ECLI:NL:GHAMS:2024:650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23-001269-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en oplegging ISD-maatregel voor ongewenste vreemdeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2023. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde maatregel. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, maar het hof heeft deze maatregel beperkt tot één jaar. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling, waarbij hij dreigende woorden had geuit tegen een winkelmedewerker. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de noodzaak van de ISD-maatregel voor de veiligheid van de maatschappij en de preventie van recidive. De verdachte heeft geen verblijfstitel in Nederland en heeft aangegeven niet gemotiveerd te zijn om terug te keren naar zijn land van herkomst, Somalië. Het hof heeft besloten dat de ISD-maatregel voor ongewenste vreemdelingen het meest passend is, met als doel repatriëring. De duur van de maatregel is vastgesteld op één jaar, met een tussentijdse toetsing na zes maanden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001269-23
datum uitspraak: 12 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-014227-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1994,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde maatregel. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Hetgeen in hoger beroep ten aanzien van het bewijs is aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de bewijsvoering van de rechtbank.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de op te leggen straf of maatregel primair verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat een gevangenisstraf wordt opgelegd korter dan, of maximaal gelijk aan, de duur van het voorarrest. Meer subsidiair heeft hij verzocht om de duur van de ISD-maatregel te beperken tot één jaar met aftrek. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verdachte vanwege zijn vreemdelingenrechtelijke status geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen, waardoor de ISD-maatregel voor hem feitelijk neerkomt op kale detentie en dat oplegging van de voornoemde maatregel, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, niet proportioneel is. Een ISD-maatregel gericht op uitzetting schiet in het geval van de verdachte zijn doel voorbij, nu meermaals is gebleken dat de verdachte niet wordt uitgezet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Daarbij heeft hij dreigende woorden geuit jegens een medewerker van de [winkel]. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, toen hij door het slachtoffer werd aangesproken op het feit dat hij twee verpakkingen van kabels had beschadigd, zich niet heeft weten te beheersen en door middel van de bewezenverklaarde uitlatingen zijn onvrede jegens de winkelmedewerker heeft geuit, terwijl deze medewerker gewoon zijn werk doet. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen bij de slachtoffers gevoelens van onveiligheid, maar brengen ook gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving teweeg.
Vast staat dat de verdachte sinds 2015 geen verblijfstitel meer heeft in Nederland. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet gemotiveerd is om terug te keren naar Somalië, zijn land van herkomst.
De reclassering is van oordeel dat de oplegging van de ISD-maatregel voor ongewenste vreemdelingen, de zogeheten VRIS-ISD, het meest passend is. Het voornaamste doel van deze maatregel is repatriëring. De DT&V is hiervoor de verantwoordelijke instantie. Binnen de ISD-VRIS inrichting kan de verdachte deelnemen aan interventies gericht op het aanleren van vaardigheden om zich in het land van herkomst beter staande te kunnen houden. Daarnaast biedt de inrichting, indien geïndiceerd, hulp en behandeling op het gebied van verslaving, psychische of lichamelijke problematiek. De maatregel voorkomt tevens recidive en overlast voor de duur van de maatregel.
Het hof stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 13 februari 2024 blijkt dat de verdachte gedurende vijf jaar voorafgaand aan het plegen van de onderhavige feiten tenminste driemaal ter zake van een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit arrest bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapporten van de reclassering, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de aard en het aantal van de door de verdachte begane strafbare feiten.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat de oplegging van een ISD-maatregel passend en geboden is. Daaraan doet niet af dat er gedurende de looptijd van de ISD-maatregel in samenwerking met DT&V getracht zal worden de verdachte terug te laten keren naar Somalië maar er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat terugkeer niet mogelijk zal blijken te zijn, mede omdat de verdachte niet wil meewerken aan zijn terugkeer. De ISD-maatregel strekt immers volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive door de verdachte. Bovendien kan de verdachte binnen de ISD-maatregel in enige mate gebruik maken van de behandelmogelijkheden voor zijn psychische problematiek.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de door het hof beoogde proportionaliteit van de maatregel aanleiding om de duur van de ISD-maatregel te beperken tot een jaar en om uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. Het hof is van oordeel dat getoetst dient te worden wat er zowel door DT&V als de verdachte tegen die tijd is ondernomen, of dat redelijkerwijs kan worden aangemerkt als voldoende inspanning en wat er nog nodig is om terugkeer van de verdachte naar Somalië mogelijk te maken, en in het bijzonder of met inachtneming van een en ander voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel nog is gerechtvaardigd. Het hof zal echter geen aftrek van voorarrest toepassen, nu de periode van een jaar in beginsel nodig is om aan een belangrijk doel van de VRIS/ISD (het uitzetten van de verdachte) te voldoen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen
6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.J.M. Kruizinga, mr. C.J. van der Wilt en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten en mr. R.J.C. Wegerif, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 maart 2024.
=========================================================================
[…]
[…]