ECLI:NL:GHAMS:2024:489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.294.255/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huurinkomsten en -kosten na echtscheiding met betrekking tot onroerende zaken en timeshares

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de verdeling van huurinkomsten en -kosten na de echtscheiding van partijen, die in 1987 zijn gehuwd. De man en de vrouw zijn in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van de inboedel en onroerende zaken is vastgesteld. De man verzoekt onder andere om de huurinkomsten van een woning aan [A-straat] te [plaats A] aan hem toe te kennen, terwijl de vrouw verzoekt om een vergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt. Het hof oordeelt dat de woning aan [A-straat] gedurende drie jaar onverdeeld blijft, en dat de huurinkomsten tussen partijen gedeeld moeten worden. Daarnaast worden de verzoeken van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van diverse bedragen afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof bevestigt de toedeling van de woning aan de [B-straat] te Curaçao aan de man en bepaalt dat de kosten van deze woning door beide partijen gedeeld moeten worden. De man wordt ook veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 375,- aan de vrouw voor de auto die aan hem is toegedeeld. De vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken met betrekking tot het verrekenbeding en de terugbetaling van een bedrag van $ 10.000,-. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.294.255/01
zaaknummer rechtbank: C/15/312028 / FA RK 21-154
beschikking van de meervoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.C.A. van Wessel te Barendrecht.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 17 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 11 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 17 februari 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 18 januari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 28 april 2022 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 28 november 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 28 november 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 28 november 2022 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 30 november 2022;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 1 december 2022.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun respectieve advocaten. Laatstgenoemden hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitnotities, die aan het hof zijn overgelegd. Partijen proces-verbaal.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 1987 te [plaats B] onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. Bij beschikking waarvan beroep van 17 februari 2021 is (onder andere) de echtscheiding uitgesproken.
3.2.
Bij beschikking van dit hof van 24 augustus 2021 is voormelde beschikking bekrachtigd, voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken (geregistreerd onder zaaknummer 200.294.251/01). Inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft op 26 november 2021 plaatsgevonden, zodat het huwelijk op die datum is ontbonden.
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 31 augustus 2021 (geregistreerd onder zaaknummer 200.294.251/02) is de werking van de bij voorraad uitvoerbaar verklaarde beschikking van de rechtbank van 17 februari 2021 geschorst, voor zover daarin de aan de man opgelegde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 1.850,- per maand te boven gaat, totdat is beslist in de hoofdzaak (geregistreerd onder zaaknummer: 200.294.251/01).
3.4.
Bij beschikking van dit hof van 7 juni 2022 is de beschikking waarvan beroep vernietigd voor zover betrekking hebbend op de partneralimentatie (geregistreerd onder zaaknummer 200.294.251/01).
3.5.
De huwelijkse voorwaarden van partijen houden, kort gezegd en voor zover thans van belang, in dat tussen partijen geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaat, behoudens die van inboedel. De peildatum voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is 29 december 2017.
3.6.
Partijen hebben de volgende onroerende zaken in gemeenschappelijke eigendom:
- een woning aan [A-straat] te [plaats A] ;
- een woning aan de [B-straat] te Curaçao ; en
- een pand aan de [C-straat] te Curaçao , tussen partijen bekend als Pand [het pand] Curaçao (hierna ook: [het pand] ).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de wijze van verdeling van de inboedel en de eenvoudige gemeenschap vastgesteld conform 2.4.3., 2.4.4. en 2.4.5. van die beschikking.
in principaal hoger beroep
4.2.
De man verzoekt, voor zover in hoger beroep nog van belang, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
IV. te bepalen dat de onroerende zaak aan [A-straat] te [plaats A] voor een periode van vijf kalenderjaren onverdeeld zal blijven, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
V. te bepalen dat de huurpenningen van [A-straat] te [plaats A] voortaan aan de man zullen toekomen en hem te verplichten de helft daarvan, onder aftrek van de met dit pand gemoeide kosten, aan de vrouw te voldoen;
VI. de vrouw te verplichten aan de man een bedrag van € 5.660,75 te betalen ten aanzien van de huurinkomsten van [A-straat] te [plaats A] tot 1 mei 2021;
VII. te bepalen dat de vrouw de helft van de taxatiekosten van de [B-straat] te Curaçao zal betalen;
VIII. te bepalen dat met de verkoopopbrengst van Pand [het pand] Curaçao eerst de restant VVE-schuld dient te worden afgelost alvorens de opbrengst tussen partijen bij helfte wordt gedeeld;
IX. te bepalen dat partijen de kosten gemoeid met Pand [het pand] Curaçao bij helfte dienen te dragen totdat het pand is verdeeld;
X. te bepalen dat de eigen financiële verantwoordelijkheid voor de timeshares start per de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
XI. de vrouw te verplichten aan de man te betalen € 5.560,-, zijnde door de man voor de vrouw na de peildatum betaalde kosten;
XII. te bepalen dat de inboedelverdeling, waaronder de auto begrepen, bij gesloten beurzen dient te geschieden, althans de man ten aanzien van de auto geen overbedelingsvergoeding aan de vrouw behoeft te voldoen, althans hooguit een bedrag van € 375,-;
XIII. de vrouw te verplichten aan de man te betalen € 5.700,-, zijnde zijn aandeel van de schadevergoeding in de zaak jegens [X] B.V.;
XIV. te bepalen dat de vrouw aan de man alle aan hem toebedeelde inboedelgoederen, zijn persoonlijke administratie en al zijn bankafschriften, binnen uiterlijk zeven dagen na betekening van de door het hof te wijzen beschikking, aan hem, op haar eigen kosten, ter hand dient te stellen, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 500,- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
althans te beslissen zoals het hof juist acht.
De man heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
4.3.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen.
in incidenteel hoger beroep
4.4.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
met betrekking tot de onroerende zaak [A-straat] te [plaats A] :
  • te bepalen dat de onverdeeldheid nog maximaal drie jaar blijft bestaan met een mogelijke verlenging van drie jaar;
  • te bepalen dat de vrouw, conform de bestaande huurovereenkomst de huurpenningen blijft ontvangen, de kosten daaruit zal betalen en maximaal € 10.000,- mag reserveren voor toekomstige kosten;
  • de man, voor het geval de kosten de huurinkomsten overstijgen, te veroordelen om op eerste schriftelijke verzoek van de vrouw de helft van deze kosten te betalen en meer in het bijzonder op korte termijn tot betaling van de helft van de kosten voor inspectie en zo nodig herstel of vervanging van de elektrische bedrading/installatie;
  • te bepalen dat de man zich dient uit te schrijven van het adres van de woning aan [A-straat] en dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding dient te betalen van € 250,- per maand voor het gebruik van deze woning vanaf de inschrijving op dat adres tot aan zijn uitschrijving van dit adres;
met betrekking tot de onroerende zaak [B-straat] te Curaçao :
  • verkoop van deze onroerende zaak te bepalen waarbij het verkooptraject wordt begeleid door één van de genoemde makelaars: (1) Real Estate Agent (de heer H. Basilio) (2) At Home Curaçao Estate (binnenkort KAS) (de heer W. Spaltman) (3) New Winds Realty (de heer J-P. Klijn);
  • te bepalen dat de man dient mee te werken aan de verkoop via de makelaar en aan de notariële levering, bij gebreke waarvan de vrouw gemachtigd zal zijn de verkoop en levering zelfstandig, dat wil zeggen zonder de medewerking van de man, tot stand te brengen;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw NAF 14.302,50 aan schadevergoeding dient te betalen wegens waardedaling van de onroerende zaak door wanbeheer van de man;
  • vast te stellen dat beide partijen de hypotheek hebben betaald en zij ter zake van elkaar niets te vorderen hebben en er derhalve niets verrekend hoeft te worden;
  • te bepalen dat de verkoopopbrengst minus de aan de verkoop verbonden kosten en minus eventuele andere nog openstaande kosten zoals grondbelasting, vuilophaalbelasting, meterhuur door Acqualectra, en dergelijke tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld en de man op eerste schriftelijke verzoek van de vrouw aan haar de helft van deze kosten dient te betalen;
met betrekking tot de onroerende zaak [het pand] te Curaçao :
  • verkoop van deze onroerende zaak te bepalen waarbij het verkooptraject wordt begeleid door één van de genoemde makelaars: (1) Real Estate Agent (de heer H. Basilio) (2) At Home Curaçao Estate (binnenkort KAS) (de heer W. Spaltman) (3) New Winds Realty (de heer J-P. Klijn);
  • te bepalen dat de man dient mee te werken aan de verkoop via de makelaar en aan de notariële levering, bij gebreke waarvan de vrouw gemachtigd zal zijn de verkoop en levering zelfstandig, dat wil zeggen zonder de medewerking van de man, tot stand te brengen;
  • te bepalen dat de man, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, de bij hem bekend zijnde berekening met de onderbouwing bij de VVE dient in te dienen ter (gedeeltelijke) delging van de schuld van partijen aan de VVE, welke eventuele restschuld dient te worden voldaan uit de verkoopopbrengst;
  • te bepalen dat de verkoopopbrengst minus de aan de verkoop verbonden kosten en minus eventuele andere nog openstaande kosten zoals grondbelasting, vuil ophaalbelasting, meterhuur door Acqualectra, en dergelijke tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld en de man op eerste schriftelijke verzoek van de vrouw aan haar de helft van deze kosten dient te betalen;
met betrekking tot de Timesharecontracten:
  • te bepalen dat de man, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van de door het hof te wijzen beslissing, ervoor dient te zorgen dat het contract week 40 op zijn naam wordt gesteld en de beide andere timesharecontracten (week 1 en Wisconsin) op naam van de vrouw, waaraan de vrouw zal meewerken;
  • te bepalen dat de vrouw een regresrecht jegens de man heeft voor alle kosten van de week 40 timeshare en de helft van de kosten van de Wisconsin timeshare, zodat zij zonder verdere procedures die kosten bij de man kan innen nadat die van haar rekening zijn afgeschreven;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw $ 120,- althans het equivalent in euro’s dient te voldoen voor de kosten van 2021 en 2022;
met betrekking tot de auto:
- te bepalen dat de man aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 2.000,- dient te betalen;
met betrekking tot de afwikkeling periodiek verrekenbeding:
- de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 655.801,- te betalen, althans een zodanig bedrag als door het hof in goede justitie te bepalen;
met betrekking tot het door de vrouw op de rekening op naam van de man bij de First Union bank gestorte bedrag van € 10.000,-:
- de man te veroordelen om aan de vrouw het equivalent in euro’s van het bedrag van $ 10.000,-, vermeerderd met rente, terug te betalen;
met betrekking tot het op het salaris van de vrouw in verband met de schuld van partijen aan de VVE betreffende het pand [het pand] te Curaçao via derdenbeslag ingehouden bedrag van € 40.000,-:
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de helft van het door de vrouw via het loonbeslag aan de VVE betaalde bedrag van € 40.000,-, derhalve tot betaling van € 20.000,-;
met betrekking tot de door partijen opgebouwde ouderdomspensioenen:
- de man te veroordelen om op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, binnen veertien dagen na betekening van de door het hof in deze te geven beslissing, aan de vrouw te overleggen een volledig overzicht met betrekking tot het door hem tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde ouderdomspensioenen, onderbouwd met een kopie van de betreffende polissen;
met betrekking tot de vergoeding voor het gebruik van huis van de vrouw:
- te bepalen dat de man een vergoeding dient te betalen aan de vrouw van € 2.500,-;
met betrekking tot de kosten die de vrouw heeft gemaakt voor het opruimen en verhuizen van de spullen van de man:
- te bepalen dat de man aan de vrouw een vergoeding dient te betalen van € 1.500,-;
met betrekking tot de door de man genoten hypotheekrenteaftrek en heffingsvrije vermogen:
- te bepalen dat de man deze aftrekposten over de jaren tot en met 2017, die door de vrouw nader zullen worden becijferd, aan de vrouw dient te betalen;
de man te veroordelen in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4.5.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het door haar verzochte af te wijzen. Voorts verzoekt hij de vrouw in de proceskosten te veroordelen
.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
In principaal hoger beroep heeft de man in totaal twintig grieven (de grieven zijn genummerd 1 tot en met 19, waarvan twee grieven genummerd 10) tegen de bestreden beschikking aangevoerd, waarbij grief 10 eenmaal ter zake brutering alimentatie en vervolgens terzake de onverdeeldheid van de woning in [plaats A] is aangevoerd. Daarnaast heeft de man in zijn beroepschrift verzocht tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking en een aanvullende verzoek met betrekking tot het verbinden van een dwangsom aan de verdeling van de inboedel ingediend. Op de grieven 1 tot en met 9, grief 10 ter zake de brutering alimentatie alsmede het verzoek tot schorsing is reeds beslist bij beschikkingen van dit hof van 24 augustus 2021 en 31 augustus 2021 (zie r.o. 3.3. en 3.4. hiervoor). Het hof dient in de onderhavige beschikking nog tien grieven van de man te bespreken, genummerd 10 tot en met 19, alsmede het aanvullende verzoek van de man ter zake van de inboedel.
De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep elf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd.
Het hof zal deze grieven hierna bespreken, waar mogelijk gezamenlijk.
5.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof partijen op 1 december 2022 laten weten dat productie L van de vrouw door het hof niet bij de beoordeling wordt betrokken gelet op de in hoger beroep bestaande tweeconclusie regel (artikel 347 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)), waarbij de verzoeker in hoger beroep direct alle grieven tegen de bestreden beschikking dient aan te voeren en de verweerder direct in het antwoord de verweren naar voren dient te brengen. De vrouw is daarvan in productie L afgeweken door in die productie, nadat zij reeds in haar verweer in hoger beroep op het verzoekschrift van de man had gereageerd, extra verweren tegen het hoger beroep van de man aan te voeren, hetgeen niet is toegestaan.
5.3.
Partijen hebben de onder 3.6. vermelde onroerende zaken en een aantal goederen in gemeenschappelijk eigendom die onderwerp zijn van het onderhavige hoger beroep.
de woning aan [A-straat] te [plaats A]
5.4.
Grief 10 van de man in principaal hoger beroep gaat over de woning aan [A-straat] te [plaats A] , die gemeenschappelijk eigendom is van partijen en waarin de zoon van partijen woont. Met betrekking tot deze woning hebben partijen reeds eerder afgesproken dat de woning onverdeeld blijft omdat hun zoon in de woning woont. In grief 10 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de termijn van onverdeeldheid van deze woning niet in de beschikking heeft opgenomen. De man stelt belang erbij te hebben dat duidelijk wordt welke termijn van onverdeeldheid van toepassing is, drie of vijf jaar. De man stelt dat gelet op artikel 3:178 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de onverdeeldheid voor vijf jaar vast staat.
De vrouw stelt zowel in haar verweerschrift in principaal hoger beroep als in (het eerste onderdeel van) grief 1 van haar incidenteel hoger beroep dat zij ermee instemt dat de onverdeeldheid nog maximaal drie jaar blijft bestaan met een mogelijkheid van verlenging van drie jaar.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 3:178 lid 3 BW is in een geval als het onderhavige de hoofdregel. In dit artikellid is bepaald dat de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is, op verlangen van een deelgenoot één of meermalen, telkens voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling kan uitsluiten. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van deze hoofdregel. Gelet daarop zal het hof bepalen dat de woning nog drie jaar onverdeeld blijft of zoveel eerder wordt verdeeld als de zoon de woning van partijen kan overnemen of vertrekt uit de woning. Hiermee is grief 10 van de man besproken, alsmede het eerste onderdeel van grief 1 van de vrouw in incidenteel hoger beroep.
5.6.
Het hof zal grief 11 en grief 12 in principaal hoger beroep gezamenlijk behandelen, alsmede onderdeel 2 en 3 van grief 1 van de vrouw in incidenteel appel. De grieven betreffen eveneens de woning aan [A-straat] te [plaats A] .
De man stelt in grief 11 dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hem gerechtigd te maken tot het innen van de huurpenningen van de woning heeft afgewezen. De man wil zelf de huurpenningen innen van zijn zoon, waarna hij de helft daarvan zal overmaken aan de vrouw, dit omdat de vrouw weigert de helft van de netto huurpenningen aan de man te voldoen. In grief 12 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de vrouw niet heeft verplicht het achterstallig aandeel van de man in de huurinkomsten aan hem te voldoen. De man verzoekt het hof de vrouw te veroordelen aan hem een bedrag te betalen van € 5.660,75. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangevoerd dat uit de door de vrouw overgelegde stukken valt af te leiden dat zij van 2017 tot en met oktober 2021 28 keer de maandelijkse huurpenningen heeft ontvangen in plaats van 20 keer, waarvan de man eerder uitging. Over twee maanden is reeds afgerekend. De man stelt thans nog 26 x € 675,- = € 8.775,- van de vrouw te moeten ontvangen.
De vrouw stelt dat zij conform de huurovereenkomst de huurpenningen dient te innen en wijst erop dat de zoon sinds september 2017 in de woning woont en werkloos is, waardoor hij een tijdje geen huur heeft betaald, maar dat er wel kosten aan de woning zijn verbonden die betaald dienen te worden. Zij wenst de huurpenningen te ontvangen en een bedrag van maximaal € 10.000,- te reserveren voor toekomstige kosten. Voor zover de kosten de huurinkomsten overstijgen, dient de man op eerste schriftelijk verzoek van de vrouw de helft van de kosten te betalen en meer in het bijzonder op korte termijn de helft van de kosten van inspectie en zo nodig herstel of vervanging van de elektrische bedrading/installatie. De vrouw verzoekt voorts de man te veroordelen aan haar op eerste verzoek de helft van de kosten die zij heeft gemaakt c.q. maakt te betalen.
5.7.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw erkend slechts twee termijnen huur aan de man te hebben doorbetaald, terwijl uit bijlage A bij brief van 28 november 2022 blijkt dat de vrouw meerdere termijnen huur heeft ontvangen. Nu de woning gemeenschappelijk eigendom van partijen is, zijn partijen ieder gerechtigd tot de helft van de huurpenningen, maar ook ieder gehouden de kosten te betalen. Zowel de huurinkomsten als de kosten dient de vrouw jegens de man te onderbouwen. Dat betekent dat het hof zal bepalen dat de vrouw zowel de reeds verstreken als de toekomstige huurtermijnen die zij heeft c.q. zal ontvangen voor de helft met de man dient te delen. Voor wat betreft de reeds verstreken huurtermijnen gaat het hof uit van een aan de man toekomend bedrag van € 8.775,- tot en met oktober 2021, overeenkomstig hetgeen de man ter zitting heeft aangevoerd. Grief 12 van de man wordt dan ook toegewezen. Het hof is van oordeel dat sprake is van een toegestane vermeerdering van verzoek van de man, nu deze vermeerdering uitsluitend het gevolg is van de door de vrouw bij verweerschrift in hoger beroep overgelegde productie, de vrouw geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze vermeerdering en zij de door de man gestelde omvang van de huurinkomsten verder niet (voldoende) heeft weersproken. Indien en voor zover de vrouw in de toekomst kosten maakt, zal de man die kosten, mits onderbouwd en vooraf door de man goedgekeurd, aan de vrouw dienen te voldoen c.q. zal de man moeten instemmen met verrekening van de kosten met de door de vrouw ontvangen huurpenningen. Het hof ziet onvoldoende aanleiding te bepalen dat de man vanaf heden de huurpenningen zal incasseren, zodat grief 11 van de man in zoverre faalt. De verzoeken van de vrouw om de man te veroordelen haar de helft van de reeds betaalde kosten van de woning te betalen, worden afgewezen. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt wat de hoogte is geweest van de kosten die zij stelt inmiddels te hebben gemaakt of van de kosten die zij op korte termijn zal maken. Gelet daarop zal het hof de verzoeken van de vrouw de man te veroordelen aan haar de helft van de reeds betaalde kosten van de woning te betalen afwijzen. Nu onvoldoende duidelijk is wat de kosten waren en welke kosten in de toekomst dienen te worden gemaakt (mogelijk vast te stellen op eerder gemaakte kosten), zal het hof het verzoek om een bedrag van € 10.000,- te reserveren voor toekomstige kosten eveneens afwijzen. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar. Bijzondere kosten, anders dan reguliere kosten zoals gemeentelijke belastingen die uiteraard betaald dienen te worden, dienen in overleg te worden gemaakt. De onderdelen 2 en 3 van grief 1 in incidenteel appel zijn hiermee eveneens besproken.
5.8.
De onderdelen 4 en 5 van grief 1 in incidenteel hoger beroep gaan ook over de woning aan [A-straat] te [plaats A] , zodat het hof deze onderdelen van de grief aansluitend zal bespreken. Voor zover de vrouw verzoekt dat de man zich dient uit te schrijven van het adres van deze woning, behoeft dit verzoek geen verdere bespreking nu ter zitting is gebleken dat de man zich reeds heeft laten uitschrijven. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man haar een gebruiksvergoeding dient te betalen van € 250,- per maand voor het gebruik van de woning gedurende de periode van zijn inschrijving op dit adres zal het hof afwijzen. De vrouw heeft haar verzoek niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Met het voorgaande zijn de grieven 10, 11 en 12 in principaal appel en grief 1 in incidenteel appel besproken.
de woning aan de [B-straat] te Curaçao
5.9.
Partijen zijn gemeenschappelijk eigenaar van de woning aan de [B-straat] te Curaçao . Ter zitting van de rechtbank zijn partijen overeengekomen dat deze woning aan de man zal worden toebedeeld en dat de woning om die reden zal worden getaxeerd.
In grief 13 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de taxatiekosten. Omdat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van deze woning, acht de man het redelijk dat de vrouw de helft van de taxatiekosten zal voldoen.
De vrouw heeft tegen de toedeling van deze woning aan de man incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw stelt in grief 2 dat de woning dient te worden verkocht en noemt een drietal makelaars die de verkoop kunnen begeleiden. De man dient mee te werken aan verkoop en aan notariële levering bij gebreke waarvan de vrouw gemachtigd zal zijn de vrouw zelfstandig de verkoop en levering tot stand te brengen. Voorts verzoekt zij de man te veroordelen aan haar een bedrag van NAF 14.302,50 aan schadevergoeding te betalen wegens waardedaling van de onroerende zaak door wanbeheer van de man. Tot slot verzoekt de vrouw vast te stellen dat beide partijen de hypotheek hebben betaald en van elkaar niets meer te vorderen te hebben en dat van de verkoopopbrengst alle openstaande kosten zullen worden voldaan.
In haar verweerschrift in principaal hoger beroep stelt de vrouw dat partijen, uitgaande van verkoop van het pand, de kosten, inclusief de taxatiekosten en de kosten van de makelaar voor rekening van partijen, ieder voor de helft dienen te dragen.
5.10.
Aangezien partijen ter zitting van de rechtbank zijn overeengekomen dat de woning te Curaçao aan de man zal worden toegedeeld, kan de vrouw daarop thans niet meer terug komen, te meer daar de vrouw in hoger beroep niet, althans onvoldoende, mede gelet op het verweer op dit punt van de man, heeft onderbouwd dat de door de rechtbank in de bestreden beschikking opgenomen overeenstemming niet heeft plaats gevonden. Dat de woning in waarde is gedaald door wanbeheer van de man en de vrouw daardoor schade heeft geleden, heeft de vrouw evenmin onderbouwd, zodat grief 2 in incidenteel hoger beroep betreffende de verzochte verkoop van de woning en schadevergoeding faalt en de verzoeken ten aanzien van de [B-straat] onder 1 tot en met 3 en 5 zullen worden afgewezen.
Het hof zal eveneens het verzoek van de vrouw onder 4 om vast te stellen dat beide partijen de hypotheek hebben betaald (en daarmee ter zake niets meer van elkaar hebben te vorderen) afwijzen, nu de vrouw haar stelling dienaangaande, gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de man, onvoldoende heeft onderbouwd.
Het voorgaande betekent dat de toedeling van de woning aan de man door het hof zal worden bekrachtigd. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van deze woning. Zij zijn gehouden gezamenlijk ieder voor de helft tot de toedeling van de woning aan de man per 17 februari 2021 de kosten van de woning te betalen, inclusief de taxatiekosten van de woning. Grief 13 van de man slaagt dan ook.
het pand [het pand] Curaçao
5.11.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van het pand [het pand] Curaçao . Daarover gaan de grieven 14 en 15 van de man, alsmede grief 3 van de vrouw, welke grief is onderverdeeld in vier onderdelen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
5.12.
Ter zitting van de rechtbank zijn partijen overeengekomen dat [het pand] zal worden verkocht. Ter zitting van het hof zijn partijen overeengekomen dat de man de vrouw een berekening zal sturen van het bedrag dat in mindering dient te komen op de VvE-schuld betreffende het [het pand] . De vrouw zal deze berekening aan de VvE sturen en vervolgens de reactie van de VvE doorsturen aan de man.
5.13.
De man stelt in grief 14 dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist dat met de verkoopopbrengst van [het pand] eerst de restant schuld aan de VvE dient te worden afgelost. In grief 15 stelt de man dat hij er recht op en belang bij heeft dat het hof expliciet vaststelt dat de kosten van [het pand] zolang dit pand onverdeeld is, bij helfte door partijen zullen worden gedragen.
De vrouw stelt in onderdeel 1 van grief 3 in incidenteel hoger beroep dat [het pand] dient te worden verkocht en dat het verkooptraject dient te worden begeleid door één van de drie makelaars die zij noemt. In onderdeel 2 van de grief stelt de vrouw dat de man dient mee te werken aan de verkoop en notariële levering, bij gebreke waarvan de vrouw gemachtigd zal zijn de verkoop en levering zelfstandig zonder de medewerking van de man tot stand te brengen. In onderdeel 3 van grief 3 verzoekt de vrouw te bepalen dat de man op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag de bij hem bekend zijnde berekening met de onderbouwing bij de VvE moet indienen ter (gedeeltelijke) deling van de schuld van partijen aan de VvE, welke eventuele restschuld dient te worden voldaan uit de verkoopopbrengst. In onderdeel 4 van grief 3 stelt de vrouw tenslotte dat de bij verkoop nog openstaande kosten zoals grondbelasting, vuilophaalbelasting, meterhuur door Acqualectra en dergelijke tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld en dat de man die kosten op eerste schriftelijk verzoek aan de vrouw dient te voldoen.
5.14.
De vrouw erkent dat met betrekking tot [het pand] een schuld aan de VvE bestaat. De hoogte die de man noemt in zijn productie 30 (NAF 57.954,72 hetgeen op circa € 30.000,- uitkomt) betwist de vrouw, omdat zij met de VvE heeft onderhandeld dat kosten die partijen zelf hebben betaald maar voor rekening van de VvE komen, daarvan afgetrokken dienen te worden. De man zou daarvan een overzicht maken. Omdat de man dat niet heeft gedaan, heeft de vrouw in incidenteel hoger beroep onderdeel 3 van grief 3 ingediend. De vrouw verwijst naar haar productie 9, die deels niet in de Nederlandse taal is verwoord, en in zoverre voor het hof onleesbaar is.
De man stelt met betrekking tot de vordering van de VvE, dat hij uitgebreid daarover heeft gecommuniceerd met de VvE en dat zijn overzicht (productie 30) daarvan het resultaat is. De man stelt voor de verkoop een andere makelaar voor dan de door de vrouw genoemde makelaars. Verder probeert de vrouw - volgens de man ten onrechte - verbouwingskosten die zij heeft gemaakt om in [het pand] een mediation- en coachingsbedrijf te starten op hem te verhalen..
5.15.
Het hof overweegt als volgt. Nu partijen het erover eens zijn dat [het pand] dient te worden verkocht en de vrouw erkent dat er nog een schuld aan de VvE is, zal het hof beslissen dat van de verkoopopbrengst de resterende schuld aan de VvE dient te worden voldaan. Partijen zijn immers deelgenoten en ieder aansprakelijk voor de op het pand rustende schulden. Dat betekent dat niet alleen grief 14 van de man slaagt, maar ook grief 15. Het hof zal beslissen dat partijen de kosten gemoeid met [het pand] bij helfte dienen te dragen tot het pand is verkocht.
5.16.
Met betrekking tot grief 3 van de vrouw in incidenteel hoger beroep overweegt het hof dat uit de stukken blijkt dat partijen het niet eens kunnen worden over de persoon van de makelaar die de verkoop van het pand ter hand dient te nemen zodat het hof de knoop zal doorhakken. De vrouw noemt de volgende makelaars:
1. Real Estate Agent (de heer H. Basilio)
2. At Home Curaçao Estate (binnenkort KAS) (de heer W. Spaltman)
3. New Winds Ralty (de heer J-P Klijn)
Het hof zal beslissen dat de man één van deze makelaars kan uitkiezen en dat partijen gezamenlijk deze makelaar opdracht zullen geven tot verkoop van [het pand] . De bezwaren van de man dat deze makelaars niet onafhankelijk zijn, passeert het hof. De man heeft daartoe te weinig expliciet en onderbouwd gesteld. Beide partijen hebben een even groot belang bij een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst van het pand op een zo kort mogelijke termijn. Onderdeel 1 van grief 3 van de vrouw slaagt in zoverre.
Het hof ziet geen aanleiding reeds nu te bepalen dat de man dient mee te werken aan verkoop en levering van het pand bij gebreke waarvan de vrouw dit zelfstandig zonder medewerking van de man kan doen. Gelet op de overeenkomst tussen partijen dat het pand dient te worden verkocht, is er op dit moment geen enkele indicatie dat de man niet zal meewerken aan verkoop en transport, te meer daar het ook in het voordeel van de man is dat met betrekking tot dit pand afgerekend kan worden en dat geen kosten meer hoeven te worden gemaakt. Onderdeel 2 van grief 3 van de vrouw faalt.
Partijen zijn daarnaast ter zitting overeengekomen dat de man een berekening van door partijen gemaakte kosten, die in mindering moeten worden gebracht op de nota van de VvE, aan de vrouw zal sturen, waarna de vrouw (die het Papiaments wel machtig is) deze berekening zal sturen aan de VvE, en vervolgens de reactie van de VvE hierop aan de man zal doorsturen. Gelet op deze afspraak heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek onder 3. Onderdeel 3 van grief 3 van de vrouw zal dan ook worden afgewezen
Onderdeel 4 van grief 3 van de vrouw zal worden toegewezen. Partijen zijn tot verkoop en transport van het pand gezamenlijk eigenaar en derhalve gehouden ieder voor de helft de op moment van de verkoop en het transport de op het pand rustende kosten te voldoen.
timeshares
5.17.
Tot de beperkte gemeenschap behoren drie timeshares. Partijen zijn het erover eens dat de timeshares worden verdeeld in die zin dat de vrouw twee timeshares krijgt toegedeeld (de januari timeshare en de Winconsin timeshare) en de man één (de derde) timeshare, en dat partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van de aan hen toegedeelde timeshares.
In grief 16 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist per welke datum de financiële verantwoordelijkheid voor de timeshares aanvangt. De man acht de datum van inschrijving van de echtscheiding een redelijke datum omdat dan de fourneerplicht eindigt en omdat bij het berekenen van de draagkracht van de man rekening is gehouden met de kosten van de timeshares.
Grief 4 van de vrouw gaat ook over de timeshares. De vrouw stelt dat de man niet meewerkt aan een wijziging van de tenaamstelling van de timeshares. De man dient dan ook te worden veroordeeld om ervoor zorg te dragen dat de timeshare weken die op beider naam staan, worden omgezet naar twee weken op naam van de vrouw (timeshare week 1 en Winconsin) en één week (timeshare week 40) op naam van de man. In november 2021 zijn de kosten van de timeshares in rekening gebracht voor 2022. De man heeft de helft van die van Winconsin zowel voor 2021 als voor 2022 nog niet betaald. Zolang de tenaamstelling niet is gewijzigd acht de vrouw het redelijk dat de kosten van de weken samen worden gedragen in die zin dat de man de week 40 timeshares betaalt en de vrouw de week 1 timeshares. Van deze timeshares zijn de kosten vergelijkbaar. De kosten voor de Wisconsin timeshares dienen te worden gedeeld. De vrouw heeft voor 2021 en 2022 deze kosten al betaald, de man moet haar over deze jaren nog $ 120,- betalen.
5.18.
Blijkens de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2021 zijn partijen overeengekomen op welke wijze de timeshares zullen worden verdeeld en dat - zo begrijpt het hof - ieder zelf verantwoordelijk is voor de kosten van de aan hem/haar toebedeelde timeshare(s). Partijen zijn gebonden aan deze ter terechtzitting bij de rechtbank gemaakte afspraken. Vanaf die datum is de vrouw dan ook gehouden de kosten te voldoen van de twee timeshares die zij op haar naam krijgt (timeshare week 1 en Winconsin) en de man de kosten voor de timeshare die op zijn naam zal komen te staan (timeshare week 40). Er is geen aanleiding de datum van echtscheiding in aanmerking te nemen zoals de man stelt, noch de feitelijke wijziging van de tenaamstelling, zoals de vrouw voorstelt. Gesteld noch gebleken is immers dat het feit dat de tenaamstelling nog niet is gewijzigd de vrouw heeft belet om gebruik te maken van de haar toekomende timeshares. Dat betekent dat de man vanaf 17 februari 2021 de kosten die de vrouw heeft betaald voor de timeshare die aan de man is toegedeeld, aan de vrouw dient te betalen. Ter zitting van het hof is afgesproken dat de vrouw binnen één week de benodigde papieren om de tenaamstelling van de timeshares te wijzigen aan de man stuurt en dat de man de papieren binnen één week daarna - ingevuld en ondertekend - terugstuurt aan de vrouw. De kosten voor de wijziging van de tenaamstelling dienen partijen bij helfte te dragen. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de vrouw de man opgave zal doen van de kosten van de notaris in deze, waarna de man binnen een week na opgave de helft hiervan aan de vrouw zal betalen, onder kennisgeving hiervan aan de vrouw.
Openstaande kosten dienen betaald te worden door diegene aan wie de betreffende timeshare is toegedeeld. Mocht de vrouw na 17 februari 2021 kosten voor de timeshare die aan de man is toegedeeld, hebben betaald, dan heeft de man toegezegd dat hij deze kosten zal overmaken aan de advocaat van de vrouw. Gelet op de gemaakte afspraken is er geen reden tot het opleggen van een dwangsom zoals de vrouw verzoekt. Grief 16 in principaal hoger beroep en grief 4 in incidenteel hoger beroep falen.
kosten voor het pand [D-straat] te [plaats A]
5.19.
De vrouw is eigenares van een woning aan [D-straat] te [plaats A] . In grief 17 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man om de vrouw te verplichten aan hem terug te betalen de door hem betaalde kosten ten aanzien van voornoemd pand na 29 december 2017 (peildatum afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden) heeft afgewezen. De man legt als productie 31 nadere bewijsstukken over waaruit volgens hem blijkt dat de vrouw hem een bedrag van € 5.560,- dient te voldoen.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat de woning haar eigendom is. Dat de man in de periode dat partijen nog samenwoonden een aantal huishoudelijke kosten heeft betaald zoals nutsvoorzieningen, telefoonkosten en dergelijke betekent niet dat de man investeringen in de woning van de vrouw heeft gedaan die hij kan terug vorderen.
5.20.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De door de man verzochte kosten hebben – voor zover het hof kan nagaan – betrekking op de jaren 2018 en 2019, derhalve op de periode na het feitelijk uiteen gaan van partijen (doch ruim voor de datum van echtscheiding (26 november 2021)). Ingevolge artikel 1:81, tweede volzin BW zijn echtgenoten verplicht elkander het nodige te verschaffen. In artikel 1:84 BW is de draag- en fourneerplicht geregeld. Het bepaalde in deze artikelen houdt zijn werking tot de ontbinding van het huwelijk. Nu partijen bij huwelijkse voorwaarden geen (andersluidende) afspraken hebben gemaakt over het moment waarop de fourneerplicht dan wel de gemeenschappelijke huishouding eindigt, is het hof van oordeel dat de fourneerplicht van de man niet is geëindigd door zijn vertrek uit de woning op 29 december 2017. Daarbij acht het hof van belang dat de vrouw na het feitelijk uiteengaan geen voorlopige partneralimentatie heeft gevraagd, hoewel zij in de onderhavige procedure heeft aangegeven niet te kunnen voorzien in haar kosten van levensonderhoud. Het hof is onder die omstandigheden van oordeel dat het enkele feit dat partijen op 29 december 2017 gescheiden zijn gaan wonen, nog niet met zich mee brengt dat kosten die normalerwijze werden beschouwd als kosten van de gemeenschappelijke huishouding, vanaf dat moment niet meer als kosten van die huishouding konden worden beschouwd. Omstandigheden die dit anders maken, zijn gesteld noch gebleken. Het hof zal de vordering van de man dan ook afwijzen.
auto
5.21.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat partijen een gemeenschap van inboedel hebben en dat daarvan deel uitmaakt de auto van partijen en de inboedel van de woning. De rechtbank heeft overwogen dat de auto zal worden toegedeeld aan de man en dat ter bepaling van de waarde van de auto partijen de ANWB-koerslijst zullen raadplegen. Als peildatum geldt 29 december 2017. De man dient de helft van de waarde van de auto per die datum aan de vrouw te vergoeden, aldus de rechtbank.
De man stelt in grief 18 dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man een vergoeding aan de vrouw dient te voldoen voor de toedeling van de auto, althans dat de bepaalde vergoeding te hoog is. De man stelt dat de vrouw het overgrote deel van alle inboedel heeft toegedeeld gekregen, waaronder ook een duur antiek bankset. Met de toedeling van de auto en de beperkte inboedel is de man onderbedeeld in plaats van overbedeeld. Primair stelt de man dat de verdeling met gesloten beurzen had moeten plaatsvinden. Subsidiair stelt de man dat niet kan worden uitgegaan van de waarde per peildatum omdat het niet realistisch is om in 2021 nog een auto per 2017 te laten waarderen. De man stelt dat de hoofdregel is dat een goed per datum feitelijke toedeling dient te worden gewaardeerd. Subsidiair stelt de man dat van de waarde per datum verzoek in hoger beroep (11 mei 2021) dient te worden uitgegaan omdat de verdeling nog niet heeft plaatsgevonden. De man legt productie 32 over en stelt dat hij hooguit € 375,- aan de vrouw verschuldigd kan zijn.
De vrouw stelt dat partijen sinds eind 2017 uit elkaar zijn en dat de man sinds die tijd in de auto rijdt. Daarom dient het hof uit te gaan van de door de vrouw gegeven informatie uit Autotrack, waaruit blijkt dat de auto eind 2017 een waarde had van € 4.000,-, zodat de man aan haar een bedrag van € 2.000,- dient te betalen wegens overbedeling.
5.22.
Het hof overweegt met betrekking tot de auto als volgt. De wijze van verdeling van de inboedel en de auto is door de rechtbank op juiste wijze gedaan. De man heeft de inboedelgoederen gekregen die hij graag wilde hebben. Tevens is de man in de gelegenheid gesteld om de lijst aan te vullen met goederen die de vrouw aan de man wilde toedelen. Achteraf kan de man zich niet op het standpunt stellen dat hij is onderbedeeld, los van het feit dat de man die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De primaire stelling van de man faalt dan ook. De man heeft als productie 32 een ANWB-koerslijst overgelegd waaruit blijkt dat auto een veilingprijs heeft van € 750,-. De vrouw heeft deze waarde niet, althans onvoldoende betwist, zodat het hof zal bepalen dat de man aan de vrouw met betrekking tot de toedeling van de auto aan hem een bedrag dient te betalen van € 375,-. Grief 18 slaagt dan ook deels. Het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
schadevergoeding van de rechtszaak tegen [X] B.V.
5.23.
In grief 19 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek heeft afgewezen om de vrouw te verplichten de helft van de schadevergoeding van de rechtszaak tegen [X] B.V. aan hem over te maken. De man stelt dat de rechtbank dit verzoek abusievelijk heeft gezien als een verzoek om de vrouw in de proceskosten te veroordelen in eerste aanleg. Partijen zijn verwikkeld geweest in een rechtszaak bij de rechtbank Den Haag waarbij in totaal aan hen een bedrag van € 11.400,- is uitgekeerd. De vrouw heeft dit bedrag onder zich en weigert de helft daarvan, een bedrag van € 5.700,-, aan de man over te maken. De man verzoekt het hof de vrouw hiertoe te verplichten.
De vrouw stelt dat de man in eerste aanleg helemaal geen vordering op dit punt heeft ingesteld, zodat de grief van de man moet falen.
5.24.
Het hof overweegt als volgt. De man heeft als productie 33 een proces-verbaal van de rechtbank Den Haag overgelegd, waaruit blijkt dat bij die rechtbank een procedure aanhangig was tussen enerzijds partijen en anderzijds [Y] en [X] B.V. Die zaak is geschikt op 20 september 2012. Uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal blijkt dat is overeengekomen dat [Y] aan partijen een bedrag van € 11.000,- betaalt, mitsdien niet het door de man gestelde bedrag van € 11.400,-.
De man stelt in zijn verweerschrift in incidenteel hoger beroep dat hij inmiddels bij de rechtbank Den Haag een procedure aanhangig gemaakt heeft strekkende tot afwikkeling van het periodiek verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden van partijen, daartoe stellende dat in de onderhavige procedure slechts de verdeling van inboedel en eenvoudige gemeenschap zijn gevorderd. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de man, zoals opgenomen in grief 19, dient te worden beoordeeld in het kader van de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding en daarom thuis hoort in de procedure in Den Haag. De man heeft verzuimd in de onderhavige procedure te onderbouwen waarom de vordering die de man thans instelt door dit hof beoordeeld dient te worden en niet in de procedure die bij de rechtbank Den Haag aanhangig is. Grief 19 faalt dan ook.
5.25.
De man heeft in hoger beroep een aanvullend verzoek gedaan. De man stelt dat de vrouw weigert de in de beschikking waarvan beroep bepaalde inboedelverdeling na te komen, zodat hij zich genoodzaakt ziet het hof te verzoeken een dwangsom aan de inboedelverdeling te verbinden zo lang de vrouw de verdeling niet nakomt.
De vrouw stelt in haar verweerschrift dat de verdeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan en haar dan ook niet kan worden verweten nog niet aan de beslissing te hebben voldaan. Bovendien had de man ten tijde van de beslissing in eerste aanleg zo goed als alles dat op zijn lijst stond meegenomen. Op 10 december 2017 heeft de vrouw een groot deel van de spullen van de man, waaronder een antieke kast en een antiek bureau, verschillende stereo geluidsboxen etc. door een verhuisdienst aan de man laten bezorgen. Bij de vrouw staan aquariumspullen die de man nog moet meenemen, alsmede een vork en lepel met de initialen van zijn opa, een dienblad van Suriname met houtdelen, een muziek box en wat kleding en schoeisel. Verder zijn er geen spullen van de man meer bij de vrouw, aldus de vrouw.
5.26.
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de wijze waarop de rechtbank de inboedel heeft verdeeld (daargelaten het primaire standpunt van de man in grief 18, dat hiervoor is verworpen), zodat dat onderdeel van de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan en uitvoerbaar bij voorraad. Het hof volgt dan ook niet de stelling van de vrouw dat haar niet kan worden verweten nog niet aan de beslissing in eerste aanleg te hebben voldaan. Omdat de man recht heeft op de inboedelgoederen die aan hem zijn toegedeeld, zal het hof de vrouw veroordelen aan de man af te geven de inboedelgoederen die de man heeft vermeld op zijn lijst zoals overgelegd in eerste aanleg en die aan de man zijn toegedeeld maar die nog in het bezit van de vrouw zijn, dit op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,-. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking nog overwogen dat de man dient aan te geven welke goederen hij wenst van de lijst van de vrouw met aan de man toe te delen goederen. Nu het hof niet weet of de man van deze lijst nog goederen toegedeeld wenste te krijgen, zal de veroordeling tot afgifte alleen zien op de goederen, vermeld op de door hemzelf opgemaakte lijst.
verrekenbeding
5.27.
In grief 5 in incidenteel appel verzoekt de vrouw met betrekking tot de afwikkeling van het periodiek verrekenbeding de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag te betalen van € 655.801,-, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie meent te bepalen.
Zoals in 5.24 hiervoor uiteen gezet, heeft de man in zijn verweerschrift in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat zijn voormalig advocaat op 29 december 2021 alsnog bij de rechtbank Den Haag een procedure aanhangig heeft gemaakt tot afwikkeling van het finaal verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden, omdat in de beschikking waarvan beroep slechts de verdeling van de inboedel en de eenvoudige gemeenschappen is gevorderd en behandeld. Het verzoekschrift is als productie 52 overgelegd. De vrouw heeft een en ander niet weersproken. Zij voert verweer in die procedure.
5.28.
Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek, zoals opgenomen in grief 5. Het verzoek van de vrouw in incidenteel hoger beroep is gedaan op 20 januari 2022, derhalve na aanvang van de procedure in Den Haag over het verrekenbeding. Het wettelijk systeem verzet zich ertegen dat twee instanties over dezelfde geschilpunten beslissen. Verwijzing door het hof van dit verzoek naar de rechtbank Den Haag is niet mogelijk.
een bedrag van $ 10.000,-
5.29.
In grief 6 verzoekt de vrouw - zo begrijpt het hof - de man te veroordelen aan haar een bedrag te betalen van $ 10.000,-, althans het equivalent in euro’s, vermeerderd met rente. De vrouw stelt dat partijen naar de Verenigde Staten van Amerika (VS) zouden verhuizen. Met het oog daarop had de man via zijn zus een verzoek om een green card ingediend en had de vrouw alvast een geldbedrag van NAF 20.071,50 ($10.998,10) gestort bij de First Union Bank. Uiteindelijk ging de verhuizing naar de VS niet door en verhuisden partijen naar [plaats D] in 2000. De vrouw vroeg regelmatig het geld terug van de man, maar daarop heeft de man tot heden niet gereageerd.
De man stelt dat de vrouw in 1999 geld op de slapende ongebruikte rekening van de man heeft gestort bij de First Union Bank. De vrouw houdt alle administratie van de man onder zich en laat na zelf actie te ondernemen. Het is de vrouw die in gebreke blijft, zodat de vordering van de vrouw dient te worden afgewezen, aldus de man. Bovendien dient het saldo van de rekening bij de First Union Bank in de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden te worden betrokken.
5.30.
Onder verwijzing naar het gestelde in 5.28 van deze beschikking zal het hof de vrouw ook in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Een verzoek als het onderhavige heeft betrekking op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen en hoort thuis in de procedure die thans bij de rechtbank Den Haag aanhangig is.
vordering van € 20.000,-
5.31.
In grief 7 stelt de vrouw dat zij op de man een vordering heeft van € 20.000,-. Zij voert hiertoe aan dat loonbeslag op haar inkomen was gelegd ten behoeve van de betaling van de schuld van partijen aan de VvE betreffende [het pand] van € 40.000,- (NAF 84.000,-). Voor zover de man stelt dat de werkgever deze schuld voor de vrouw betaalde, is dat onjuist. De vrouw heeft als productie 17 een betekeningsexploot overgelegd van 25 juli 2006 waaruit de juistheid van haar stelling blijkt, aldus de vrouw.
De man stelt dat de vordering van de vrouw dient te worden afgewezen. De werkgever van de vrouw heeft na het beslag in eerste instantie conform de regels ingehouden op het loon van de vrouw nadat zij met terugwerkende kracht haar salaris over een periode van vier jaar had ontvangen ten gevolge van een onterecht ontslag. Daarna is de vrouw een procedure gestart tegen haar werkgever, waarna alsnog het gehele loon zonder inhoudingen aan haar werd uitgekeerd, zodat zijn stelling dat de werkgever van de vrouw de vordering van de VvE heeft betaald, juist is. De man verwijst naar productie 53, door hem bij verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep overgelegd.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling door het hof het door de man gestelde gemotiveerd weersproken. De man haalt twee procedures door elkaar. Productie 53 gaat over een procedure tussen de vrouw en het [Z] , de voormalige werkgever van de vrouw.
5.32.
Het hof zal het verzoek van de vrouw toewijzen. Het verweer van de man is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onduidelijk, terwijl uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat daadwerkelijk derdenbeslag werd gelegd onder haar werkgever voor de schuld aan de VvE van [het pand] , terwijl voor de stelling van de man dat de vrouw later na een procedure het volledige bedrag dat op haar loon was ingehouden alsnog heeft terug ontvangen van haar werkgever, geen bewijs in het dossier aanwezig is. Grief 7 van de vrouw slaagt derhalve.
pensioen
5.33.
In grief 8 verzoekt de vrouw de man te veroordelen om op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag binnen 14 dagen na betekening van de onderhavige beschikking aan de vrouw te overleggen een volledig overzicht met betrekking tot het door hem tijdens het huwelijk van partijen opgebouwde ouderdomspensioen, onderbouwd met een kopie van de betreffende polissen. De vrouw stelt dat de man pensioen heeft opgebouwd bij Rabobank [plaats D] , later Sarasin bank [plaats D] en via Alebo, Dexia bank, Dresnerbank en bij andere organisaties in [plaats D] , Duitsland en België.
De man stelt dat hij alle pensioeninformatie aan de vrouw heeft verstrekt. De man heeft een pensioen van IBM en een pensioen van de Rabobank [plaats D] . Andere pensioenen heeft hij niet. De man heeft toegelicht dat in [plaats D] belastingtechnische regelingen waren, waaronder ‘Lijfrente voor pensioen’. De man mocht € 2.100,- per jaar belastingvrij sparen voor zijn pensioen door middel van een lijfrente. Daarvan heeft de man gebruik gemaakt. Na zijn vertrek is de man blijven storten. De verzekering is later afgekocht en dit bedrag is gestort bij Rabobank beheer beleggen. De lijfrenteverzekering bestaat reeds geruime tijd niet meer, aldus de man. Met betrekking tot de rekening op Curaçao stelt de man dat hij een afvloeiingsregeling had. De regeling bleek tien jaar later niet goed afgewikkeld. De advocaat van de man dacht ten onrechte dat het om een pensioenregeling ging, maar dat klopte niet, het ging om de afwikkeling van een onrechtmatige daad. De man heeft een schadevergoeding gekregen van ANG [het hof begrijpt: NAF] 114.000,-. Het grootste deel daarvan stelt de man aan advocaatkosten te hebben voldaan.
5.34.
Gelet op het gemotiveerde verweer van de man, heeft de vrouw niet, althans onvoldoende onderbouwd dat de man bij andere bedrijven c.q. verzekeringsmaatschappijen pensioen heeft opgebouwd dan bij IBM en de Rabobank [plaats D] . Krachtens artikel 1:155 BW heeft ingeval van echtscheiding de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op pensioenverevening, tenzij partijen anders overeenkomen. Partijen zijn in artikel 17 lid 1 van hun huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat partijen ingeval van ontbinding van het huwelijk met betrekking tot aanspraken op al of niet ingegaan pensioen en hetgeen daarvoor is opgeofferd onderling een redelijke en billijke regeling of afrekening treffen op grondslag van de opbouw van die aanspraken gedurende het bestaan van het huwelijk. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat indien de echtgenoten niet tot overeenstemming komen, een voor beide partijen bindend advies zal worden gegeven door een verzekeringsdeskundige en een notaris die op verzoek van ‘de eerstgerede der echtgenoten’ worden benoemd door de kantonrechter tot wiens ressort de woonplaats van de verzoeker behoort. Het bepaalde in het eerste lid is krachtens lid 3 van dit artikel niet van toepassing indien en voor zover de desbetreffende pensioenregeling aan de gewezen echtgenoot van de pensioengerechtigde aanspraken op al dan niet ingegaan pensioen toekent, of indien een dwingend wettelijke regeling daaromtrent tot stand komt. In lid 4 is bepaald dat het bepaalde eveneens van toepassing is op reserves voor oudedagsvoorziening gekweekt in de uitoefening van een bedrijf of vrij beroep, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheid of en in hoe verre het gereserveerde vermogen nog aanwezig is.
5.35.
Ervan uitgaande dat het pensioen bij IBM in Nederland is opgebouwd, is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing op dit pensioen. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij alle gegevens over dat pensioen aan de vrouw heeft gegeven, is er geen aanleiding tot toewijzing van het verzoek van de vrouw. Voor wat betreft het pensioen dat de man bij Rabobank [plaats D] heeft opgebouwd, dienen partijen met dat pensioenfonds in overleg te gaan of verevening of verdeling van dat pensioen mogelijk is en, indien dat mogelijk is, via dat pensioenfonds een en ander te regelen. Zo niet, dan zullen partijen conform artikel 17 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden de kantonrechter moeten verzoeken een verzekeringsdeskundige en een notaris te benoemen, die partijen bindend advies kunnen geven. Het verzoek van de vrouw in deze procedure zal worden afgewezen, de grief faalt.
vergoeding door de man voor het gebruik van de woning van de vrouw
5.36.
In grief 9 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om te bepalen dat de man de vrouw een vergoeding dient te betalen voor het gebruik van haar huis heeft afgewezen. Het verzoek ziet op het gebruik van de woning gedurende 10 maanden sinds het uit elkaar gaan van partijen op 29 december 2017. De vrouw acht een vergoeding van € 250,- per maand, derhalve € 2.500,- redelijk en billijk.
De man ontkent dat hij na het uiteengaan van partijen in de woning heeft verbleven. De man is slechts enkele malen in de woning geweest op verzoek van de vrouw.
5.37.
Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen. De vrouw heeft, gelet op het verweer van de man, onvoldoende gesteld voor toewijzing van enige gebruiksvergoeding. Grief 9 faalt.
verhuiskosten
5.38.
In grief 10 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot veroordeling van de man om aan haar een bedrag te betalen van € 1.500,-, zijnde de kosten die de vrouw heeft gemaakt voor het opruimen en verhuizen van de spullen van de man, heeft afgewezen.
De man voert verweer. Hij stelt dat de verhuiskosten uit zijn verband worden gehaald. Er zijn door de vrouw kosten gemaakt als gevolg van waterschade in de woning. Van de verzekering heeft de vrouw € 25.000,- ontvangen voor herstel van de schade. Tevens zijn de verhuiskosten die hiermee zijn gemoeid betaald. Er zijn zaken van zowel de vrouw als de man verhuisd. Van die gelegenheid is door de vrouw gebruik gemaakt om enkele grote zaken bij de man op zijn kantoor af te leveren. De vrouw heeft niet aangetoond dat de noodzakelijke verhuizing van spullen van de man kostenverhogend is geweest.
5.39.
Het hof overweegt dat de vrouw in het licht van het verweer van de man in hoger beroep onvoldoende heeft gesteld voor toewijzing van haar verzoek. Grief 10 faalt daarom ook.
Hypotheekrenteaftrek en het heffingsvrije vermogen
5.40.
In grief 11 komt de vrouw met een aanvullend verzoek, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek, dat de man aan de vrouw dient te vergoeden de hypotheekrenteaftrek en het heffingsvrije vermogen dat de man over de belastingjaren tot 2018 heeft geclaimd en ontvangen maar die aan de vrouw toebehoren, heeft afgewezen.
De man stelt dat de grondslag van de vordering is onduidelijk is. De man heeft van 2007 tot en met 2012 de hypotheekrente betaald. De vrouw werkte in ieder geval tot 2017 zwart, waarbij zij het deed voorkomen dat zij geen inkomen had, dan wel haar inkomen negatief was. De man verwijst naar zijn productie 55, de aangifte inkomstenbelasting van de vrouw over 2017. De vrouw kon geen hypotheekrenteaftrek realiseren.
5.41.
In hoger beroep heeft de vrouw haar vordering onvoldoende onderbouwd. Voor zover de vrouw kan aantonen dat zij in de jaren waarop haar verzoek betrekking heeft wel in aanmerking kwam voor hypotheekrenteaftrek of jegens de belastingdienst aanspraak kon maken op heffingsvrij vermogen, hoort dit verzoek thuis in de procedure die aanhangig is bij de rechtbank Den Haag met betrekking tot het verrekenbeding. Het hof zal het verzoek afwijzen.
Slotsom
5.42.
De conclusie van al het voorgaande is:
- het hof bepaalt dat de woning aan [A-straat] te [plaats A] , waarin de zoon van partijen woont, gedurende drie jaar na heden onverdeeld blijft, dan wel eerder wordt verdeeld indien de zoon de woning kan overnemen dan wel uit de woning vertrekt;
- de vrouw dient met betrekking tot de woning aan [A-straat] te [plaats A] zowel de reeds verstreken als de toekomstige huurtermijnen die zij heeft c.q. zal ontvangen voor de helft met de man dient te delen. Voor wat betreft de reeds verstreken huurtermijnen gaat het tot en met oktober 2021 om een bedrag van € 8.775,- dat de vrouw aan de man dient te betalen. Indien en voor zover de vrouw voor de woning kosten maakt, zal de man die kosten, mits onderbouwd en vooraf door de man goedgekeurd, aan de vrouw dienen te voldoen c.q. zal de man moeten instemmen met verrekening van de kosten met de door de vrouw ontvangen huurpenningen;
- met betrekking tot de woning aan de [B-straat] te Curaçao zijn partijen gehouden gezamenlijk ieder voor de helft de kosten van de woning te betalen tot 17 februari 2021, zijnde de datum van toedeling van de woning aan de man, inclusief de taxatiekosten van de woning;
- partijen dienen de kosten gemoeid met [het pand] te Curaçao bij helfte dienen te dragen tot het pand is verkocht;
- de man dient één van de door de vrouw genoemde makelaars te kiezen voor de begeleiding van de verkoop van [het pand] te Curaçao , waarna partijen gezamenlijk deze makelaar opdracht zullen geven tot verkoop van dit pand;
- met de verkoopopbrengst van [het pand] dient eerst de restant schuld aan de VvE te worden afgelost;
- partijen zijn tot verkoop en transport van [het pand] te Curaçao gezamenlijk eigenaar en derhalve gehouden ieder voor de helft de op het moment van de verkoop en het transport op het pand rustende kosten te voldoen;
- de man betaalt aan de vrouw met betrekking tot de toedeling van de auto aan de man een bedrag van € 375,-;
- de vrouw wordt veroordeeld aan de man af te geven de inboedelgoederen die aan de man zijn toegedeeld maar die nog in haar bezit zijn op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 5.000,-;
- de vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek de man te veroordelen om aan haar een bedrag te betalen van € 655.801,-, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie meent te bepalen ter zake het verrekenbeding;
- de vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaart in haar verzoek de man te veroordelen aan haar een bedrag te betalen van $ 10.000,- vermeerderd met rente;
- de man wordt veroordeeld aan de vrouw een bedrag te betalen van € 20.000,- ter zake de aflossing van de schuld van partijen aan de VvE betreffende [het pand] te Curaçao van € 40.000,- (NAF 84.000,-);
- partijen dienen de verevening c.q. verrekening van het pensioen van de man bij IBM en Rabobank te regelen conform het in 5.35 van deze beschikking bepaalde;
- alle overige verzoeken, zowel in principaal als in incidenteel appel worden afgewezen.
Het hof overweegt ten slotte dat het bewijsaanbod van de man als niet ter zake dienend en onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
5.43.
Nu partijen ex-echtgenoten zijn zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
stelt de wijze van de aanvullende verdeling van de inboedel en de eenvoudige gemeenschappen vast conform 5.42. van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.R. Sturhoofd en mr. R.M. Troost, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier, en is op 5 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.