ECLI:NL:GHAMS:2025:1142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
200.342.643/01 + 02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot een woning in Marokko

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen twee partijen, de man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank had eerder op 20 juli 2023 de echtscheiding uitgesproken en beslissingen genomen over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, het huurrecht van de echtelijke woning en de kinderalimentatie. De man heeft in hoger beroep grieven ingediend met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, specifiek over een woning in Marokko. De rechtbank had bepaald dat deze woning aan een derde verkocht moest worden en dat de netto-opbrengst gedeeld moest worden. De man wil echter de woning toebedeeld krijgen, terwijl hij stelt dat er geen overwaarde is door een lening bij zijn broer. De vrouw heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring voor recht vraagt dat zij economisch eigenaar is van de woning en dat er een pandrecht op de vordering van de man op zijn broer moet worden gevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat de verzoeken van de vrouw niet als nevenverzoeken kunnen worden gekwalificeerd en heeft beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken over de woning. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.643/01 + 02
zaaknummer rechtbank Amsterdam C/13/734649 FA RK 22/3629 (VZ/LN)
beschikking van 29 april 2025
inzake
[de man]
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer),
en
[de vrouw]
wonende te [plaats B] (gemeente [gemeente] ),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Ö. Batur te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank van 28 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal hierna worden aangeduid als ‘de bestreden beschikking’.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift, tevens houdende een incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking met producties, ingekomen op 19 juni 2024;
- het verweerschrift tegen het beroepschrift en het incidentele verzoek om schorsing met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mens van 3 december 2024 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Daarbij waren beide partijen aanwezig met hun advocaten.
2.3
Na daartoe na de mondelinge behandeling nog in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft het hof nog de volgende stukken ontvangen:
- de akte indienen incidenteel appel c.q. verweer d.d. 10 januari 2025 van de zijde van de vrouw;
- de antwoordakte van de zijde van de man d.d. 11 februari 2025;
- de aanvullende antwoordakte van de zijde van de man d.d. 12 februari 2025.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 te [plaats A] gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 20 juli 2023 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, en beslissingen genomen over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, het huurrecht van de echtelijke woning te [plaats B] en de kinderalimentatie. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking d.d. 12 maart 2024 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover daarbij de echtscheiding
tussen partijen is uitgesproken en heeft de zaak voor het overige aangehouden.
3.2
De echtscheidingsbeschikking is op 9 augustus 2024 ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand.
3.2
De man heeft bij de rechtbank op 1 juni 2023 een aanvullend echtscheidingsverzoek ingediend met betrekking tot de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft zelfstandige verzoeken ingediend. In de bestreden beschikking is op deze verzoeken beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen. Deze is op 23 juni 2022 ontbonden door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de verdeling van de woning in Marokko. De rechtbank heeft bepaald dat deze aan een derde verkocht en geleverd moet worden, en dat de netto-opbrengst van de woning bij helfte moet worden gedeeld. De man wil de woning in Marokko toebedeeld krijgen. Volgens de man heeft de woning geen overwaarde, omdat hij ter financiering van de woning een lening bij zijn broer is aangegaan die nog moet worden afbetaald en die hoger is dan de waarde van de woning. Aldus is hij aan de vrouw geen overbedelingsuitkering verschuldigd. Grief 2 van de man ziet op een geldlening waarvan de man wil dat alleen de vrouw daarvoor draagplichtig is. Ook vraagt de man schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de verkoop van de woning in Marokko. Tenslotte wil hij dat de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep wordt veroordeeld.
4.3
De vrouw voert verweer, en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling heeft de vrouw bovendien alsnog incidenteel hoger beroep ingesteld. Voor het geval de man de woning in Marokko rechtsgeldig aan zijn broer zou hebben overgedragen, vraagt zij (zo begrijpt het hof) een verklaring voor recht dat zij nog steeds economisch eigenaar is van de woning, en wil zij dat er een verplichting tot het vestigen van een pandrecht op de vordering van de man op zijn broer wordt gevestigd, op straffe van een dwangsom. Ook doet de vrouw een beroep op vernietiging van de rechtshandeling(en) die tot overdracht van de woning heeft/hebben geleid. Mocht er geen rechtsgeldige verkoop en levering zijn geweest, dan verzoekt de vrouw de man te verplichten tot verkoop van de woning zodat zij haar deel van de waarde kan ontvangen. Mocht de woning rechtsgeldig zijn overgedragen, dan wenst de vrouw de helft van de verkoopprijs van de broer van de man te ontvangen. De man voert verweer tegen dit incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht.
5.1
Het hof moet ambtshalve beoordelen of het bevoegd is. Partijen hebben beide hun gewone verblijfplaats in Nederland en de Nederlandse nationaliteit, zodat het hof in de echtscheidingszaak bevoegd is (art. 3 verordening Brussel II-ter). Daarmee is het hof ook ten aanzien van de gevraagde voorzieningen ten aanzien van de verdeling bevoegd (art. 5 Huwelijksvermogensrechtverordening (Verordening EU, nr. 2016/1103).
5.2
Tegen de toepassing van Nederlands recht zijn geen grieven geformuleerd, zodat ook het hof Nederlands recht toepast.
De woning in Marokko
5.3
De man heeft op de mondelinge behandeling meegedeeld dat sprake is van een zeer recente nieuwe omstandigheid; de woning in Marokko is door hem in eigendom overgedragen aan zijn broer. De man heeft zijn eerste grief daarom ingetrokken. De man heeft ook zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad ingetrokken.
5.4
Het hof heeft de vrouw, die van de overdracht van de woning niet op de hoogte was, gelegenheid gegeven om na de mondelinge behandeling een akte te nemen om op deze wijziging van omstandigheden te reageren. De vrouw heeft bij haar akte incidenteel hoger beroep ingesteld.
5.5
De man voert aan dat dit incidenteel hoger beroep van de vrouw in strijd is met de tweeconclusie-regel, omdat dit niet tegelijk met het verweerschrift is ingediend. Daarnaast voert hij aan dat de verzoeken van de vrouw niet voor het eerst in hoger beroep gedaan kunnen worden, nu zij zijn gebaseerd op een ingrijpende koerswijziging.
5.6
Dit verweer slaagt niet. De man heeft pas op de zitting van 17 december 2024 aan de vrouw meegedeeld dat hij de woning in Marokko in eigendom heeft overgedragen aan zijn broer. Dit is een nieuwe omstandigheid, waarop de vrouw niet eerder heeft kunnen reageren. Dit rechtvaardigt een uitzondering op de in beginsel strakke twee-conclusieregel, en de vrouw is daarom in beginsel ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep. In eerste aanleg hebben beide partijen bovendien verzoeken over de woning gedaan. De woning was dus al onderwerp van geschil. Het stond de vrouw om die reden vrij om in haar nadere akte ook nog nieuwe verzoeken ten aanzien van die woning te formuleren. Een andere vraag is evenwel of de verzoeken die de vrouw in haar nadere akte heeft gedaan als nevenverzoeken in de zin van artikel 827 Rv kunnen worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval, en wel om de volgende redenen.
5.7
De vrouw heeft verzocht om een verklaring voor recht dat zij nog steeds economisch eigenaar is van de woning, en een veroordeling van de man tot medewerking aan het vestigen van een pandrecht op de vordering op zijn broer op straffe van een dwangsom. Zij doet verder een beroep op artikel 3:45 BW ter vernietiging van de rechtshandeling(en) die tot overdracht van de woning heeft/hebben geleid. De woning moet dan worden verkocht en partijen moeten ieder de helft van de opbrengst ontvangen. Mochten deze verzoeken niet kunnen worden toegewezen, dan wil de vrouw dat zij van de broer van de man de helft van de verkoopwaarde van de woning ontvangt.
5.8
Deze verzoeken van de vrouw kunnen niet worden gezien als nevenverzoeken bij een echtscheidingsverzoek in de zin van artikel 827 Rv. Ten eerste betreft het verzoeken die zien op rechtshandelingen waarbij ook de broer van de man is betrokken. Deze broer is geen partij in de echtscheidingsprocedure. Daarnaast zou de behandeling van de verzoeken van de vrouw tot onredelijke vertraging van de procedure leiden, omdat de verkoop van de woning in Marokko heeft plaatsgevonden, en deze verzoeken niet eenvoudig te behandelen zijn door de IPR-aspecten die met deze verzoeken samenhangen (en waarover partijen zich in het geheel ook niet uitgelaten hebben).
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof beide partijen in hun verzoeken op het punt van de woning in Marokko niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank op dit punt van kracht blijft, en dat, indien en voor zover de woning aan de broer van de man is verkocht, de man gehouden is om de helft van de netto verkoopopbrengst van de woning met de vrouw te delen. Als partijen het niet eens zijn over wat die verkoopopbrengst is geweest of de vrouw van mening is dat zij door de verkoop aan de broer schade heeft geleden, zullen zij daarover een nieuwe procedure aanhangig moeten maken.
Schuld vanwege verbouwingskosten
5.1
De man wil dat de vrouw geheel draagplichtig is voor de geldleningen van (in totaal)
€ 17.000 die zijn aangegaan voor de verbouwing en inrichting van de voormalige echtelijke (huur)woning in [plaats B] . De vrouw bewoont deze woning nu alleen. De man had de woning geheel gerenoveerd en gedeeltelijk ingericht, en heeft daarvoor in de periode oktober 2021 tot en met december 2021 € 17.000 geleend van familie en vrienden. De verbouwing heeft geduurd van september 2021 tot en met maart 2022 in etappes. De totale kosten van verbouwing en inrichting waren € 18.610. Partijen hadden niet zoveel spaargeld en inkomen dat deze kosten zonder de lening voldaan konden worden. Ook heeft de dochter van partijen niet financieel geholpen. Zij heeft geen spaargeld. De vrouw moet het bedrag van € 17.000 aan de man betalen, zodat hij de leningen kan aflossen. De man heeft ter onderbouwing een aantal bonnen en facturen en schriftelijke verklaringen overgelegd.
5.11
De vrouw betwist dat schulden zijn aangegaan voor de renovatie van de woning. Ook betwist zij dat de kosten van de renovatiewerkzaamheden in de woning zo hoog zijn geweest als de man stelt. Deze kosten hebben maar € 3.000 bedragen, en de lijst met werkzaamheden die de man stelt klopt niet. Een dochter van partijen heeft financieel bijgedragen. Er zijn geen nieuwe meubels gekocht. De vloeren en jaloezieën hebben partijen zelf contant betaald zonder hiervoor geld te hebben geleend. Voor zover het hof zou oordelen dat er schulden zijn aangegaan, is de man hiervoor geheel draagplichtig.
5.12
Het hof oordeelt als volgt. Partijen waren gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen. Partijen hebben daarin een gelijk aandeel, en zijn ook ieder voor een gelijk deel draagplichtig voor de schulden die tot de gemeenschap zijn gaan behoren. Deze gelijke draagplicht geldt ook voor zover de gemeenschap bij de ontbinding daarvan niet toereikend is om de schulden van de gemeenschap te voldoen, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit (art. 1:100 BW).
5.13
Het hof kan niet vaststellen dat sprake is van de door de man gestelde schulden, noch dat hij het door hem gestelde bedrag heeft geleend, en dat door hem geleende gelden zijn besteed aan de renovatie van de woning. De man heeft in eerste aanleg een verklaring van zijn zus (prod.1) overgelegd dat zij hem € 4.000 heeft geleend op 15 november 2021, welke geldlening volgens deze verklaring “is bestemd voor en alleen besteed zal worden aan de woningrenovatie”. Ook heeft de man een aantal bonnen van de Hornbach, Ikea, Evim vloeren en Volkan gordijnen overgelegd (prod. 2). De lening van zijn zus dateert echter van na de bonnen van de Hornbach en van na de factuur met aanbetaling van Evim vloeren. De Ikea-bon dateert van mei 2021, dus van een aantal maanden vóór de verhuizing. De factuur voor de jaloezieën dateert juist weer van maart 2022. Voorts heeft de man nog enkele verklaringen overgelegd. De verklaring van [X] (prod. 2 bij de brief van 3 december 2024) is zeer algemeen en biedt tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende concrete aanknopingspunten ter onderbouwing van de stellingen van de man. De verklaringen van [Y] en [Z] (prod. 30) gaan alleen in algemene zin erover dat er werkzaamheden in de woning hebben plaatsgevonden, maar zeggen niets over de vraag of daarvoor een lening is afgesloten. De drie laatstgenoemde verklaringen zijn zeer algemeen, zijn alle drie in eenzelfde format opgemaakt, en zeggen niets over wat de man van wie en wanneer zou hebben geleend. Daarbij weegt het hof bovendien mee dat de man geen enkele girale overboeking van de gestelde geldleningen heeft overgelegd. Al met al heeft de man zijn stellingen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, dan ook onvoldoende concreet onderbouwd. De man heeft ter zitting een bewijsaanbod tot het laten horen van getuigen gedaan, maar dit aanbod is, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, onvoldoende specifiek en ter zake dienend om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten. Gelet op het voorgaande faalt grief 2 van de man.
Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
Bij deze stand van zaken heeft de man geen belang meer bij verdere bespreking van zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof partijen in hun verzoeken over de woning in Marokko niet-ontvankelijk verklaren, en voor het overige de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
verklaart partijen niet-ontvankelijk in hun verzoeken betreffende de woning in Marokko;
7.2
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
7.3
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
7.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.U.M. van der Werff en T.M. Subelack, en is op 29 april 2025 uitgesproken in het openbaar door de jongste raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier.