ECLI:NL:GHAMS:2025:1173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
23-001778-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedrijfsinbraak in horecagelegenheid met diefstal van sterke drank

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van bedrijfsinbraak en diefstal van sterke drank uit een horecagelegenheid. De feiten dateren van 12 april 2024, toen de verdachte samen met anderen een raam van het restaurant heeft ingeslagen, binnen is gegaan en sterke drank heeft gedronken en meegenomen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en dat hij sterke drank heeft weggenomen. De verdachte is vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij dit samen met anderen heeft gedaan. Het hof heeft de straf bepaald op 12 weken gevangenisstraf, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het reclasseringsadvies. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [benadeelde] B.V., voor materiële schade van € 517,68, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001778-24
datum uitspraak: 29 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-168404-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij in of omstreeks de periode 11 april 2024 tot en met 12 april 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, flessen (sterke) drank en/of een of meer latop(s) en/of een geldbedrag van ongeveer € 1.000,-, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] B.V ., in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte integraal vrij te spreken en daartoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Op basis van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat de verdachte binnen is geweest en sterke drank heeft gedronken. Verder hebben schoonmakers twee personen zien wegrennen zonder dat zij hebben gezien dat zij iets meenamen. Dit past in de lezing van de verdachte, te weten dat hij enkel naar de [restaurant] is gegaan om sterke drank te drinken, nadat hij had gehoord dat daar was ingebroken. Op camerabeelden is niet te zien dat de verdachte iets heeft weggenomen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel de diefstal (door middel van het drinken) van drank bewezen kan worden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier leidt het hof het volgende af. In de vroege ochtend van 12 april 2024 zijn twee personen het restaurant de [restaurant] via een ingeslagen raam van de nooduitgang binnengegaan. Op camerabeelden, gericht op de bar, is waargenomen dat er uit flessen sterke drank gedronken wordt. Op een fles Jameson Whiskey, die in het restaurant apart was gezet voor forensisch onderzoek, werd speeksel aangetroffen. Van dit speeksel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van de verdachte waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard. Aan de binnenzijde van het ingeslagen raam is bloed aangetroffen. Van het enkelvoudig DNA-profiel van de verdachte dat in dit bloed is aangetroffen is de frequentie van voorkomen kleiner dan één op één miljard. Verder is op camerabeelden te zien dat een persoon – van wie het uiterlijk volgens verbalisant [verbalisant 1] sterk overeenkomt met de verdachte en volgens verbalisant [verbalisant 2] de verdachte betreft – iets pakt en in zijn jaszak stopt, voordat hij wordt ontdekt door de schoonmakers en uit de [restaurant] wegrent. Vervolgens is de verdachte later in de ochtend van 12 april 2024 aangehouden. Hij was toen in het bezit van een fles Jameson Whiskey. Deze feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – zijn redengevend voor de conclusie dat de verdachte sterke drank heeft weggenomen uit de [restaurant] , te weten eerst wat hij heeft gedronken achter de bar en daarna de fles die hij bij zijn aanhouding bij zich had.
De verklaring van de verdachte dat hij enkel sterke drank heeft gedronken in het restaurant en dat er al was ingebroken, acht het hof niet geloofwaardig, nu de verdachte al korte tijd na de daadwerkelijke inbraak is aangetroffen in het bezit van een fles Jameson Whiskey. Een dergelijke fles is die ochtend weggenomen bij de [restaurant] . Voor het bezit van die fles heeft de verdachte geen verklaring gegeven. Bovendien bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt dat iemand anders dan de verdachte eerder die nacht het raam heeft ingeslagen.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de diefstal van de sterke drank in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, zal het hof de verdachte van het medeplegen vrijspreken.
Het hof acht gelet op het voornoemde bewezen dat het de verdachte is geweest die zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en dat hij daarbij sterke drank heeft weggenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 april 2024 te Amsterdam, sterke drank, die aan [benadeelde] B.V . toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg medeplegen van diefstal met braak bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met de bevindingen van de reclassering over de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak door een raam van een horecagelegenheid in te slaan, vervolgens daaruit een fles sterke drank te drinken en een andere fles sterke drank mee te nemen. De verdachte heeft hiermee schade berokkend aan de benadeelde. Tevens heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 april 2025 is de verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, wat in zijn nadeel weegt.
Het voorgaande rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals die door de politierechter is opgelegd. Het hof ziet daar om de volgende redenen echter van af.
Het hof houdt rekening met het in een andere strafzaak uitgebrachte reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa (hierna: de reclassering) van 5 maart 2025, waaruit volgt dat de verdachte momenteel zelfstandig woont. De reclassering ziet zijn huurwoning als een beschermende factor. De verdachte ontvangt een uitkering en leefgeld en heeft sinds 2022 bewindsvoering. De reclassering beschouwt het middelengebruik, alcohol en cannabis, als een criminogene factor, maar. ziet kans om zijn middelengebruik te doorbreken met een detoxperiode en een ambulante behandeling met de inzet van een forensisch fact team gericht op controlerend middelengebruik, waardoor het delictgedrag kan afnemen. In de hierboven genoemde andere strafzaak is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en de verplichting mee te werken aan een ambulante behandeling, met een mogelijkheid van een kortdurende klinische opname. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit reclasseringstoezicht onlangs is aangevangen.
Het hof wil deze voorzichtig positieve ontwikkeling van de verdachte, die wordt ondersteund door de reclassering, niet doorkruisen door een straf op te leggen als gevolg waarvan hij voor een langere tijd terug zou moeten naar de gevangenis en mogelijk zijn huurwoning, een belangrijke beschermende factor, zou verliezen. Gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld, ontkomt het hof er echter niet aan om een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof acht daarom, gelet op het vorenstaande, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, passend en geboden. Naar het oordeel van het hof worden op die manier de strafdoelen van vergelding en speciale preventie op een verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht gebracht en wordt aan de verdachte het vertrouwen gegeven de ingezette positieve ontwikkeling in zijn leven te bestendigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V .

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.205,19 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 643,19 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de opgevoerde materiële schadeposten met betrekking tot twee flessen Jameson Whiskey (€ 18,09 per stuk) en de glasschade (€ 481,50) geldt dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Voor het resterende schadebedrag geldt dat het hof niet heeft bewezenverklaard dat de verdachte de laptops en het geldbedrag heeft weggenomen, zodat niet is komen vast te staan dat de verdachte deze gestelde schade heeft veroorzaakt. De benadeelde partij kan voor dit deel daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof komt tot het oordeel dat de verdachte is gehouden tot vergoeding van een bedrag van in totaal
€ 517,68 aan materiële schade. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V .
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 517,68 (vijfhonderdzeventien euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] B.V. , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 517,68 (vijfhonderdzeventien euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 april 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.H. Tiemens, mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2025.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]