ECLI:NL:GHAMS:2025:1104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23-000377-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake faillissementsfraude door bestuurder van een failliete vennootschap

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van een failliete vennootschap, is beschuldigd van het niet voldoen aan zijn administratieverplichtingen onder zowel de oude als de nieuwe wetgeving. De verdachte heeft samen met zijn medebestuurder deze misdrijven gepleegd en heeft opzettelijk geweigerd de vereiste inlichtingen aan de curator te verstrekken. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar het hof heeft deze vrijspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof oordeelde dat de verdachte niet aan zijn verplichtingen had voldaan, wat de afhandeling van het faillissement bemoeilijkte. De curator had geen toegang tot de benodigde administratie, waardoor het onmogelijk was om de financiële situatie van de vennootschap te beoordelen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000377-23
datum uitspraak: 22 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-299584-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

1.Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 april 2013 tot en met 30 juni 2016 te Amsterdam en/of Blaricum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten: [bedrijf] ., welke bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam op 6 juni 2017 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) opzettelijk een of meermalen niet, althans niet volledig heeft voldaan en/of niet voldoet aan de op hem en/of zijn mededader, rustende verplichting(en) ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld;

Artikel 343 onder 4 jo 47 Wetboek van Strafrecht (oud)
En/of
Hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] ., tijdens en/of voor het faillissement van de rechtspersoon, te weten in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 20 februari 2018 te Amsterdam en/of Blaricum althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.
Artikel 344A lid 2 onder 2 jo 47 Wetboek van Strafrecht (nieuw)
En/of
Dat aan hem, verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten: [bedrijf] . , welke bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam op 6 juni 2017 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 april 2013 tot en met 30 juni 2016 te Amsterdam en/of Blaricum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, te wijten is dat niet (volledig) is voldaan aan de verplichting(en) omschreven in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of de volgens die artikelen gevoerde administratie en/of de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn gebracht;
Artikel 342 onder 3 jo 47 Wetboek van Strafrecht (oud)
En/of
Hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] ., voor en/of tijdens het faillissement, te weten in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 20 februari 2018 te Amsterdam en/of Blaricum althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest door geen afspraken met zijn mededader te maken over wie de administratie zou voeren en/of bewaren waardoor het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten was dat niet werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.
Artikel 344B lid 2 jo 47 Wetboek van Strafrecht (nieuw)3.Hij, in of omstreeks de periode van 6 juni 2017 tot en met 20 februari 2018 te Amsterdam en/of Blaricum, althans in Nederland, terwijl hij in het faillissement van [bedrijf] ., welke rechtspersoon op 6 juni 2017 door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement was verklaard, als bestuurder van [bedrijf] wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen in genoemd faillissement, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen (telkens) zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en/of (telkens) heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of (telkens) opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven door (telkens) niet te voldoen aan diverse verzoeken van de curator in voornoemd faillissement om bescheiden van de failliete boedel aan die curator te overleggen en/of nadere informatie met betrekking tot vragen van de curator te verstrekken.
Artikel 194 lid 1 (het hof begrijpt lid 2 en zal dat hierna verbeterd lezen) jo 47 Wetboek van Strafrecht (nieuw)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 (eerste - en tweede cumulatief tenlastegelegde) en onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder feit 1 en onder feit 3 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Wat betreft feit 1 heeft de raadsman, primair, aangevoerd dat de verdachte als bestuurder van [bedrijf] in de periode 23 april 2013 tot en met 20 februari 2018 heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren, bewaren (en tevoorschijn brengen) van de administratie. Er was administratie aanwezig en de boekhouder had deze administratie ook in zijn bezit. Subsidiair kan niet worden bewezen dat de verdachte “opzettelijk” deze administratieve verplichtingen heeft verzaakt “ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers” in de periode tot en met 30 juni 2016 noch dat de verdachte “opzettelijk” deze administratieve verplichtingen heeft verzaakt in de periode vanaf 1 juli 2016. Zo is niet bekend wie de schuldeisers zijn en is evenmin is gebleken op welke wijze zij in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld. Daar komt bij dat de administratie van [bedrijf] grotendeels in handen was van de medebestuurder van de verdachte, [medeverdachte 1] , die naar Dubai was vertrokken en vervolgens onbereikbaar was. Aan de zijde van de verdachte was derhalve sprake van overmacht. Wat betreft feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte “opzettelijk” de curator niet heeft bereikt of willen bereiken, om, zo begrijpt het hof, weg te blijven dan wel te weigeren de vereiste inlichtingen te geven dan wel onjuiste en/of onvolledige inlichtingen te geven.
Bewijsoverweging van hof
Feiten en omstandigheden
Op 18 april 2013 is de onderneming [bedrijf] , gevestigd in Amsterdam , opgericht. Vanaf 23 april 2013 waren de verdachte en [medeverdachte 1] bij deze vennootschap geregistreerd in functie van
bestuurder met de titel van algemeen directeur. Beide bestuurders waren alleen/zelfstandig bevoegd. [1] [bedrijf] had geen personeel in dienst. [2]
Op 6 juni 2017 is [bedrijf] door de rechtbank te Amsterdam in staat van faillissement verklaard en is mr. W.F. Korthals Altes benoemd als rechter-commissaris en is mr. [medeverdachte 2] aangesteld als curator. [3] Diezelfde dag heeft [medeverdachte 2] aan de verdachte een e-mailbericht gestuurd waarin staat dat de verdachte in zijn hoedanigheid als bestuurder van [bedrijf] wettelijk verplicht is om [medeverdachte 2] , als curator, gevraagd en ongevraagd te informeren omtrent alle feiten en omstandigheden met betrekking tot [bedrijf] en haar faillissement. Voorts heeft [medeverdachte 2] gewezen op de verplichting de administratie een aantal jaren te bewaren en op het feit dat het bestuur de eerst aangewezene is hierop toe te zien. Ook heeft [medeverdachte 2] de verdachte verzocht de relevante administratie aan hem als de curator af te geven; waarbij een overzicht is opgenomen van de documenten die de curator (voorlopig) in het bijzonder van belang acht. [4] Op 8 juni 2017 heeft [medeverdachte 2] aan de medebestuurder [medeverdachte 1] een aangetekende brief gestuurd met dezelfde inhoud en strekking. [5]
Op 16 juni 2017 heeft [medeverdachte 2] in een e-mailbericht aan de verdachte geschreven dat [bedrijf] over 11 vergunningsbewijzen beschikt, terwijl de verdachte eerder had aangegeven dat in deze vennootschap geen activiteiten hadden plaatsgevonden. [medeverdachte 2] heeft een factuur bijgevoegd waaruit, zo schreef hij, lijkt te volgen dat er wél activiteiten plaatsvonden en de verdachte gevraagd een toelichting te geven. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] op 28 juni 2017, 7 augustus 2017 en 11 september 2017 per e-mailbericht herinneringen verstuurd aan de verdachte met het verzoek de gevraagde toelichting te verstrekken. In laatstgenoemd e-mailbericht is de verdachte wederom gewezen op zijn wettelijke plicht de curator van informatie te voorzien. [6] [medeverdachte 2] heeft desondanks nimmer meer iets van de verdachte vernomen. [7] De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer op vragen van de curator heeft gereageerd omdat hij de administratie niet had en dat hij [medeverdachte 1] nooit om een kopie van de administratie heeft gevraagd. [8] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de boekhouding van 2016 en 2017 er, voor zover hij weet, niet was. [9] Bij de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte 1] voorts verklaard dat het bijhouden van de administratie volgens de taakverdeling binnen de vennootschap zowel bij hem ( [medeverdachte 1] ) als bij de verdachte rustte. [10]
Op 24 oktober 2017 heeft [medeverdachte 2] melding gemaakt van faillissementsfraude, gepleegd door de verdachte en [medeverdachte 1] . In zijn melding geeft de curator aan dat hij diverse malen om de administratie van de gefailleerde heeft verzocht, maar dat de gehele administratie ontbreekt. Hierbij gaat het in ieder geval om grootboekkaarten, winst- en verliesrekeningen, jaarrekeningen, balansen en een debiteurenoverzicht. Ook heeft de curator informatie bij het bestuur opgevraagd, maar de gevraagde informatie is door de bestuurders niet verschaft. Met de verdachte is na de eerste bespreking geen contact meer verkregen, omdat hij niet meer reageerde op telefonische oproepen en e-mailberichten. [11] Nadien heeft [medeverdachte 2] als getuige tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de bestuurders van [bedrijf] heeft gevraagd de administratie te overleggen, maar dat dit niet is gebeurd. [medeverdachte 2] : “
[verdachte] heeft mij geen enkele stuk van administratie overgedragen”. [12]
Op 25 januari 2018 heeft [medeverdachte 2] het eindverslag in het faillissement van [bedrijf] opgesteld. Hierin staat dat over de jaren 2013 tot en met 2016 geen omzetgegevens bekend zijn en dat de curator geen verder onderzoek kan doen omdat de volledige administratie ontbreekt. Niet alleen de gehele boekhouding ontbreekt – er zijn nimmer jaarrekeningen gedeponeerd en de medebestuurder [medeverdachte 1] is onvindbaar. [13] In zijn aangifte ter zake van faillissementsfraude heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij, vanwege de ontbrekende administratie, niet heeft kunnen controleren of er gelden zijn onttrokken aan de boedel, wat de hoogte van de onttrokken gelden zou zijn en of hierdoor benadeling van schuldeisers of rechtspersonen heeft plaatsgevonden. [14] Door het niet verstrekken van de administratie is het [medeverdachte 2] als curator onmogelijk gemaakt onderzoek te doen ten behoeve van de crediteuren. [15]
Op 20 februari 2018 heeft de rechtbank Amsterdam bij beschikking de opheffing van het faillissement van [bedrijf] bevolen. [16]
Beoordeling
Feit 1: als bestuurder niet voldoen aan administratie-, bewaar- en/of afgifteplicht
Niet voldoen aan administratieverplichtingen
De onderneming [bedrijf] is op 6 juni 2017 in staat van faillissement verklaard. Op de verdachte en [medeverdachte 1] , als bestuurders van [bedrijf] , rustten vanaf de datum van hun aantreden als bestuurders (op 23 april 2013) tot de datum van opheffing van het faillissement (op 20 februari 2018) de wettelijke verplichtingen tot – kort gezegd – het voldoen en/of bewerkstellingen dat de administratie van [bedrijf] werd gevoerd, bewaard en/of tevoorschijn werd gebracht.
De verdachte en [medeverdachte 1] hebben niet aan deze wettelijke verplichtingen voldaan. De curator [medeverdachte 2] heeft beide bestuurders immers (schriftelijk) verzocht de administratie die betrekking heeft op [bedrijf] aan hem te overleggen. De verdachte heeft desondanks aan dat verzoek geen gehoor gegeven en zijn medebestuurder [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de boekhouding over 2016 en 2017 er, voor zover hij weet, niet was. [medeverdachte 2] heeft op zijn beurt verklaard dat de verdachte geen enkel stuk van de administratie aan hem heeft overgedragen en dat de gehele administratie ontbreekt.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat er wel degelijk een administratie van [bedrijf]
is gevoerd en bewaard in de periode januari tot en met juni 2015, verwerpt het hof het verweer. Het
enkele feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting in eerste aanleg enige administratieve stukken aan de rechtbank heeft overhandigd, impliceert geenszins dat deze administratie (in de beperkte periode waarop zij kennelijk betrekking had) volledig was. [medeverdachte 2] heeft als getuige bovendien tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat (deze) administratie van [bedrijf] bij hem niet bekend is. Gelet op deze verklaring is het ook geenszins aannemelijk geworden dat (deze) administratie in de tenlastegelegde periode door de verdachte en/of medebestuurder [medeverdachte 1] in ongeschonden staat tevoorschijn is gebracht.
Vrijspraak ‘bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’; pleegperiode t/m 30 juni 2016
De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat de verdachte als bestuurder van [bedrijf] in de periode van 23 april 2013 tot en met 30 juni 2016 niet heeft voldaan aan – kort gezegd – zijn administratieverplichtingen “ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers” (
onder 1 eerste cumulatief-alternatief tenlastegelegde).
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel is vereist dat dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, in welk verband voorwaardelijk opzet volstaat. Ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Het niet of onvoldoende voeren van een administratie brengt niet zonder meer de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers met zich. Bovendien is vereist dat de verdachte – indien van een dergelijke aanmerkelijke kans wel sprake is geweest – zich van die aanmerkelijke kans ook bewust was.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman, van oordeel dat dit bestanddeel niet kan worden bewezen. Het dossier biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende concrete en overtuigende aanknopingspunten voor het aannemen van voornoemde aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van schuldeisers, terwijl het dossier bovendien de mogelijkheid openlaat dat de verdachte zich van die aanmerkelijke kans, als daarvan al sprake zou zijn, niet bewust is geweest.
Het onder 1 eerste cumulatief-alternatief tenlastegelegde kan aldus niet worden bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Handelen aan schuld ‘te wijten’; pleegperiode t/m 30 juni 2016
Gelet op voornoemde vrijspraak komt het hof wat betreft diezelfde pleegperiode toe aan het alternatief tenlastegelegde. De vraag is daarbij of kan worden bewezen dat het aan de verdachte als bestuurder van [bedrijf] in voornoemde periode “te wijten” is dat niet is voldaan aan – kort gezegd – de administratieverplichtingen (
onder 1 derde cumulatief-alternatief tenlastegelegde).
Het hof is van oordeel dat dit verwijt kan worden bewezen. Verdachte was als alleen/zelfstandig bevoegd (mede)bestuurder van de vennootschap – die geen personeel in dienst had – verantwoordelijk voor het (doen) bijhouden van een administratie die aan de wettelijke eisen voldeed. Blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] bij de raadsheer-commissaris rustte het bijhouden van die administratie volgens de taakverdeling binnen de vennootschap bij zowel [medeverdachte 1] als bij de verdachte. Uit de bevindingen van de curator volgt dat de administratie niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen, maar grote gebreken vertoonde, terwijl die administratie voorts niet in ongeschonden staat tevoorschijn is gebracht. Het hof rekent dat de verdachte aan.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat sprake is van overmacht en, zo begrijpt het hof, de verdachte dus niets te verwijten valt, wordt dit verweer verworpen. De verdachte was als bestuurder samen met [medeverdachte 1] verantwoordelijk voor de administratie. De stelling van de raadsman dat de verdachte ondanks zijn functie – gelet op de onderlinge taakverdeling – over geen enkele administratie heeft kunnen beschikken, is niet aannemelijk geworden. Een andere grond voor overmacht die de schuld wegneemt, is evenmin gebleken.
Het onder 1 derde cumulatief-alternatief tenlastegelegde kan aldus worden bewezen.
‘Opzettelijk’ handelen; pleegperiode vanaf 1 juli 2016
De vraag is voorts of kan worden bewezen dat de verdachte als bestuurder van [bedrijf] in de periode van 1 juli 2016 tot en met 20 februari 2018 “opzettelijk” niet heeft voldaan aan de administratieverplichtingen (
onder 1 tweede cumulatief-alternatief tenlastegelegde).
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel is vereist dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat niet aan de administratieverplichtingen werd voldaan.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat ook dit verwijt kan worden bewezen. Zoals hiervoor is overwogen, vertoonde de administratie van de vennootschap grote gebreken: zo ontbraken daarin onder meer grootboekkaarten, winst- en verliesrekeningen, jaarrekeningen, balansen en een debiteurenoverzicht, terwijl er over de jaren 2016 en 2017 in het geheel geen boekhouding was. Door als (mede)bestuurder van de vennootschap, bij wie de verplichting tot het bijhouden van de administratie mede berustte, te accepteren dat de vennootschap er een dusdanig gebrekkige administratie op nahield, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat niet aan de wettelijke verplichtingen ter zake werd voldaan. De verdachte heeft dus opzettelijk niet voldaan aan de administratieverplichtingen ten gevolge waarvan – zo blijkt uit de dienaangaande door de curator gedane mededelingen – de afhandeling van het faillissement van [bedrijf] werd bemoeilijkt.
Het onder 1 tweede cumulatief-alternatief tenlastegelegde kan aldus eveneens worden bewezen.
Medeplegen
De verplichting tot het voeren, bewaren en – onder de oude wetgeving – in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van de administratie van [bedrijf] rust op de bestuurders, dus op zowel de verdachte als [medeverdachte 1] . Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat sprake was van een onderlinge taakverdeling waarbij zowel [medeverdachte 1] als de verdachte administratie bijhield. Gelet op deze onderlinge taakverdeling is het hof van oordeel dat tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 3: als bestuurder niet voldoen aan inlichtingenverplichtingen
De onderneming [bedrijf] is op 6 juni 2017 in staat van faillissement verklaard. Op de verdachte en [medeverdachte 1] rustten, als bestuurders van [bedrijf] , vanaf deze datum tot de datum van opheffing van het faillissement (op 20 februari 2018) de wettelijke verplichting tot – kort gezegd – het geven van de juiste en volledige inlichtingen door te voldoen aan verzoeken van de curator hieromtrent.
De verdachte heeft niet aan deze wettelijke verplichting voldaan. Op 6 juni 2017 heeft [medeverdachte 2] de verdachte geïnformeerd over het feit dat hij hem als curator diende te informeren omtrent alle feiten en omstandigheden met betrekking tot [bedrijf] en haar faillissement. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] op 16 juni 2017 een e-mailbericht verstuurd aan de verdachte met het verzoek een toelichting te geven op een vraag. De verdachte heeft bevestigd dat hij – ook na drie e-mailberichten van de curator ter herinnering – niet meer heeft gereageerd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij na de eerste bespreking geen contact meer met de verdachte heeft gehad en dat de verdachte niet meer reageerde op telefonische oproepen en e-mailberichten. Hieruit volgt dat de verdachte zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en heeft geweigerd de curator de vereiste inlichtingen te geven. Evenwel kan niet worden bewezen dat de verdachte in dit verband nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt, zodat de verdachte van het medeplegen van dit feit zal worden vrijgesproken.
Het onder 3 tenlastegelegde kan voor het overige aldus worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft
begaan, met dien verstande dat:

1.Hij, als bestuurder van de rechtspersoon [bedrijf] ., tijdens en voor het faillissement van de rechtspersoon, te weten in de periode van 1 juli 2016 tot en met 20 februari 2018, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk niet heeft voldaan aan en/of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt.

Artikel 344A lid 2 onder 2 jo 47 Wetboek van Strafrecht (nieuw)
En
Dat aan hem, verdachte, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten: [bedrijf] ., welke bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam op 6 juni 2017 in staat van faillissement is verklaard, in de periode van 23 april 2013 tot en met 30 juni 2016, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, te wijten is dat niet is voldaan aan de verplichting(en) omschreven in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en de volgens die artikelen gevoerde administratie en/of de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn gebracht;
Artikel 342 onder 3 jo 47 Wetboek van Strafrecht (oud)

3.Hij, in de periode van 6 juni 2017 tot en met 20 februari 2018 in Nederland, terwijl hij in het faillissement van [bedrijf] ., welke rechtspersoon op 6 juni 2017 door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement was verklaard, als bestuurder van [bedrijf] wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen in genoemd faillissement zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven en heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven door niet te voldoen aan diverse verzoeken van de curator in voornoemd faillissement om bescheiden van de failliete boedel aan die curator te overleggen en nadere informatie met betrekking tot vragen van de curator te verstrekken.

Artikel 194 lid 2 jo 47 Wetboek van Strafrecht (nieuw)
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon, voor en tijdens het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen / bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt
en
medeplegen als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, niet voldoen aan de verplichtingen dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee de administratie is gevoerd en bewaard, in ongeschonden staat tevoorschijn worden gebracht, hetgeen aan hem te wijten is.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
in het faillissement van een ander en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 (eerste - en tweede cumulatief tenlastegelegde) en onder feit 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur
van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 (eerste - en tweede cumulatief tenlastegelegde) en onder feit 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft primair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en subsidiair verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte zijn werkzaamheden naar eer en geweten heeft uitgevoerd, nimmer gebruik heeft gemaakt van de sociale voorzieningen en inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Bovendien heeft de verdachte – het hof begrijpt: voorafgaand aan de onderhavige zaak – blanco Justitiële Documentatie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan de op hem als bestuurder rustende administratieverplichtingen van een failliete vennootschap onder de oude wetgeving en het opzettelijk niet voldoen aan een soortgelijke verplichting onder de nieuwe wetgeving. De verdachte heeft dit misdrijf tezamen en in vereniging met zijn medebestuurder van de failliete vennootschap gepleegd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk weigeren aan de curator de vereiste inlichtingen te geven. De strafbaarstellingen van faillissementsfraude beogen onder meer het vermogensbelang van de schuldeisers te beschermen. Door zich niets aan te trekken van vragen van de curator – zowel wat betreft het afgeven van administratie als het verstrekken van inlichtingen – schendt de verdachte dit rechtsbelang. De curator heeft daardoor geen zicht kunnen krijgen op de totale schulden- en vermogenspositie van de failliete vennootschap. Zo heeft de curator door de ontbrekende administratie niet kunnen controleren of er gelden aan de boedel zijn onttrokken, wat de hoogte van eventuele onttrokken gelden is en of hierdoor benadeling van schuldeisers of rechtspersonen heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft geen oog gehad voor de belangen van deze eventuele schuldeisers. Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat de fraude over een langere periode heeft plaatsgevonden. Ook is niet gebleken dat de verdachte heeft geprobeerd de tekortkomingen te herstellen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet worden volstaan met de toepassing van artikel 9a Sr noch met een (geheel) voorwaardelijke straf.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat eenieder recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging moet leven.
De redelijke termijn is aangevangen met het eerste politieverhoor van de verdachte op 16 januari 2019 en deze termijn is in eerste aanleg geëindigd met het vonnis van 2 februari 2023, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren in eerste aanleg met ruim 2 jaren is overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte van 6 februari 2023 en is deze termijn geëindigd met dit arrest van 22 april 2025, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren met ruim 2 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden is, doch zal deze taakstraf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 194 (nieuw), 342 (oud) en 344a (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons en E.C.W. van der Meijden, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 april 2025.
Mr. M.F.J.M. de Werd, mr. T.J. Kelder en E.C.W. van der Meijden zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Geschrift, zijnde een bedrijfsprofiel [bedrijf] van de Kamer van Koophandel van 6 juni 2017 (doorgenummerde pagina’s 0002-0004).
2.Geschrift, zijnde een openbaar faillissementsverslag betreffende [bedrijf] van 24 oktober 2017 (doorgenummerde pagina’s 0036-0041).
3.Geschrift, zijnde een vonnis van de rechtbank Amsterdam 6 juni 2017 (doorgenummerde pagina’s 0006-0007).
4.Geschrift, zijnde e-mailberichten van curator [medeverdachte 2] aan de verdachte van 6 juni 2017, 16 juni 2017, 28 juni 2017, 7 augustus 2017 en 11 september 2017) (doorgenummerde pagina’s 0021-0023).
5.Geschrift, zijnde een brief van curator [medeverdachte 2] aan [bedrijf] t.a.v. [medeverdachte 1] van 8 juni 2017 (doorgenummerde pagina’s 0018-0020).
6.Geschrift, zijnde e-mailberichten van curator [medeverdachte 2] aan de verdachte van 6 juni 2017, 16 juni 2017, 28 juni 2017, 7 augustus 2017 en 11 september 2017) (doorgenummerde pagina’s 0021-0023).
7.Geschrift, zijnde een aangifte van curator [medeverdachte 2] ter zake faillissementsfraude [bedrijf] (doorgenummerde pagina’s 0015-0017).
8.Een niet ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 januari 2019, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, inclusief bijlagen (doorgenummerde pagina’s 0047-0058).
9.Een niet ambtsedig proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 7 februari 2017, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren, inclusief bijlage (doorgenummerde pagina’s 0060-0068).
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 12 september 2024, opgemaakt door mr. [getuige] , raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam (los in dossier).
11.Geschrift, zijnde een melding faillissementsfraude van 24 oktober 2017 (doorgenummerde pagina’s 0026-0028).
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] van 12 september 2024, opgemaakt door mr. [getuige] , raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam (los in dossier).
13.Geschrift, zijnde een eindverslag in het faillissement van [bedrijf] van 25 januari 2018 (doorgenummerde pagina’s 0042-0045).
14.Geschrift, zijnde een aangifte van curator [medeverdachte 2] ter zake faillissementsfraude [bedrijf] (doorgenummerde pagina’s 0015-0017).
15.Een proces-verbaal met documentcode 16625862 van 11 juli 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar (los is dossier).
16.Een niet ambtsedig proces-verbaal met nummer 2018036979 van 16 oktober 2019, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, inclusief bijlage (los in dossier).