In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 9 december 2018 in Nijmegen een glas in het gezicht van de aangever heeft geduwd, wat heeft geleid tot een blijvend litteken. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 april 2025 zijn de verklaringen van de aangever en getuigen besproken. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar zijn, ondanks de verdediging die stelde dat er geen objectief bewijs was voor de aangifte. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het duwen van een glas in het gezicht van de aangever, wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het delict. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.