In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die op 5 december 2024 door de kinderrechter was veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voor openlijk geweld. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 april 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een zwaardere straf had geëist. De verdachte had samen met een medeverdachte een slachtoffer, dat een sticker met een transvlag op een lantaarnpaal had geplakt, onderuit geschopt en beledigende teksten geroepen. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die tot de queer community behoort, in overweging genomen. Het hof heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming meegewogen, die een werkstraf adviseerde in plaats van een leerstraf. Uiteindelijk heeft het hof besloten het vonnis van de kinderrechter te bevestigen, met een aangepaste strafmotivering, en heeft het artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toegepast. Het hof benadrukt dat openlijk geweld onaanvaardbaar is en dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen.