ECLI:NL:GHAMS:2024:789

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
23-000150-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake kennelijke misslagen in eerdere uitspraak over poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 maart 2024 een herstelarrest gewezen met betrekking tot een eerder arrest van 20 februari 2024. Het hof constateerde dat er kennelijke misslagen waren in de kwalificatie van de bewezenverklaring en in het dictum met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij. De misslagen betroffen onder andere een foutieve kwalificatie op pagina 4 van het arrest, waar ten onrechte werd gesteld dat het primair bewezenverklaarde een poging tot zware mishandeling opleverde, terwijl dit meer subsidiair had moeten zijn. Daarnaast was er een fout in het dictum waar de schadevergoedingsmaatregel abusievelijk tweemaal was opgenomen, terwijl deze slechts eenmaal was opgelegd. Het hof oordeelde dat deze misslagen evident waren en voor verbetering vatbaar.

Het hof benadrukte dat de kennelijke misslag omtrent de kwalificatie geen gevolgen had voor de executie van het arrest en dat de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging werd geschaad. De vordering van de benadeelde partij werd hersteld, waarbij het hof de schadevergoeding vaststelde op een totaalbedrag van € 3.292,59, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte werd ook verplicht om aan de Staat een bedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof bepaalde verder de duur van de gijzeling op maximaal 40 dagen en legde de aanvangsdatum van de wettelijke rente vast op 27 februari 2020. Dit herstelarrest werd uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

parketnummer: 23-000150-21
Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 maart 2024 tot herstel van het arrest gewezen op 20 februari 2024 op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-052166-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .

Kennelijke misslagen

Na de uitspraakdatum is het hof gebleken dat het voormeld arrest een aantal fouten bevat.
Allereerst is bij de kwalificatie op pagina 4 van het arrest opgenomen dat het primair bewezenverklaarde een poging tot zware mishandeling oplevert. Hier moet echter staan dat het meer subsidiair bewezenverklaarde een poging tot zware mishandeling oplevert. Gelet op de bewijsoverweging op pagina 2 en 3 van het arrest betreft dit een evidente misslag die zich leent voor verbetering.
Daarnaast is abusievelijk in het dictum bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tweemaal de bepaling omtrent de schadevergoedingsmaatregel opgenomen. De schadevergoedingsmaatregel is echter eenmaal opgelegd. Gelet op de overweging omtrent de vordering van de benadeelde partij op pagina 5 en 6 van het arrest betreft ook deze fout een evidente misslag en is de fout voor verbetering vatbaar.
Ten slotte ontbreekt in het dictum bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] de volgende zin: “Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt”.

Overweging

De kennelijke misslag omtrent de kwalificatie heeft geen gevolgen voor de executie van het arrest. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met vermelding van de misslag in dit herstelarrest. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ten aanzien van de kennelijke misslagen in het dictum bij de vordering van de benadeelde partij is het hof van oordeel dat, gelet op de mogelijke gevolgen voor de executie, zijn eerder gedane uitspraak hersteld dient te worden door verbetering van het dictum. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Het dictum zal met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , voor zover van belang, op navolgende wijze worden hersteld.

Beslissing

Het hof:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.292,59 (drieduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 792,59 (zevenhonderdtweeënnegentig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.509,90 (duizend vijfhonderdnegen euro en negentig cent) bestaande uit € 9,90 (negen euro en negentig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.292,59 (drieduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 792,59 (zevenhonderdtweeënnegentig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 februari 2020.
Met instandhouding van het overige van het arrest van 20 februari 2024.
Dit herstelarrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. S. Maerman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 maart 2024.
mr. M.M.H.P. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.