ECLI:NL:GHAMS:2025:1168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
23-003187-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door met kracht een glas in het gezicht van de aangever te duwen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij op 9 december 2018 in Nijmegen een glas in het gezicht van de aangever heeft geduwd, wat heeft geleid tot een blijvend litteken. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 april 2025 zijn de verklaringen van de aangever en getuigen besproken. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen betrouwbaar zijn, ondanks de verdediging die stelde dat er geen objectief bewijs was voor de aangifte. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het duwen van een glas in het gezicht van de aangever, wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het delict. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003187-22
datum uitspraak: 29 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 05-077192-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 december 2018 te Nijmegen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door een glas en/of een scherp voorwerp in zijn gezicht te duwen;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 december 2018 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een glas en/of een scherp voorwerp in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 9 december 2018 te Nijmegen, [slachtoffer] heeft mishandeld door een glas en/of een scherp voorwerp in zijn gezicht te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter ten aanzien van de bewijsvraag.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde gevorderd en een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte een scherp voorwerp in het gezicht van aangever heeft geduwd, maar dat dit niet heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ontkent met een glas te hebben geslagen of geduwd, wat wordt ondersteund door de omstandigheid dat er vijf getuigen zijn die hebben verklaard dat ze niet hebben gezien dat hij met een glas heeft geslagen. Daarnaast is er geen objectief bewijs dat de aangifte ondersteunt en kan ook niet worden vastgesteld dat de aangever het letsel, zoals zichtbaar op de door de aangever later aangeleverde foto’s, op 9 december 2018 heeft opgelopen. Verder heeft zij aangevoerd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, nu niet valt uit te sluiten dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het primair tenlastegelegde, bij gebrek aan voldoende specifieke informatie met betrekking tot de aard en ernst van het bij de aangever veroorzaakte letsel, niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de aangever en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] als betrouwbaar moeten worden aangemerkt, omdat de verklaringen consistent zijn, op essentiële punten overeenkomen en worden ondersteund door het bij de aangever waargenomen letsel. Het procesdossier biedt geen enkele steun aan de door de verdediging geponeerde stelling dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
De aangever heeft verklaard dat hij, toen hij op het feest van [getuige 3] was en buiten in de partytent stond, een jongen lachgas zag inhaleren en dat die jongen vervolgens op de grond viel en even buiten kennis was. De aangever en de verdachte zeiden daarover wat tegen elkaar, waarna de aangever zich omdraaide en vervolgens zag dat de verdachte een glas in zijn gezicht kapotsloeg. Hij voelde dat zijn gezicht bloedde. De aangever heeft verklaard dat hij een diepe snee onder zijn rechteroog heeft opgelopen en dat die snee moest worden gehecht.
De getuige [getuige 1] stond naast de aangever en zag dat er tegenover hen een jongen stond die heel raar deed. Hij hoorde de aangever zeggen “volgens mij gaat hij knock-out door een ballon of zo”. Daarop zeiden de aangever en de verdachte iets tegen elkaar, waarna de aangever zich omdraaide om verder met de getuige te praten. Hij zag toen dat de verdachte uit het niets met een glazen voorwerp in het gezicht van de aangever sloeg. Hij zag dat het gezicht van de aangever helemaal onder het bloed zat.
De getuige [getuige 2] heeft ook verklaard dat zij zag dat er een jongen knock-out ging door de ballonnen en dat de aangever en de verdachte vervolgens wat tegen elkaar zeiden. Vervolgens zag zij dat de verdachte uit het niets met een glas in het gezicht van de aangever stak en dat er heel veel bloed van afkwam.
De lezing van deze gebeurtenissen door de aangever en deze twee getuigen wordt ondersteund door de waarneming van het letsel bij de aangever door een verbalisant en de verklaring van de getuige [getuige 4] . Zo heeft een verbalisant een rood opgezette rechterwang en een wond onder het rechteroog van de aangever waargenomen toen de aangever op 11 december 2018 aangifte deed. De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij die avond niet lang na het gevecht heeft gezien dat de aangever de woning in kwam met veel bloed op zijn gezicht, een dik oog en een diepe snee onder zijn oog. Zij heeft toen tegen de aangever gezegd dat hij naar het ziekenhuis moest gaan omdat het gehecht moest worden.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de aangever als gevolg van het handelen van de verdachte een diepe snee onder zijn rechteroog heeft opgelopen. Aan de stelling van de raadsvouw dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de aangever op die avond het letsel, zoals zichtbaar op de door de aangever aangeleverde foto’s, heeft opgelopen, gaat het hof voorbij nu deze foto’s niet worden gebruikt voor het bewijs.
Het hof is verder van oordeel dat het handelen van de verdachte, te weten het met kracht duwen van een glas in het gezicht van de aangever, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in het gezicht van de aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Het met kracht een glas in het gezicht duwen, kan immers al snel ernstige verwondingen opleveren en/of blijvend letsel doen ontstaan. Het hof acht daarom het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 december 2018 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een glas in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met het tijdsverloop, de ruime overschrijding van de redelijke termijn, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat aan hem een lage taakstraf wordt opgelegd zonder een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met kracht een glas in het gezicht van het slachtoffer geduwd. De verdachte lijkt daarbij uit het niets te hebben gehandeld, nu hiervoor geen aanleiding lijkt te zijn geweest. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft er een litteken aan overgehouden dat volgens het slachtoffer wegvalt in de wal onder zijn rechteroog. Dat het slachtoffer niet ernstig gewond is geraakt, is een omstandigheid die niet aan het handelen van de verdachte is te danken. Het feit vond bovendien plaats op een verjaardagsfeest waarbij veel mensen aanwezig waren. Bij omstanders die hiermee werden geconfronteerd, moet dit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof leidt daaruit af dat als het gaat om een poging tot zware mishandeling door iemand met een voorwerp in het gezicht te slaan, het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden aangeeft.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 april 2025 is de verdachte eerder, maar lang geleden voor geweldsdelicten veroordeeld. Daarnaast stelt het hof vast dat, gelet op artikel 22b lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht het taakstrafverbod van toepassing is, zodat niet kan worden volstaan met enkel een taakstraf of een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof houdt verder rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde feit ruim zes jaar geleden heeft plaatsgevonden en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Het leven van de verdachte lijkt een positieve wending genomen te hebben sinds het tenlastegelegde feit. De verdachte heeft thans een zelfstandige woonruimte, ontvangt een (Wajong-)uitkering, staat onder bewind, heeft een kind van twee jaar en zijn vriendin is wederom zwanger. Het hof acht het van belang deze positieve wending in het leven van de verdachte niet te doorbreken en ziet in deze omstandigheid en in het grote tijdsverloop aanleiding om van het bovengenoemde uitgangspunt van het LOVS af te wijken.
Het hof acht gelet op al deze omstandigheden een forse taakstraf op zijn plaats, met daarnaast – gelet op het van toepassing zijnde taakstrafverbod – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Op 2 november 2021 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 29 april 2025. Dat betekent dat bij de behandeling in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden met een 1 jaar en bijna 6 maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om de duur van de taakstraf te verkorten en in plaats van een overwogen taakstraf van 180 uren, een taakstraf van 150 uren op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.H. Tiemens, mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]