ECLI:NL:GHAMS:2025:1247

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
23-003314-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de politierechter met aanpassing van de opgelegde taakstraf en motivering van de verwerping van het verweer omtrent vormverzuim

Op 14 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 30 november 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995, was eerder veroordeeld voor het bezit van harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf, die werd aangepast. De politierechter had een taakstraf van 80 uren opgelegd, maar het hof verhoogde deze naar 100 uren, met een voorwaardelijk deel van 30 uren. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim, ondanks de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte. Het hof stelde vast dat de verdachte onder invloed van drugs was en dat er ernstige bezwaren waren voor de fouillering. De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof hield rekening met de status van de verdachte als 'first offender' op het gebied van Opiumwetdelicten. Het hof concludeerde dat de opgelegde straf passend was, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De redelijke termijn van de procedure was met 4,5 maanden overschreden, maar dit leidde niet tot een andere straf. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de aanpassingen die waren gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003314-22
datum uitspraak: 14 mei 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-272130-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 april 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde taakstraf en de motivering daarvan – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof onderstaande aanvulling ten aanzien van de verwerping van het verweer omtrent het vormverzuim aan het vonnis toevoegt, en met dien verstande dat het hof de door de politierechter toepasselijk verklaarde wettelijke voorschriften aanvult met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Aanvulling verwerping verweer

Anders dan door de raadsvrouw bepleit, is het hof van oordeel dat jegens de verdachte sprake was van een verdenking van een als misdrijf gesteld feit en van ernstige bezwaren om tot fouillering over te gaan. In aanvulling op hetgeen de politierechter ten aanzien van die verdenking heeft overwogen, verwijst het hof, wat betreft die ernstige bezwaren, naar het proces-verbaal van aanhouding (pagina 15 van het dossier) waarin is gerelateerd dat de verdachte zichtbaar onder invloed van drugs was, dat hij wijd opengesperde ogen had, dat hij veel en met snelle bewegingen om zich heen keek en dat zijn onderlip trilde. Het hof is van oordeel dat deze omstandigheden gecombineerd met de door de politierechter reeds opgesomde feiten en omstandigheden, maken dat sprake was van ernstige bezwaren dat de verdachte meer bij zich had dan het getoonde bolletje met hasj, waardoor een fouillering op basis van art. 9 lid 2 van de Opiumwet gerechtvaardigd was. Van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden is dan ook geen sprake.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 112 uren, subsidiair 56 dagen hechtenis waarvan 56 uren, subsidiair 28 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft subsidiair, indien het hof niet tot bewijsuitsluiting komt, strafvermindering bepleit wegens het gestelde vormverzuim. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van Opiumwetdelicten ‘first offender’ is en dat circa 14 gram harddrugs zijn aangetroffen, hetgeen zich aan de ondergrens van de tweede categorie van de LOVS-oriëntatiepunten bevindt. De raadsvrouw acht dan ook oplegging van een taakstraf van 80 uur niet billijk en heeft het hof verzocht om de op te leggen taakstraf te matigen tot maximaal 40 uren, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Voorts acht de raadsvrouw onvoldoende grond aanwezig voor een dealerindicatie. De inhoud van de aangetroffen berichten biedt daarvoor, naar haar mening, onvoldoende basis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft 20 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 4,16 gram van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, die uitgaan van 0,5 gram per pil, gaat het hier om in totaal 14,16 gram harddrugs. In de bandbreedte 10-50 gram gaan de LOVS-oriëntatiepunten bij die hoeveelheid uit van een taakstraf van 80 uren. Gelet op de omstandigheden waaronder de drugs bij verdachte zijn aangetroffen, te weten de aanwezigheid bij de verdachte van een telefoon waarop na de aanhouding bij de rit naar het cellencomplex dealer-gerelateerde berichten binnen kwamen (pagina 4 van het dossier), is het hof anders dan door de raadsvrouw bepleit van oordeel dat sprake is van dealerindicatie, hetgeen strafverzwarend werkt. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 april 2025 is hij eerder ter zake van andersoortige feiten onherroepelijk veroordeeld, maar niet eerder ter zake van Opiumwetdelicten. Die eerdere veroordelingen wegens andersoortige feiten zijn niet van invloed op de (hoogte van de) op te leggen straf.
Het hof acht - gelet op het voorgaande - in principe een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis passend, maar omdat de verdachte op het gebied van de Opiumwet ‘first offender’ is, zal het hof bepalen dat een deel van die straf, groot 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis als stok achter de deur voorwaardelijk wordt opgelegd. Het hof is met de politierechter van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim zodat ook op die grond het hof niet tot strafvermindering komt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof heeft geconstateerd dat bij behandeling in hoger beroep van deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM met 4,5 maanden is overschreden. Gelet op de duur van de op te leggen taakstraf zal het hof volstaan met de constatering dat een overschrijding heeft plaatsgevonden. Tenslotte wordt overwogen dat ook het feit dat het bepaalde in artikel 63 Sr van toepassing is, niet leidt tot oplegging van een andere straf dan thans wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde taakstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. E. Mijnsberge en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2025.