4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’):
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
6. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
7. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
8. De in de door verweerder overgelegde matrix genoemde objecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. Alle vergelijkingsobjecten zijn, net als de woning, benedenwoningen en gelegen in [Z] . De verkoopprijzen van de door verweerder getoonde objecten kunnen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
9. Een waardevaststelling in het kader van de Wet WOZ vindt ieder jaar plaats aan de hand van een vergelijking met beschikbare marktgegevens. Het percentage waarmee de waarde ten opzichte van een eerder belastingjaar is gestegen, is voor de beoordeling van de waarde als zodanig geen relevant gegeven. Dat is alleen anders als daarin een aanwijzing ligt besloten dat voornoemde vergelijking niet correct heeft plaatsgevonden, maar die situatie doet zich hier niet voor.
10. Eiser stelt dat de ligging van de vergelijkingsobjecten aanzienlijk beter is, aangezien er tegenover de woning een parkeergarage en een slooppand staat. Daarnaast rijdt er veel vrachtverkeer door de straat en is het erg druk. Tevens wordt er veel geluidsoverlast ervaren. Er zijn in de straat zelfs twee verkeersdrempels neergelegd om de drukte en de geluidsoverlast te beperken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ligging vergelijkbaar is met de ligging van de vergelijkingsobjecten. Alle vergelijkingsobjecten zijn gelegen in de binnenstad van [Z] , waardoor ook hier als uitgangspunt kan worden genomen dat in vergelijkbare mate overlast wordt ervaren door de drukte en het lawaai. Eiser heeft niet nader en daarmee onvoldoende onderbouwd dat de ligging van de woning in dit opzicht zodanig verschilt van die van de vergelijkingsobjecten dat van een matige ligging uitgegaan had moeten worden. Deze grief faalt.
Vergelijkbaarheid van de woning met de vergelijkingsobjecten
11. De rechtbank stelt voorop dat de woning qua type voldoende vergelijkbaar is met de vergelijkingsobjecten. De vergelijkingsobjecten zijn ook allemaal benedenwoningen in het centrum van [Z] en zijn (nagenoeg) in hetzelfde jaar gebouwd. Verweerder heeft de kwaliteit en het onderhoud van de woning als ‘matig’ gekwalificeerd, terwijl de kwaliteit en het onderhoud van de vergelijkingsobjecten als ‘voldoende’ en soms als ‘goed’ zijn bestempeld door verweerder. De prijs per kubieke meter van de woning ligt veel lager dan die van de vergelijkingsobjecten, ook als rekening wordt gehouden met verschillen in grootte. Eiser heeft ter zitting een video laten zien waarop lekkage en een relatief geringe lichtinval in de woning te zien is. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de woning wat betreft lichtinval zodanig van de vergelijkingsobjecten verschilt dat geconcludeerd moet worden dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden. Ter zitting is naar voren gekomen dat de oorzaak van de lekkage is gelegen in bakken die de bovenbuurvrouw op het dakterras heeft geplaatst. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het niet mogelijk is deze lekkage te verhelpen of dat deze ertoe heeft geleid dat de woning moet worden gekwalificeerd als een slooppand. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Van willekeur bij de waardering van de woning is geen sprake.
12. Taxateur [Y] heeft in het kader van de behandeling van beroepen tegen de waarden die voor 2018 en 2019 zijn vastgesteld, een bezoek aan de woning gebracht. Naar aanleiding hiervan heeft zij eiser als volgt bericht:
“Hierbij kan ik u wel berichten dat ik 60% correctie heb toegepast op het onderdeel opstal. (Het onderdeel grond blijft gelijk). Dit zal ook voor volgende jaren zo blijven staan.”
De rechtbank begrijpt dat eiser zich in dit verband beroept op een toezegging die moet worden nagekomen. Daarvoor moet worden vastgesteld hoe voormeld bericht moet worden geduid. Tussen partijen staat vast dat de bevindingen van [Y] verband houden met de staat van de woning, waaronder de lekkage. Naar het oordeel van de rechtbank moet uit de toezegging van taxateur [Y] voor het onderhavige jaar worden afgeleid dat rekening zal worden gehouden met lekkage en vochtoverlast, niet dat bij een marktconforme taxatie zonder meer nog een vermindering van de waarde van de opstal van 60% zal worden toegepast. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder voldoende met de staat van de woning rekening gehouden.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de referentieobjecten. De waarde is derhalve niet te hoog vastgesteld.
14. De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
15. Voor vergoeding van proceskosten of griffierecht is geen aanleiding.”