ECLI:NL:GHAMS:2025:1272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
200.342.944/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handeling door werkgever door vervalsing handtekening werknemer bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een werkgever en een ex-werknemer. De ex-werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], had een arbeidsovereenkomst met een zorgbehoevende budgethouder, [naam 1], vertegenwoordigd door haar zoon, [appellant]. De arbeidsovereenkomst eindigde na het overlijden van [naam 1] op 25 november 2021. De werkgever, [appellant], heeft echter de handtekening van [geïntimeerde] vervalst op een wijzigingsformulier om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het hof oordeelde dat dit handelen onrechtmatig was en dat [geïntimeerde] recht had op schadevergoeding voor het misgelopen loon. De kantonrechter had eerder in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten. In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de kantonrechter bestreden, maar het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis bekrachtigd. Het hof concludeerde dat [appellant] onrechtmatig had gehandeld door de handtekening van [geïntimeerde] te vervalsen, en dat er geen sprake was van eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.342.944/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10689911\CV EXPL 23-12214
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 mei 2025
in de zaak van
[appellant]
wonende te [plaats 1],
appellant,
advocaat: mr. G. Akaröz te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [plaats 2], gemeente [plaats 3]
geïntimeerde,
advocaat: mr. F. Özer te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Een werkgever die met behulp van een digitaal bewerkingsprogramma de handtekening van een werknemer kopieerde en plaatste onder een wijzigingsformulier waarmee beoogd werd een arbeidsovereenkomst te beëindigen handelde onrechtmatig. Het door de ex-werknemer als schade gevorderde netto equivalent van het bruto misgelopen loon is terecht toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding met grieven van 17 juni 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 21 maart 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie. [geïntimeerde] heeft daarna een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] is de zoon van [naam 2] mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1]). [naam 1] was
een zorgbehoevende die op basis van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) een budget had
om zorg in te kopen.
3.2
[geïntimeerde] is op 1 januari 2021 als zorgverlener voor onbepaalde tijd bij [naam 1] in dienst getreden op basis van een door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) geaccordeerde
Zorgovereenkomst Arbeidsovereenkomst Wlz van 19 december 2020 (hierna: de
arbeidsovereenkomst). [geïntimeerde] verdiende € 2.192,05 bruto per maand bij een arbeidsomvang van 34,48 uur per week. In de overeenkomst is [naam 1] als budgethouder aangeduid en [appellant] als de vertegenwoordiger van de budgethouder.
3.3
In de arbeidsovereenkomst staat als ontbindende voorwaarde dat de overeenkomst direct eindigt zonder opzegtermijn als de budgethouder overlijdt. [naam 1] is overleden op 25 november 2021.
3.4
Op 22 januari 2021 hebben partijen in de woning van [naam 1] een gesprek gevoerd.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] diezelfde avond aan haar collega’s in een groepsapp meegedeeld
dat die dag haar laatste werkdag was. [geïntimeerde] heeft sinds 22 januari 2021 geen werkzaamheden meer verricht voor [naam 1].
3.5.
[appellant] heeft [geïntimeerde] ziekgemeld bij de SVB met als eerste ziektedag 22 januari 2021. In een e-mail van 27 januari 2021 van [geïntimeerde] aan de SVB heeft [geïntimeerde] voor zover van belang geschreven:
“Bij deze wil ik aangeven dat ik vanaf 25-01-2021 niet meer werkzaam ben als zorgverlener van [naam 1]. We hebben een conflict gehad met (hof:onleesbaar)
wettelijke vertegenwoordiger van [naam 1]. De heer [appellant] heeft aangegeven niet meer met mij te willen werken. Tijdens het conflict heeft de heer mij uitgescholden en geschreeuwd dit heeft nare ervaring met zich meegebracht (…) Ik voel me door het hele gebeuren licht depressief en angstig. Door de nare ervaringen kan ik nauwelijks meer slapen en ben ik erg gestrest.”
3.6.
[appellant] heeft een wijzigingsformulier met betrekking tot de zorgovereenkomst gedateerd 25 januari 2021 bij de SVB ingediend waarop is aangekruist dat de arbeidsovereenkomst op 5 februari 2021 is gestopt door "
opzegging zorgverlener, door toedoen zorgverlener of op initiatief van de zorgverlener”.
3.7.
Onderaan dit formulier heeft [appellant] als vertegenwoordiger van de budgethouder zijn handtekening geplaatst. Het formulier vermeldt ook bij de werknemer ([geïntimeerde]) een handtekening. [geïntimeerde] betwist dat zij deze handtekening zelf geplaatst heeft. [geïntimeerde] heeft een onderzoek van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO) overgelegd waaruit volgt dat de handtekening van [geïntimeerde] op het wijzigingsformulier van 25 januari 2021 met behulp van een digitaal bewerkingsprogramma is gekopieerd en toegevoegd. [appellant] heeft erkend dat hij de handtekening van [geïntimeerde] op deze manier op het wijzigingsformulier van 25 januari 2021 heeft geplaatst.
3.8.
Bij beslissing van 15 maart 2021 heeft UWV bepaald dat [geïntimeerde] geen
Ziektewetuitkering krijgt.
3.9.
[geïntimeerde] heeft aangifte gedaan van valsheid in geschrift tegen [appellant]. Op het beklag van [geïntimeerde] heeft het gerechtshof Amsterdam bij beslissing van 6 april 2023 de officier van justitie bevolen [appellant] te vervolgen.
3.1
Bij brief van 11 januari 2023 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd
het achterstallig loon over de periode van februari 2021 tot en met november 2021 te
voldoen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie - samengevat – gevorderd dat [appellant] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden tot
( a) betaling van € 16.929,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2023,
( b) betaling van € 1.300,75 netto,
( c) verstrekking van deugdelijke netto/bruto specificaties, op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2.
Primair heeft [geïntimeerde] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] de loonvordering op de nalatenschap (van [naam 1]) ten laste van zijn vermogen moet voldoen. Subsidiair heeft [geïntimeerde] betaling van het achterstallig netto loon als schade gevorderd op grond van een door [appellant] gepleegde onrechtmatige daad. Het bedrag van € 1.300,75 aan kosten voor de factuur van het NFO vordert [geïntimeerde] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
4.3.
[appellant] heeft de vordering op de beide grondslagen betwist. [appellant] heeft erkend dat hij de handtekening van [geïntimeerde] met een digitaal bewerkingsprogramma heeft gekopieerd op het wijzigingsformulier. Hij heeft aangevoerd dat hij dit op advies van de SVB heeft gedaan en overigens met toestemming van [geïntimeerde]. In reconventie heeft [appellant] verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 maart 2021.
4.4.
De kantonrechter heeft in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van
- € 13.363,- aan schade, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 augustus 2023,
- € 1.300,75 aan onderzoekskosten, en
- € 966,71 aan proceskosten met nakosten en rente als deze niet binnen veertien dagen zijn betaald.
4.5.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen op de subsidiaire grondslag en daartoe overwogen dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is nu hij heeft erkend dat hij zonder toestemming van [geïntimeerde] een kopie van een eerder door haar verstrekte handtekening op het wijzigingsformulier heeft gezet waarop hij in strijd met de waarheid heeft ingevuld dat [geïntimeerde] zelf een einde aan de arbeidsovereenkomst heeft gemaakt. De schade heeft de kantonrechter vastgesteld op het misgelopen loon over de periode februari 2021 tot en met 25 november 2021. Het bedrag van € 1.300,75 is toegewezen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW (kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid). In reconventie is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep met twee genummerde grieven op. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt: het bestreden vonnis) zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de veroordelingen van [appellant] af zal wijzen en primair zal beslissen dat geen sprake is een onrechtmatige daad van [appellant] jegens [geïntimeerde] en subsidiair bij veroordeling van [appellant] een eigen schuld percentage in mindering zal brengen op de door [geïntimeerde] verzochte schadevergoeding, met zowel primair als subsidiair veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
5.2
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn vorderingen dan wel afwijzing daarvan met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
5.3
Omdat geen grief is gericht tegen de afwijzing van de primaire grondslag (de erfopvolging) ligt in hoger beroep uitsluitend de vraag voor of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld (
grief I). Als ook het hof tot dat oordeel komt ligt de vraag voor of er dan aanleiding bestaat om de schade van [geïntimeerde] te verminderen als gevolg van eigen schuld van [geïntimeerde] op grond van artikel 6:101 BW (
grief II). Beide grieven falen. Ter toelichting dient het volgende.
Het handelen van [appellant] is onrechtmatig
5.4
De gedraging van [appellant] bestaande uit het kopiëren en toevoegen van de handtekening van [geïntimeerde] met behulp van een digitaal bewerkingsprogramma (zie 3.7) onder het wijzigingsformulier waarmee hij beoogde dat de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [naam 1] ‘
stopte door opzegging zorgverlener, door toedoen zorgverlener of op initiatief van dezorgverlener’, waardoor [geïntimeerde] vanaf dat moment geen loon meer ontving, is naar het oordeel van het hof onrechtmatig. [appellant] heeft immers valselijk een handtekening geplaatst onder een overeenkomst waardoor [geïntimeerde] schade heeft geleden.
5.5.
Dat [appellant] daarvoor toestemming had van [geïntimeerde] en/of met [geïntimeerde] had afgesproken dat hij voor iedere volgende overeenkomst de handtekening van [geïntimeerde] mocht gebruiken, zoals hij heeft gesteld, is niet vast komen te staan. [geïntimeerde] heeft deze afspraak en toestemming gemotiveerd betwist en [appellant] heeft daarvan geen nader bewijs aangeboden. De toestemming heeft [appellant] ook niet redelijkerwijs kunnen afleiden uit de gedragingen van [geïntimeerde]. Integendeel.
5.6.
[geïntimeerde] heeft weliswaar na het gesprek op 22 januari 2021 in de groepsapp geschreven dat 22 januari 2021 haar laatste werkdag was en in een e-mail van 27 januari 2021 aan de SVB geschreven dat zij sinds 25 januari 2021 niet meer werkzaam was als zorgverlener van [naam 1], maar zij heeft (aan de SVB) ook uitdrukkelijk medegedeeld wat daarvan de reden was, namelijk het gedrag van [appellant]. [appellant] had haar uitgescholden en tegen haar geschreeuwd waardoor zij ‘
licht depressief en angstig was geworden, nauwelijks meer sliep en gestrest was geworden’ (zie 3.5).
5.7.
Dat [appellant] ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] geen zorg meer wilde verlenen aan [naam 1] omdat zij daartoe (wegens ziekte) niet meer in staat was, wordt ondersteund door de ziekmelding van [geïntimeerde] per 22 januari 2021 die [appellant] bij de SVB heeft gedaan (zie 3.5). Gezien het voorgaande valt evenmin in te zien dat [appellant] op grond van de redelijkheid en billijkheid en/of door het gedrag van [geïntimeerde] zelf geen andere keuze zou hebben gehad dan de zorgovereenkomst met [geïntimeerde] te beëindigen door daarvoor de handtekening van [geïntimeerde] te vervalsen.
[geïntimeerde] heeft geen eigen schuld
5.8.
Omdat het hof tot het oordeel komt dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, zal ook de tweede grief van [appellant] worden besproken. Met
grief IIbetoogt [appellant] dat de schade van [geïntimeerde], die bestaat uit het misgelopen loon uit de zorgovereenkomst mede het gevolg is van omstandigheden die [geïntimeerde] moeten worden toegerekend. [appellant] heeft daartoe gesteld dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [geïntimeerde] wilde stoppen met het verlenen van zorg aan [naam 1]. Dat vertrouwen heeft [appellant] ontleend aan de verklaringen van [geïntimeerde] tegen hem zelf, in de groepsapp (zie 3.4) en in e-mail aan de SVB (zie 3.5).
5.9.
Het hof volgt [appellant] hierin niet. Uit de gedragingen en verklaringen van [geïntimeerde] volgt duidelijk dat zij geen zorg meer wilde verlenen aan [naam 1], omdat zij samengevat ‘ziek’ werd van het gedrag van [appellant] (zie 3.5). [appellant] heeft dat ook onderkend. Immers, hij heeft [geïntimeerde] ziek gemeld bij de SVB per 22 januari 2021. Die ziekmelding verklaart ook dat en waarom [geïntimeerde] kon melden dat 22 januari 2021 haar laatste werkdag bij [naam 1] was geweest en dat [appellant] daarin geen op beëindiging door [geïntimeerde] gerichte mededeling mocht zien. Dat betekent dat het hof geen aanleiding ziet om de vergoedingsplicht van [appellant] (deels) te verminderen vanwege eigen schuld van [geïntimeerde]. Het hof stelt vast dat [appellant] tegen de berekening van de schade niet heeft gegriefd.
5.10.
De conclusie is dat de grieven geen doel treffen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] wordt in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
6.2
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 798,00 aan griffierechten en € 1.214,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. H.T. van der Meer, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. W. Aardenburg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.