaten houden. Voor de onderbouwing van de winsten heeft de verdachte verwezen naar een aantal foto’s waarop te zien is dat het casino bedragen heeft uitgekeerd.
In zaak B heeft de verdachte verklaard dat het geld deels van zijn bedrijf is en deels van winsten die hij in casino’s heeft behaald. Over de casinowinst heeft hij in zijn algemeenheid hetzelfde verklaard als hiervoor omschreven in zaak A.
Het hof acht de verklaring van de verdachte in de zaken A en B voldoende concreet en verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Onderzoek door het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar de verklaring van de verdachte over de structurele winsten in het casino. Uit navraag bij casino’s en uit de bonnetjes waarvan de verdachte veel foto’s heeft overhandigd, blijkt dat de verdachte regelmatig in diverse casino’s is geweest en daar transacties heeft verricht. Uit de namens de verdachte overgelegde foto’s van afgebeelde bonnetjes kan worden afgeleid dat op dat moment een bedrag is uitbetaald. Omdat niet bekend is wat de inleg is geweest en evenmin aan wie is uitbetaald, kan op basis van die bonnetjes niet worden vastgesteld (of uitgesloten) dat door de verdachte grote winsten zijn behaald.
Voorts is onderzoek gedaan naar het systeem dat de verdachte stelt te hebben ontwikkeld waarmee hij naar eigen zeggen zeer omvangrijke winsten met gokken kan genereren. In dit verband is getuige [getuige01] (CEO van [bedrijf01] , het merk van de roulettemachines waarop de verdachte zou hebben gespeeld) op 30 augustus 2022 bij de rechter-commissaris gehoord. Voorts heeft deskundige [deskundige01] (onderzoeksterrein forensische kansberekening en statistiek) een rapportage opgesteld. [getuige01] verklaart onder meer dat casino-automaten geen geheugen hebben. Het is een kansspel zonder patronen. Iedere trekking staat op zichzelf en is “random”, aldus [getuige01] . [deskundige01] concludeert – kort gezegd – dat het onmogelijk is om bij de betreffende roulettekasten structureel geld te winnen.
Conclusie
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat het door de verdachte geschetste systeem om op de lange termijn winst te maken niet mogelijk is. Daarmee heeft het onderzoek van het openbaar ministerie de verklaring van de verdachte over de herkomst van de bedragen ontkracht. Het hof is van oordeel dat – nu geen andere (legale) herkomst aannemelijk is geworden – het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak Ahij op 6 januari 2020 te Wolfheze een contant geldbedrag van in totaal € 113.530,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
zaak Bhij op 9 juli 2020 te Amsterdam een contant geldbedrag van in totaal € 19.935,- (bestaande uit € 10.970 en € 7.000,- en € 580,- en € 1.385,-) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bijlage I.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder de zaken A en B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen, gelet op het feit dat de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte01] is geseponeerd, het om een oude zaak gaat, er in de tussenliggende periode niet is gerecidiveerd en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat hij een goedlopend bedrijf en een koopwoning heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 113.530,- en € 19.935,-. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 9 maanden passend. Daarvan worden 3 maanden voorwaardelijk opgelegd om de verdachte er in het bijzonder gedurende de hieraan te verbinden proeftijd van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden. Het hof neemt daarbij de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 6 januari 2020 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 16 december 2022 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna een jaar overschreden. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om een groter deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, te weten vijf maanden.
Beslag
Het in de zaken A en B tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de geldbedragen zoals vermeld op de beslaglijsten, die zijn opgenomen in bijlage II van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. E. Mijnsberge en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 februari 2024.
Mr. Mijnsberge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
BIJLAGE I

De bewijsmiddelen

Ten aanzien van zaak A
1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2020 met nummer PL0600-2020007991-4, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] (pagina’s 1 tot en met 4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 6 januari 2020 hebben wij een voertuig met kenteken [kenteken01] doen stilhouden op de carpoolplaats aan de Amsterdamse weg (het hof begrijpt: te Wolfheze, gemeente Renkum). De bestuurder bleek te zijn [verdachte01] . De bijrijder bleek te zijn [medeverdachte01] .
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2020 met nummer PL0600-2020007991-18, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant03] en [verbalisant04] (pagina’s 5 en 6).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 6 januari 2020 gingen wij ter ondersteuning naar collegae op de carpoolplaats aan de Amsterdamseweg te Wolfheze. Ter plaatse zagen wij een voertuig met kenteken [kenteken01] . Ik verbalisant [verbalisant03] zag dat de broekzakken van [verdachte01] bol stonden. Ik zag dat de broekzakken zo bol stonden dat de bovenzijde open stond. Ik hoorde collega [verbalisant01] tegen mij zeggen dat er een grote hoeveelheid geld in zijn broekzakken zat.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 januari 2020 met nummer PL0600-2020007991-16, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant03] en [verbalisant04] (pagina 7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Onder de verdachte [verdachte01] , geboren op [geboortedatum01] 1985, werd 18.530 euro inbeslaggenomen. Dit geld is aangetroffen in de broekzakken van verdachte. Dit geld bestond uit de volgende bankbiljetten:
2 biljetten van 500 euro
41 biljetten van 200 euro
40 biljetten van 100 euro
82 biljetten van 50 euro
47 biljetten van 20 euro
28 biljetten van 10 euro
2 biljetten van 5 euro
Onder de verdachte [verdachte01] werd 95.000 euro inbeslaggenomen. Dit geld is aangetroffen in de schoudertas van de verdachte. Dit geld bestond uit de volgende bankbiljetten:
475 biljetten van 200 euro.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 6 januari 2020 met nummer 2020007991-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant05] (pagina’s 74 tot en met 77).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 juli 2020 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Het is mijn eigen geld. Bij de aanhouding had ik tussen de 112.000 en 113.000 euro bij me.
Ten aanzien van zaak B
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2020 met nummer PL1300-2020143617-6, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant06] (pagina’s B003 en B004).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten:
Op 9 juli 2020bevond ik mij te Amsterdam. Ik gaf het voertuig met kenteken [kenteken02] een volgteken. De bestuurder bleek te zijn [verdachte01] . [verdachte01] liet zijn schoudertas zien die in de kofferbak lag. Hierin zag ik een stapel met 50 euro biljetten. De AD3241 heeft in de auto gekeken. Hierbij troffen ze een sok met geld aan. Ik hoorde [verdachte01] zeggen dat dit ongeveer 7.000 euro was.
6.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2020143617-15 (pagina D016).
Deze kennisgeving houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gevonden in het voertuig van de verdachte [verdachte01] .
130 biljetten van 50 euro / 1 biljet van 500 euro.
7.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2020143617-16 (pagina D018).
Deze kennisgeving houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Auto doorzocht van [verdachte01] . In het voertuig geld aangetroffen.
2 x 10 eurobiljet, 23 x 20 eurobiljet, 2 x 50 eurobiljet.
Totale hoeveelheid: 580 euro.
8.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2020143617-17 (pagina D020).
Deze kennisgeving houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aangetroffen in tas verdachte [verdachte01] .
10.970 euro.
9.
Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2020143617-18 (pagina D022).
Deze kennisgeving houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Aangetroffen in broekzak verdachte [verdachte01] .
1.385 euro.
10.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 10 juli 2020 met nummer PL1300-2020143617-28 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant07] (pagina’s B061 tot en met B069).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 juli 2020 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
A: Er lag geld in de auto. Er lag een pakket geld in een sok. Het is mijn eigen geld.
V: Hoeveel geld zat er in de sok?
A: Ik meen 7.000 euro.
V: Wat zat er in de tas?
A: Bijna 11.000 euro.
V: De collega’s troffen ook nog een geldbedrag van 580 euro aan in uw auto.
A: Dat zat in de armleuning.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen 6 tot en met 9, geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.