ECLI:NL:GHAMS:2025:1412

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
200.344.358/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en gezag over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige] en zijn vader, alsook om de vraag van gezamenlijk gezag. De rechtbank Noord-Holland had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De vader heeft ook een verzoek ingediend voor gezamenlijk gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2025 zijn beide ouders en hun advocaten verschenen, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige spanningsklachten vertoont tijdens de omgang met zijn vader, wat heeft geleid tot een tijdelijke stopzetting van de omgang. De GI heeft geadviseerd om de omgang op geleide van hen op te bouwen, waarbij rekening moet worden gehouden met de voortgang van de therapie voor de minderjarige. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om eerst onderzoek te doen naar de kindsignalen afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de omgangsregeling op geleide van de GI zal worden gestart. Wat betreft het gezamenlijk gezag heeft het hof geoordeeld dat de ouders momenteel niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige, en heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen. De beschikking is op 3 juni 2025 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.358/01
zaaknummer rechtbank: C/15/314297/ FA RK 21-1353
beschikking van de meervoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. F.R. Brouwer te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
Als informant is verder aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (verder te noemen: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn vader en over het gezag over [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), heeft in een beschikking van 30 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) een (opbouwende) omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld. Verder heeft de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast, afgewezen. De moeder is het niet eens met de beslissing over de omgang en wil dat bepaald wordt dat eerst onderzoek wordt gedaan naar de kindsignalen en de angsten van [minderjarige] , om daar vervolgens de specialistische zorg voor in te schakelen die nodig is om [minderjarige] zonder last het herstel van het contact met zijn vader aan te laten gaan. De vader is het niet eens met de beslissing over het gezag en wil dat zijn verzoek om hem mede met het gezag te belasten wordt toegewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 29 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 17 september 2024 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 29 oktober 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 6 januari 2025 met bijlage.
2.5
[minderjarige] heeft in een brief laten weten wat hij van de zaak vindt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2025. Toen zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Bark en M. Mutlu.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats A] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank in de procedure die tot de bestreden beschikking heeft geleid bepaald dat de moeder de vader eenmaal per maand informeert over gewichtige aangelegenheden betreffende [minderjarige] en daarbij een recente foto van [minderjarige] verstrekt. De beslissing op de verzochte omgangsregeling is pro forma aangehouden tot 16 december 2021, in afwachting van het verloop van de hulpverlening en de opbouw van de omgang.
3.3
Bij beschikking van 22 februari 2022 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de vader en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] één keer in de vier weken begeleide omgangscontacten heeft met de vader van maximaal drie uur per keer, onder begeleiding van Koel & Co, waarbij de inrichting door Koel & Co wordt bepaald. Ook is de raad verzocht ten aanzien van de omgangsregeling een onderzoek te verrichten en de rechtbank te adviseren. De definitieve beslissing over de omgangsregeling is pro forma aangehouden tot 15 september 2022.
3.4
Bij beschikking van 13 oktober 2023 is [minderjarige] door de kinderrechter in de rechtbank onder toezicht gesteld voor de duur van negen maanden, met ingang van 13 oktober 2023 tot 13 juli 2024. Het hof heeft deze beschikking op 23 april 2024 bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van 9 juli 2024 heeft de kinderrechter in de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 juli 2025.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten afgewezen en een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld, zoals omschreven in rechtsoverweging 2.15 van die beschikking. Die rechtsoverweging luidt:

2.15 Tussen de vader en [minderjarige] zal op de volgende momenten omgang plaatsvinden:
- Met ingang van 11 mei 2024 heeft [minderjarige] één keer in de twee weken begeleide omgang met de vader van maximaal drie uur per keer, onder begeleiding van de GI dan wel een andere daartoe geëigende organisatie als geen sprake meer is van een ondertoezichtstelling;
- Na drie maanden heeft [minderjarige] één keer in de twee weken onbegeleide omgang met de vader gedurende een dagdeel in het weekend, tenzij de bij de omgang betrokken organisatie dit nog niet in het belang van [minderjarige] acht;
- Vanaf zes maanden heeft [minderjarige] één keer in de twee weken onbegeleide omgang met de vader gedurende een dag in het weekend, tenzij de bij de omgang betrokken organisatie dit nog niet in het belang van [minderjarige] acht.
Uiteraard staat het partijen vrij om dagen te ruilen en deze regeling nadien verder in onderling overleg uit te breiden. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen het brengen en halen van [minderjarige] voor de onbegeleide omgangsmomenten in onderling overleg regelen, waarbij het uitgangspunt is dat het halen en brengen bij helfte wordt verdeeld. Op deze wijze ervaart [minderjarige] emotionele toestemming van beide ouders om bij de andere ouder te mogen zijn.”
De verzoeken in principaal hoger beroep
4.2
In principaal hoger beroep verzoekt de moeder, met vernietiging van de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing inzake de regeling tot herstel van het contact en een opbouw van een contactregeling zoals verwoord in r.o. 2.15, te bepalen dat eerst onderzoek moet worden gedaan naar de kindsignalen en de angsten van [minderjarige] , om daar vervolgens de specialistische zorg voor in te schakelen die nodig is om [minderjarige] zonder last het herstel van het contact met zijn vader aan te laten gaan.
4.3
In principaal hoger beroep verzoekt de vader de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen en de moeder te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
De verzoeken in incidenteel hoger beroep
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en opnieuw rechtdoende, zijn inleidend verzoek om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast alsnog toe te wijzen.
4.5
Het verweer van de moeder in incidenteel hoger beroep strekt tot
niet-ontvankelijkverklaring van de vader, dan wel tot afwijzing van diens verzoek.

5.De motivering van de beslissing

Omgang
Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt hij, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Uit het derde lid volgt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft de omgangsregeling vastgesteld op advies van de raad. Volgens de raad kan de angst van [minderjarige] pas verdwijnen indien hij positieve ervaringen opdoet in het contact met zijn vader en dient een omgangsregeling te worden vastgesteld zoals verwoord in rechtsoverweging 2.15 van de bestreden beschikking. Koel & Co en Triversum/GGZ hebben een ander advies dan de raad gegeven. Koel & Co heeft aangegeven begeleide omgang, zonder gedegen onderzoek en specialistische hulpverlening, niet in het belang van [minderjarige] te achten. Daarnaast is begeleide omgang, voorafgaand aan een onderzoek, gelet op de kind-signalen van [minderjarige] , ethisch en pedagogisch onverantwoord. Volgens Triversum/GGZ geeft [minderjarige] met woorden en lichamelijke signalen aan bang te zijn voor contact met zijn vader, zodat wordt geadviseerd om [minderjarige] niet te dwingen tot het hebben van contact met zijn vader. Deze adviezen zijn niet meegenomen in de overwegingen van de rechtbank. Ondanks begeleide contactmomenten met de vader vertoont [minderjarige] zorgelijke signalen. Onder deze omstandigheden kan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en zijn vader niet voortgezet worden, zonder dat eerst een onderzoek plaatsvindt naar het welzijn van [minderjarige] .
5.3
De vader stelt dat de moeder [minderjarige] negatief beïnvloedt en ieder contactherstel teniet doet. Wanneer het contact tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt, frustreert zij dit contact en stelt zij dat [minderjarige] last krijgt van buikpijn of misselijkheid, dit terwijl [minderjarige] volgens Koel & Co na contactmomenten een ontspannen indruk achterlaat. Sinds 6 augustus 2024 heeft de moeder de omgang afgezegd en is er geen nieuw omgangsmoment vastgesteld. Het verslag van Koel & Co is meegenomen in de beschikking van 22 februari 2022, zoals blijkt uit r.o. 4.3.
Na 4 maart 2022 is Koel & Co niet meer betrokken geweest en heeft deze instantie geen kennis kunnen nemen van het meest recente raadsrapport. Onder deze omstandigheden kan aan het verslag van Koel & Co geen waarde worden gehecht. Bij Triversum/GGZ heeft slechts één intakegesprek plaatsgevonden, waarbij uitsluitend acht is geslagen op de verklaring van de moeder. De vader is niet bij het traject betrokken. Het is dan ook terecht dat het verslag van Triversum/GGZ buiten beschouwing is gelaten. De raad, die wel acht heeft geslagen op dit verslag, is anders dan Triversum/GGZ van mening dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de omgang met zijn vader te staken, omdat dit zou kunnen leiden tot onder andere verdere vervreemding, een verstoorde identiteitsontwikkeling en een minder gehechte relatie met zijn vader in de toekomst.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] spanningsklachten vertoonde tijdens de omgang met de vader, wat geleid heeft tot het tijdelijk stopzetten van de omgang. Gelet op die klachten is de GI terughoudend geweest in het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Na het stopzetten van de omgang is overgegaan tot telefonisch contact tussen [minderjarige] en zijn vader, waarna tijdens dit contact en op school opnieuw spanningsklachten bij [minderjarige] zijn geconstateerd. De oorzaak van deze spanningen is nog onduidelijk. Daarom heeft de GI besloten speltherapie en andere hulpverlening voor [minderjarige] te starten. De ouders verschillen van mening over wat in het belang van [minderjarige] is. Besloten is een ouderschapstraject te starten. Gezien de huidige situatie van [minderjarige] kan de GI niet aangeven op welke wijze en vanaf welk moment omgang tussen de vader en [minderjarige] kan plaatsvinden, aangezien dit afhankelijk is van de voortgang van de therapie en hulpverlening aan [minderjarige] .
Advies van de raad
5.5
De raad adviseert het hof als volgt. Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders. Hoewel [minderjarige] momenteel last ervaart van de omgang met zijn vader, is het van belang dat een omgangsregeling wordt vastgesteld. Zonder een dergelijke regeling ontbreken de noodzakelijke kaders voor de voortzetting van de omgang. De raad adviseert het verzoek van de moeder af te wijzen en in afwachting van de speltherapie en hulpverlening omgang tussen de vader en [minderjarige] op geleide van de GI te bepalen.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat [minderjarige] recht heeft op omgang met zijn vader en dat de vader zowel het recht als de verplichting heeft om omgang met [minderjarige] te onderhouden. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [minderjarige] spanningsklachten ervaart, zowel in het kader van de omgang met zijn vader als op school. De oorzaak van deze spanningsklachten is echter onduidelijk, en zal in het kader van de reeds gestarte speltherapie en andere hulpverlening nader onderzocht worden. Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van [minderjarige] in het geding is tijdens het contact met zijn vader. Daarom wijst het hof het verzoek van de moeder om te bepalen dat eerst onderzoek moet worden gedaan naar de kindsignalen en de angsten van [minderjarige] , om daar vervolgens de specialistische zorg voor in te schakelen die nodig is om [minderjarige] zonder last het herstel van het contact met zijn vader aan te laten gaan, af.
Omdat het mogelijk steeds lastiger zal worden om het contact te herstellen als de vader en [minderjarige] elkaar langere tijd niet hebben gezien en gesproken, acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat contactherstel zo snel als mogelijk zal plaatsvinden, waarbij [minderjarige] de voor hem noodzakelijke hulp daarbij krijgt. Als het contactherstel is gelukt, kan worden gestart met begeleide omgang. Hoewel het belangrijk is dat de omgang zo snel mogelijk op gang komt, is op dit moment nog niet te bepalen wanneer, op welke wijze en met welke uiteindelijke frequentie en duur dit zal kunnen. Het hof zal daarom in navolging van de raad bepalen dat een omgangsregeling op geleide van de GI zal worden gestart en opgebouwd. Gedurende de zitting heeft de GI aangegeven geen indicatie te kunnen geven wat betreft de duur van de therapie en/of hulpverlening om de oorzaak van de spanningsklachten te achterhalen, aangezien dit afhankelijk is van de voortgang van de behandeling van [minderjarige] . De GI moet op basis van de ontwikkelingen en in overleg met de betrokken hulpverleners bepalen welke omgang haalbaar is. Het is in het belang van [minderjarige] dat een regeling betreffende de omgang met de vader op zorgvuldige wijze tot stand komt, waarbij moet worden gestreefd naar uiteindelijk onbegeleide omgang tussen [minderjarige] en de vader. Het hof zal bepalen dat de GI de regie krijgt over de wijze waarop en het tempo waarin de omgang zal worden opgebouwd. Indien nodig kan de GI of een van de ouders uiteindelijk aan de kinderrechter verzoeken een specifieke omgangsregeling vast te leggen.
Gezag
Het wettelijk kader
5.7
Ingevolge artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.8
De vader stelt dat er geen gronden zijn om zijn verzoek om samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te worden belast af te wijzen. De rechtbank heeft overwogen dat de verstandhouding en de onderlinge communicatie tussen de ouders ernstig verstoord zijn, waardoor zij niet in staat zijn gezamenlijke beslissingen over [minderjarige] te nemen, en dat de vader onvoldoende zicht heeft op de behoeften van [minderjarige] vanwege het uitblijven van contact tussen hen, maar dit is zo door toedoen van de moeder, aldus de vader. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 stelt de vader dat wanneer de met het gezag belaste ouder de andere ouder op geen enkele wijze een opening biedt om betrokken te zijn bij het leven van het kind, de toewijzing van het gezamenlijk gezag één van de instrumenten is die de rechter moet kunnen benutten om het recht op family life tussen het kind en de andere ouder te verwezenlijken. Verder stelt de vader, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2023, dat het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat er geen gezamenlijk gezag wordt toegekend, en dat, ondanks de ernstige communicatieproblemen, eenhoofdig gezag ertoe kan leiden dat de andere ouder geheel uit het leven van het kind wordt geweerd.
De moeder doet er alles aan om de vader buiten het leven van [minderjarige] te houden. Zij informeert hem niet over belangrijke zaken betreffende [minderjarige] en zij betrekt hem niet bij de hulpverlening die voor [minderjarige] wordt ingeschakeld. Ook het merendeel van de medewerkers van de GI onderhoudt geen of nauwelijks contact met de vader, omdat hij niet (mede) met het gezag over [minderjarige] is belast.
5.9
Volgens de moeder heeft de vader zichzelf uit het leven van [minderjarige] verwijderd. Hij erkent zijn eigen verantwoordelijkheid voor de vervreemding van [minderjarige] niet en legt de schuld bij de moeder. Uit de beschikking van 22 februari 2022 blijkt dat het moeilijk is voor [minderjarige] om de vader als zijn vader te zien. De begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] is niet door de moeder, maar door Koel & Co stopgezet. Of hulpverlening betrokken is bij de vader, is de moeder niet bekend. Dat hij door de GI onvoldoende betrokken wordt, valt de moeder niet te verwijten. De rechtbank heeft niet vastgesteld dat de negatieve gevoelens die [minderjarige] tegenover de vader heeft, door de moeder aan hem zijn overgedragen. De door de vader aangehaalde uitspraken zijn niet van toepassing op de situatie van partijen. De vader vindt een mediationtraject waarin de ouders hun onderlinge verstandhouding in het belang van [minderjarige] kunnen verbeteren niet noodzakelijk. De moeder voldoet aan de door de rechtbank bepaalde informatieplicht.
Advies van de raad
5.1
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag te bekrachtigen. Gezamenlijk gezag is onder de huidige omstandigheden niet in het belang van [minderjarige] . Het is essentieel dat er eerst omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt, voordat sprake kan zijn van gezamenlijk gezag.
De beoordeling door het hof
5.11
Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders van een kind gezamenlijk het gezag hebben. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Uit het bovenstaande volgt dat een gebrekkige communicatie tussen ouders op zichzelf geen beletsel hoeft te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaat van, of schadelijk is voor de minderjarige.
5.12
Ten tijde van de bestreden beschikking was de verstandhouding tussen de ouders en hun onderlinge communicatie dusdanig verstoord dat zij niet in staat waren gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . De vader had, door de jarenlange afwezigheid van contact met [minderjarige] , onvoldoende zicht op diens ontwikkeling en behoeften, wat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het gezag. Ook de benodigde hulpverlening aan de ouders om de situatie te verbeteren is niet tot stand gekomen, waardoor de rechtbank heeft geoordeeld dat gezamenlijk gezag niet haalbaar is. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep blijkt dat hierin nadien geen, dan wel onvoldoende verandering is gekomen.
De ouders kunnen het nog steeds niet eens worden over wat in het belang van [minderjarige] is.
De door de rechtbank vastgestelde opbouwende omgangsregeling is niet van de grond gekomen, waardoor de vader nog steeds niet beschikt over het noodzakelijke inzicht in de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige] .
Ook de noodzakelijke hulpverlening voor de ouders is onvoldoende op gang gekomen. Gelet hierop is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat gezamenlijk gezag op dit moment voorbarig is. Er is een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Het hof zal dan ook het verzoek van de vader in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin een opbouwende omgangsregeling is vastgesteld, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt opgebouwd op geleide en onder regie van de GI;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, A.V.T. de Bie en
M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. R.B. de Cuba als griffier en is op 3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.