ECLI:NL:GHAMS:2024:781

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
200.331.631/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van ouderschapsplan na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen van de vader naar haar. De vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem zou zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders en de kinderen de Portugese nationaliteit hebben en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen.

De moeder stelde dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van de kinderen had gewijzigd naar de vader, en dat de vader niet in staat was om de zorg voor de kinderen adequaat te bieden. De vader daarentegen betoogde dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats gerechtvaardigd was, omdat [minderjarige 2] al geruime tijd bij hem woonde en de juridische situatie in overeenstemming moest worden gebracht met de feitelijke situatie. De gezinsmanager van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming adviseerden om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de zorg voor de kinderen voorop stond.

Het hof oordeelde dat de handhaving van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader het meest in hun belang was, gezien de huidige omstandigheden en de betrokkenheid van de GI. Het hof wees het verzoek van de moeder af en bekrachtigde de beschikking waarvan beroep, met de mogelijkheid dat de hoofdverblijfplaats in de toekomst kan worden gewijzigd indien de omstandigheden dat vereisen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.331.631/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/331706 / FA RK 22/4191
Beschikking van de meervoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI)
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) van 1 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 16 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 15 januari 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 januari 2024, met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 14 februari 2024, met een bijlage.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en J.M. van der Boom, tolk in de Portugese taal;
- de raad, vertegenwoordigd door M. Eijpe;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager (met een collega).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 2011 te Portugal met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 21 juni 2018 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 27 maart 2018.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2011 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2015 te [plaats C] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). De kinderen hadden tot aan de bestreden beschikking hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
In het door de ouders op 8 september 2017 ondertekende ouderschapsplan is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en op haar adres in het bevolkingsregister van [plaats A] zijn ingeschreven.
3.3
De kinderen staan sinds 12 december 2022 onder toezicht, sinds 12 juni 2023 van de huidige GI. De ondertoezichtstelling is verlengd, laatstelijk tot 12 december 2024.
3.4
[minderjarige 1] is sinds 12 december 2022 uit huis geplaatst in een gezinshuis. Hij verblijft sinds oktober 2023 bij [X] in [plaats D] . De machtiging tot zijn uithuisplaatsing is verlengd tot 12 december 2024.
3.5
[minderjarige 2] woont sinds augustus 2022 bij de vader. De op 29 januari 2024 verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder heeft de kinderrechter herroepen omdat er nog geen geschikte plek was gevonden voor [minderjarige 2] . De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpverlener verleend met ingang van 6 februari 2024 tot 12 december 2024

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op het verzoek van de vader, met wijziging van het aan de echtscheidingsbeschikking van 27 maart 2018 gehechte ouderschapsplan, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen.
4.3
De vader verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De ouders en de kinderen hebben de Portugese nationaliteit. Daarmee draagt de zaak een internationaal karakter. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de Nederlandse rechter bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
5.2
Aan het hof ligt de vraag voor of de hoofdverblijfplaats van de kinderen gewijzigd dient te worden.
Wettelijk kader
5.3
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Standpunten van de ouders en de GI
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft gewijzigd van de moeder naar de vader. Er zijn veel zorgen over de kinderen, maar uit het onderzoek van Praktijk Dichterbij blijkt dat de problemen met [minderjarige 2] ten onrechte op het conto van de moeder zijn geschreven. De hulpverlening voor [minderjarige 2] is niet van de grond gekomen, omdat de vader haar onvoldoende kan ondersteunen. De vader was voornemens met zijn partner te verhuizen naar Portugal, mede omdat hij de zorg voor [minderjarige 2] niet meer aankon. Deze verhuisplannen zijn sinds deze week weer van de baan. De kans is groot dat hij volgende maand wel weer wil verhuizen. Dat wisselvallige gedrag is schadelijk voor de kinderen. Verder is het niet in het belang van [minderjarige 2] om haar hoofdverblijf bij de vader te bepalen nu gebleken is dat de vader geen informatie met de moeder wil delen. Tevens is de communicatie met de vader moeizaam. Door het hoofdverblijf bij de vader te bepalen, blijft de moeder ook in het geval van [minderjarige 1] verstoken van informatie, omdat er geen contact te krijgen is met de vader. De toestemming van de gemeente voor het starten van het terug-naar-huis-onderzoek (TNHO) van [minderjarige 2] zal weer ingetrokken worden als [minderjarige 2] niet haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder. Het is dan ook in het belang van de kinderen om hun hoofdverblijfplaats bij de moeder vast te stellen. Temeer nu zij ook de meeste zaken voor de kinderen regelt, aldus de moeder.
5.5
De vader stelt dat het hoofdverblijf van de kinderen terecht bij hem is bepaald. [minderjarige 2] woont als sinds augustus 2022 bij de vader. Hiermee heeft de rechtbank de juridische situatie in overeenstemming gebracht met de werkelijke situatie. Een hoofdverblijfplaats bij de moeder is geen vereiste voor het uitvoeren van het TNHO. Dat het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen bij de moeder is komen te liggen, komt doordat de vader voornemens was te verhuizen. Dat is nu niet meer aan de orde, dus de vader wil ook worden meegenomen in het TNHO. Het is juist dat de vader aan de bel heeft getrokken omdat hij de zorg voor [minderjarige 2] momenteel niet aankan. Hij heeft echter na een gesprek met de kinderen voor hun bestwil besloten om niet naar Portugal te verhuizen. De vader heeft hulpverlening van Nicare en wil er weer bovenop komen om een stabiel thuis te kunnen bieden. De GI maakt zich nu hard voor een passende plaatsing van [minderjarige 2] en voor de juiste hulp die zij zo hard nodig heeft. Een wisseling van GI levert weer vertraging en onrust op. Totdat er duidelijkheid is, dient de hoofdverblijfplaats dan ook bij hem te blijven, aldus de vader.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het voor de benodigde zorg niet uitmaakt waar de kinderen ingeschreven staan. Die zorg moet gefinancierd worden, ofwel door [gemeente] , ofwel door [plaats B] . De kinderen staan nu ingeschreven in [plaats B] en dat is de verantwoordelijke gemeente. Bij een verandering van hoofdverblijfplaats zal een andere GI de zaak moeten overnemen, daar zal zeker een half jaar mee gemoeid zijn. De kinderen vallen met een wisseling van GI overigens niet in een gat, want de gezinsmanager die nu betrokken is zal de begeleiding tot aan de overdracht kunnen blijven bieden.
Advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is duidelijk dat alle betrokkenen passende zorg en behandeling voor de kinderen vooropstellen. Thans is het belangrijkste dat de hulpverlening en het perspectiefonderzoek doorgang vinden en dat een goede plek voor [minderjarige 2] wordt gevonden.
Oordeel van het hof
5.8
Tussen de ouders is niet in geschil dat sinds het ouderschapsplan van 2017 de omstandigheden zijn gewijzigd. Het hof zal daarom beoordelen of een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van de kinderen wenselijk is, waarbij ook de overige gestelde belangen zullen worden meegewogen.
5.9
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat de GI in januari 2024 met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] heeft verzocht, omdat de vader had aangegeven dat hij en zijn partner de zorg voor [minderjarige 2] niet meer konden bieden en dat zij op korte termijn naar Portugal wilden verhuizen. Een plaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder was geen optie omdat het TNHO nog niet was afgerond. De kinderrechter heeft daarop op 29 januari 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend en deze op 6 februari 2024 herroepen omdat [minderjarige 2] nog steeds bij de vader thuis verbleef. De kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend van 6 februari 2024 tot 12 december 2024. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen het noodzakelijk te vinden dat [minderjarige 2] op een plek kan gaan verblijven waar de hulp kan worden geboden die zij nodig heeft, en dat gezocht wordt naar een bestendige verblijfplaats voor haar. Gezien het reeds ingezette TNHO bij de moeder, de bereidheid van de moeder om hieraan mee te werken en de wil van de moeder om uiteindelijk de zorg- en opvoedtaken voor [minderjarige 2] zelf weer te dragen, vindt de kinderrechter het begrijpelijk dat de GI op zoek gaat naar een verblijfplek voor [minderjarige 2] die niet al te ver bij de moeder vandaan is. In het geval de vader in Nederland blijft wonen, is het van belang dat de verblijfplaats van [minderjarige 2] ook niet te ver bij de vader vandaan is, aldus de kinderrechter.
De GI heeft overleg gehad met het Regionaal Expertteam (RET), dat kan beoordelen wat de specifieke zorgvraag van [minderjarige 2] is, zodat er spoedig een passend gezinshuis kan worden gevonden. De GI heeft nu zicht op plaatsing van [minderjarige 2] in een gezinshuis op een half uur reisafstand van de moeder. Dit gezinshuis valt onder de [Y] ( [Y] ). Pas op het moment dat [minderjarige 2] in een gespecialiseerd gezinshuis is geplaatst, kan haar de stabiliteit geboden worden die nodig is voor het starten van de traumatherapie die zij behoeft Voor [minderjarige 1] is reeds een Terug Naar Huis Onderzoek (TNHO) gestart, waaruit blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat hij bij een van de ouders zal opgroeien. [minderjarige 1] verblijft bij [X] en zijn verblijf verloopt wisselend, maar hij krijgt in ieder geval de juiste zorg.
5.1
Uit het voorgaande blijkt dat de plaatsing van [minderjarige 2] in een gespecialiseerd gezinshuis in de buurt van de moeder nu de grootste prioriteit heeft, zodat [minderjarige 2] de specifieke hulp kan krijgen die zij nodig heeft en de omgang met de moeder in het kader van het TNHO kan worden uitgebreid. Deze plaatsing en de verdere hulpverlening worden thans gefinancierd door de gemeente [plaats B] , de gemeente waar de vader woont. Dit geldt eveneens voor het verblijf van [minderjarige 1] bij [X] . Niet gebleken is dat de inschrijving van de kinderen op het adres van de vader een belemmering vormt voor de hulpverlening in een andere gemeente. De plaats waar de kinderen hun hoofverblijfplaats hebben, blijkt voor de uitvoering van de zorg niet doorslaggevend. De situatie is momenteel instabiel en er staat nog veel te gebeuren. Om die reden acht het hof, alles overziende, de handhaving van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader voor de kinderen op dit moment het meest in hun belang. De huidige GI heeft immers een goed overzicht van de voor [minderjarige 2] te zetten stappen en de financiering van de hulp aan beide kinderen is geregeld. Als desondanks blijkt dat de gemeente [gemeente] verantwoordelijk moet zijn voor de financiering van toekomstige hulp, de vader alsnog gaat verhuizen naar Portugal, of uit het TNHO volgt dat [minderjarige 2] weer bij de moeder kan wonen, kan de hoofdverblijfplaats van één of van beide kinderen alsnog in onderling overleg tussen de ouders of via een verzoek aan de rechtbank worden gewijzigd. Het hof zal het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen dan ook afwijzen, en de bestreden beschikking bekrachtigen. Hetgeen de moeder nog heeft aangevoerd over het (gebrek aan) delen van informatie over de kinderen door de vader en de gebrekkige communicatie met de vader, is, gelet op het voorgaande en de intensieve bemoeienis van de GI op dit moment, onvoldoende om anders te oordelen.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.F. Miedema en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 26 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.