“Normaal gesproken wordt dit soort zaken beoordeeld aan de hand van artikel 7:11 lid 1 BW (…). De ondernemer zal in zo’n geval ten minste aannemelijk moeten maken dat de bestelde goederen door de consument, of iemand anders op het adres van de consument, zijn ontvangen. Het in eerste instantie door de ondernemer uitgevoerde onderzoek bij de vervoerder en de ritanalyse leveren weliswaar aanwijzingen op, maar onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de consument de bestelde goederen heeft ontvangen.
Uit de ‘krabbel’ die zich in het dossier bevindt kan evenmin met voldoende zekerheid worden
opgemaakt dat de consument voor ontvangst heeft getekend. Dit zou zonder nader onderzoek
hebben geleid tot gegrondverklaring van de klacht en alsnog een leververplichting van de bestelde goederen dan wel verplichting tot terugbetaling van het aankoopbedrag door de ondernemer. In dat kader merkt de commissie op dat de gehanteerde bezorgmethode, waarbij geen identiteitscheck plaatsvindt ondanks verstuurde zaken met een hoge waarde, risico’s (onder andere op misbruik) meebrengt.
Er is echter nader onderzoek uitgevoerd in deze zaak, en wel door de fraude afdeling van de
ondernemer. De commissie ziet geen aanleiding om stukken van de ondernemer niet mee te
nemen in de beoordeling van de zaak, zoals de consument heeft verzocht. Deze stukken zijn door de ondernemer aan de commissie toegestuurd en de consument heeft na het tussenadvies de gelegenheid gekregen om te reageren, waar de consument ook in drie afzonderlijke reacties
gebruik van heeft gemaakt. In de procedure bij de commissie is dan ook voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor, zodat dat geen reden is om de stukken van de ondernemer niet te betrekken. Het feit dat de stukken ook ingeleverd zijn bij de politie, en er dus mogelijk nog een vervolg in het strafrechtelijk traject komt, leidt ook niet tot het buiten beschouwing laten van de stukken in deze procedure. Het is immers de taak van de commissie om - naar aanleiding van de klacht van de consument - een beslissing te nemen op basis van wat partijen over en weer aanvoeren.
De ondernemer heeft gemotiveerd betoogd dat de consument wel degelijk de door hem bestelde goederen ontvangen heeft. Dat volgt uit de foto’s op sociale media van de consument, waarop te zien is dat hij de bestelde artikelen draagt. De ondernemer heeft dit betoog onderbouwd met stukken, een schriftelijke weergave van haar onderzoek inclusief fotomateriaal. Voorts is de ondernemer ertoe overgegaan aangifte te doen tegen de consument van fraude. Het is niet aan de commissie om zich daar een (strafrechtelijk) oordeel over te vormen. Het duidt echter wel aan hoe serieus de ondernemer deze zaak heeft opgenomen. Met het nadere onderzoek door de fraude afdeling, gevoegd bij het eerdere onderzoek, heeft de ondernemer een zeer stevig verhaal neergezet. Dit maakt het naar het oordeel van de commissie meer dan aannemelijk dat de consument toch de bestelde goederen heeft ontvangen. Dan ligt het op de weg van de consument om dit te ontzenuwen. Daarin is de consument ondanks zijn uitgebreide reacties niet geslaagd. De commissie heeft moeite het betoog van consument te volgen en acht het verweer van de consument, dat de ondernemer het account van de consument heeft gehackt en zelfs zo ver is gegaan valse aangifte bij de politie te doen, weinig geloofwaardig. Dat leidt de commissie ertoe het verweer te verwerpen en de verzoeken van de consument af te wijzen.”