ECLI:NL:GHAMS:2025:1088

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
200.349.909/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en voortgezet gebruik van de echtelijke woning met betrekking tot de verzoeken van de vrouw en de man

In deze zaak gaat het om de echtscheiding tussen de vrouw en de man, en het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank Noord-Holland had op 16 oktober 2024 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vrouw de woning aan het adres [B-straat] te [plaats A] mocht blijven bewonen tot 1 maart 2025. De vrouw is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld op 15 januari 2025. De man heeft op 29 januari 2025 een verweerschrift ingediend en beide partijen hebben aanvullende stukken ingediend. Tijdens de zitting op 28 februari 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw verzoekt de echtscheiding af te wijzen en het gebruik van de woning te verlengen, terwijl de man de bestreden beschikking wil bekrachtigen.

Het hof oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep tegen de echtscheiding, omdat zij zelf in eerste aanleg om de echtscheiding heeft verzocht. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de vrouw het recht heeft om de woning aan [B-straat] te [plaats A] te blijven bewonen, maar voor een kortere periode dan zij had verzocht. Het hof heeft bepaald dat de vrouw de woning nog drie maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag bewonen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.349.909/01
zaaknummer rechtbank: C/15/345603 / FA RK 23-5273
beschikking van de meervoudige kamer van 22 april 2025 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Tiebie te Heerhugowaard,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. M.J. van Lingen te Alkmaar.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de echtscheiding tussen partijen en over het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning.
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), heeft in een beschikking van 16 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de vrouw de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] (het hof begrijpt: de woning aan het adres [B-straat] te [plaats A] ) mag blijven bewonen tot 1 maart 2025.
De vrouw is het daar niet mee eens. Zij wil dat het verzoek tot echtscheiding alsnog wordt afgewezen en dat zij de woning aan het adres [B-straat] te [plaats A] mag blijven bewonen totdat zij een geschikte woning heeft gevonden. De man is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 15 januari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 29 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 18 februari 2025 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 18 februari 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 19 februari 2025 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 27 februari 2025 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 28 februari 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.5
Partijen zijn na de zitting in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg afspraken te maken en overeenstemming te bereiken. Op 7 maart 2025 heeft het hof een V-formulier van de zijde van de vrouw ontvangen waaruit blijkt dat partijen daarin niet zijn geslaagd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [plaats A] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats A] ,
hierna: de kinderen.
3.2
De ouders zijn getrouwd [in] 2013 te [plaats A] .
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 16 juli 2024 is bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de echtscheidingsprocedure onder meer bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan de [B-straat] te [plaats A] en de zich daarin bevindende inboedelgoederen.
3.4
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 16 oktober 2024 is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Ook heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen bij de man verblijven, rekening houdend met zijn rooster, twee weekenden per maand van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, op verzoek van de man – en tevens op zelfstandig verzoek van de vrouw – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft verder bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot 1 maart 2025. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissing van de rechtbank zo moeten worden begrepen dat het gaat om het gebruik van de woning aan de [B-straat] te [plaats A] .
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin de echtscheiding is uitgesproken en is beslist over het voortgezet gebruik van de woning en te bepalen dat:
- het verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken alsnog wordt afgewezen;
- de vrouw bevoegd is tot bewoning van de woning aan het adres [B-straat] te [plaats A] en het gebruik van de bij de bewoning en tot de inboedel daarvan behorende zaken totdat de vrouw een geschikte woning heeft gevonden, althans tot een zodanige datum als het hof in goede justitie juist acht.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen. Ook verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, althans in ieder geval de kosten die gepaard gaan met het tussentijds niet-ontvankelijk verklaren van de vrouw in haar verzoek om de verzochte echtscheiding alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
Echtscheiding
5.1
Uit artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten kan worden uitgesproken als het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hiervan is sprake als de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen.
Voorlopige voorziening
5.2
Uit artikel 822, eerste lid onder a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de rechter bij beschikking voor de duur van het geding kan bepalen dat één der echtgenoten bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
Uit artikel 826, eerste lid, Rv volgt dat de voorlopige voorzieningen hun kracht verliezen zodra een beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
5.3
Uit artikel 1:165, eerste lid, BW volgt dat de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak, op verzoek van een echtgenoot, kan bepalen dat als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
De beoordeling door het hof
Echtscheiding
5.4
Zowel de man als de vrouw hebben de rechtbank in eerste aanleg verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken vanwege duurzame ontwrichting van het huwelijk.
In hoger beroep stelt de vrouw zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding heeft uitgesproken, gelet op haar belang bij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers. De vrouw stelt dat zij zich, gezien de naderende inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, genoodzaakt voelt in hoger beroep te gaan tegen het uitspreken van de echtscheiding.
5.5
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de echtscheiding. De man benadrukt dat de vrouw in hoger beroep terugkomt op haar in eerste aanleg gedane (zelfstandig) verzoek tot echtscheiding, slechts vanwege de aan de inschrijving van de echtscheiding verbonden voor haar nadelige gevolgen, te weten het moeten verlaten van de echtelijke woning. Dit is gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en de hoven niet mogelijk, aldus de man. Bovendien heeft de vrouw de duurzame ontwrichting van het huwelijk van partijen niet betwist.
5.6
Het hof oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Het rechtsmiddel van hoger beroep is echter niet gegeven om aan een partij wier verzoek tot echtscheiding door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van het verzoek af te zien (HR 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:BL8473, NJ 1999/535). Vaststaat dat de vrouw in eerste aanleg zelf ook om de echtscheiding heeft verzocht, Dat betekent dat zij in hoger beroep niet kan vragen dat toegewezen verzoek alsnog af te wijzen. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de uitgesproken echtscheiding.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
5.7
De rechtbank heeft in het dictum van de bestreden beschikking bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning te blijven wonen tot 1 maart 2025.
Op grond van artikel 826, eerste lid, Rv behoudt de voorlopige voorziening waarbij het gebruik van de woning aan de vrouw is toegewezen echter haar kracht tot het moment waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Vaststaat dat die inschrijving nog niet heeft plaatsgevonden, omdat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitgesproken echtscheiding. Dat betekent dat de vrouw thans nog steeds bij uitsluiting van de man is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning, welke gebruik pas eindigt op het moment dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Uit artikel 1:165 BW volgt dat vanaf dat moment aan de vrouw nog voor een periode van maximaal zes maanden het uitsluitend gebruik van de woning kan worden toegekend. Voor het antwoord op de vraag of dit gebruik ook aan de vrouw moet worden toegekend, en zo ja voor welke periode, dienen de belangen van beide partijen tegen elkaar te worden afgewogen. De vrouw stelt in dat kader dat zij een groter belang bij de bewoning van de voormalig echtelijke woning heeft dan de man heeft bij een onmiddellijke terugkeer. Zij kan met de kinderen nergens anders heen. De man heeft wel andere mogelijkheden, mede omdat hij meer financiële middelen heeft. Zo nodig zou de man het aparte woongedeelte van de woning aan de [B-straat] kunnen betrekken. De man betwist dat de vrouw nergens anders heen zou kunnen. Zij zou in ieder geval tijdelijk in de woning van haar vader terecht kunnen. De man heeft er bovendien op gewezen dat de woning uitsluitend zijn eigendom is, en dat de vrouw al heel lang het gebruik van de woning heeft gehad. Zij heeft meer dan genoeg tijd gehad om andere woonruimte te vinden.
Tot op heden heeft de man telkens tijdelijke vervangende woonruimte kunnen vinden, maar zijn huidige woning zal hij op 1 maart 2025 moeten verlaten en vanaf dat moment zal het hem niet meer lukken alternatieve woonruimte te vinden. Ten slotte is ook voor een goed verloop van de zorgregeling van groot belang dat de man weer terug kan in zijn woning. Als de man geen goede woonruimte heeft, zal dit volgens hem een ernstige belemmering voor de uitvoering van de zorgregeling opleveren.
5.8
Het hof stelt bij zijn beslissing voorop dat zowel de man als de vrouw er belang bij hebben om de echtelijke woning te kunnen (blijven) gebruiken. Daarbij staat voor het hof voldoende vast dat de verhouding tussen partijen zodanig verstoord is dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. Het voorstel van de vrouw tot gezamenlijk gebruik van de woning biedt daarom geen oplossing, ook niet als de man in een afzonderlijk deel van de woning zou verblijven.
5.9
De wens van de man om in de woning terug te kunnen keren, is alleszins begrijpelijk. Het is zijn woning, en de vrouw heeft daar al geruime tijd het uitsluitend gebruik van. Desondanks is het hof van oordeel dat de vrouw nog enige tijd moet worden gegund. De vrouw is immers aangewezen op een woning in de sociale huursector. Gebleken is dat het de vrouw, ondanks haar veelvuldig reageren op woningaanbiedingen, nog niet is gelukt om woonruimte te vinden voor haar en de kinderen. Dat de vrouw in de woning van haar vader zou kunnen verblijven, heeft de man – tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter zitting in hoger beroep is immers gebleken dat die woning wordt gehuurd van een woningbouwvereniging en de vader van de vrouw inmiddels in een verzorgingstehuis woont. Het huurcontract zal daarom naar alle verwachting binnenkort worden beëindigd. Het hof acht het bovendien in het belang van de kinderen dat zij zoveel mogelijk in een vaste leefomgeving kunnen verblijven, en niet telkens van het ene naar het andere tijdelijk adres moeten verhuizen (indien al beschikbaar). Omdat de vrouw de hoofdverzorger van de kinderen is, betekent dit dat de vrouw met de kinderen nog een periode in de woning moet worden gegund om de kans te vergroten dat zij aansluitend een passende definitieve woning kunnen vinden.
Daarbij komt dat de man meer financiële armslag heeft dan de vrouw. Mede hierdoor is de man in staat gebleken om tijdelijke alternatieve woonruimte te vinden en het hof ziet onvoldoende reden om aan te nemen dat de man daar de komende tijd niet toe in staat zou zijn. Daar komt bij dat de man offshore op een booreiland werkt, in een schema van twee weken op, twee weken af, waardoor hij regelmatig gedurende twee aaneengesloten weken geen woonruimte aan land nodig heeft. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de man – gedurende de weken dat hij niet offshore werkt – tijdelijk elders kan verblijven.
5.1
Gezien het voorgaande, zal het hof bepalen dat de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning aan [B-straat] [plaats A] , en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, nog even voort te zetten. Het hof ziet daarbij wel aanleiding om dit voortgezet gebruik toe te kennen voor een kortere periode dan de vrouw heeft verzocht, te weten voor een periode van drie maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof acht die termijn redelijk, mede vanwege de vertraging van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking die door de hoge beroepsprocedure is ontstaan en de lange periode dat de vrouw al het exclusief gebruik van de woning van de man heeft. Hoewel de belangen van de vrouw en de kinderen op dit moment de doorslag geven bij de beslissing over het gebruiksrecht van de woning, kan van de man niet gevergd worden dat hij nog de volle zes maanden vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van het gebruik van zijn woning verstoken blijft. Daarbij weegt het hof ook mee dat er aan de woning onderhoud moet worden verricht, zoals de man onbetwist heeft gesteld.
Proceskosten
5.11
Het hof ziet in het door de man aangevoerde geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Anders dan de man stelt, is het hof niet van oordeel dat de vrouw nodeloos heeft geprocedeerd. Omdat partijen (gewezen) echtgenoten zijn en deze procedure de gevolgen van de echtscheiding betreft, zal het hof conform hetgeen gebruikelijk is in dergelijke procedures de proceskosten compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt. Van extra kosten vanwege het tussentijds niet-ontvankelijk verklaren van de vrouw in haar verzoek over de echtscheiding is in deze procedure geen sprake geweest, zodat aan dat deel van het verzoek van de man de grondslag is ontvallen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de echtscheiding, uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 16 oktober 2024;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is om bewoning van de woning aan [B-straat] te [plaats A] , en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, voort te zetten voor een periode van drie maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. J.F. Miedema en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 22 april 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.