ECLI:NL:GHAMS:2025:1514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.333.972/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding naar Egyptisch recht en medewerking van partijen

In deze zaak gaat het om de vordering van de vrouw om de man te gelasten zijn medewerking te verlenen aan de echtscheiding van partijen naar Egyptisch recht. De rechtbank had eerder de man gelast om binnen twaalf weken een schriftelijke verklaring van afstand van financiële rechten te overhandigen en een aanvraag tot echtscheiding bij de Egyptische ambassade in Nederland in te dienen. In hoger beroep oordeelt het hof dat de man heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd en dat het nu aan de vrouw is om haar medewerking te verlenen. De procedure in hoger beroep laat zien dat de vrouw aanvankelijk niet bereid was om de benodigde stappen te ondernemen, maar uiteindelijk heeft zij toegezegd de afstandsverklaring in notariële vorm te laten opstellen en te laten legaliseren. Het hof oordeelt dat beide partijen moeten meewerken aan de echtscheiding en past de beslissing van de rechtbank aan, waarbij de vrouw verplicht wordt om de afstandsverklaring te laten vastleggen en te legaliseren. De kosten van de notariële akte en legalisatie komen voor rekening van de man. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, aangezien zij gewezen echtelieden zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.972/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/711564 / HA ZA 21-1099
arrest van de meervoudige familiekamer van 10 juni 2025 (bij vervroeging)
inzake
[de man],
wonend te [plaats A] (Egypte),
appellant,
hierna: de man,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonend te [plaats B],
geïntimeerde,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. D. Rezaie te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

Deze zaak betreft de vordering van de vrouw om de man te gelasten om zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van de echtscheiding van partijen naar Egyptisch recht. De rechtbank heeft – na inwinning van advies bij het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) – de man gelast om binnen twaalf weken nadat hij van de vrouw overhandigd heeft gekregen een schriftelijke verklaring strekkende tot afstand van al haar financiële rechten naar Egyptisch recht, bij de Egyptische ambassade in Nederland een aanvraag tot echtscheiding in te dienen en daarbij te verzoeken om een echtscheidingsakte die in Egypte en in alle andere landen wordt erkend. In hoger beroep oordeelt het hof dat de man heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om de echtscheiding ook naar Egyptisch recht tot stand te brengen, en dat het thans aan de vrouw is om medewerking te verlenen aan datgene wat nu nog nodig is om deze echtscheiding definitief tot stand te brengen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenarrest van 23 januari 2024. Daarbij heeft het hof de incidentele vordering van de man strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord in de hoofdzaak door de vrouw.
2.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord van de zijde van de vrouw;
- producties 1 tot en met 5 van de zijde van de man op 29 maart 2024;
- productie 6 van de zijde van de man op 17 september 2024;
2.3
De man heeft in de hoofdzaak geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van de vrouw geheel zal afwijzen.
2.4
De vrouw heeft in de hoofdzaak geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
2.5
De man heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
2.6
Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 april 2025 doen bepleiten door hun advocaten, mr. Kuit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog stukken in het geding gebracht, de man productie 8 en de vrouw de producties 1 tot en met 5.
2.7
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1
Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in het bestreden vonnis heeft vastgesteld, waarvan de juistheid tussen partijen niet in geschil is. Deze feiten zijn de volgende.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2014 te [plaats C] (Egypte). De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Egyptische en Franse nationaliteit.
3.3
Partijen hebben twee minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1], geboren [in] 2016 te [plaats A] (Egypte);
- [minderjarige 2], geboren [in] 2018 te [plaats B].
3.4
De vrouw heeft zich in juli 2017 met [minderjarige 1] in Nederland gevestigd. [minderjarige 2] is daarna in Nederland geboren. De man woont nog altijd in Egypte.
3.5
Het huwelijk van partijen is op 12 september 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
3.6
In deze procedure heeft de vrouw in eerste instantie gevorderd de man te gelasten zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van de echtscheiding van partijen naar Egyptisch/islamitisch recht, doordat de man binnen vier weken na de datum van de uitspraak van de rechtbank bewijs levert van de aanhangig gemaakte talaq-procedure bij de bevoegde rechtbank in Egypte. Daartoe heeft de vrouw gesteld dat de echtscheiding in Egypte uitsluitend tot stand kan worden gebracht door de man, die daaraan echter niet wil meewerken. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de echtscheiding door de vrouw zelf kan worden bewerkstelligd of op gezamenlijk verzoek van partijen.
3.7
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 14 december 2022 overwogen zich onvoldoende geïnformeerd te achten over de mogelijkheden om de echtscheiding te bewerkstelligen in Egypte door de vrouw en heeft zich tot het IJI gewend met (onder andere) de vraag welke mogelijkheden de vrouw heeft, zowel alleen als samen met de man, om de echtscheiding in Egypte te bewerkstelligen en welke procedure daarvoor moet worden gevolgd.
3.8
Naar aanleiding van het advies van het IJI van 19 januari 2023 heeft de rechtbank de man in het bestreden vonnis – op de voet van de gewijzigde (subsidiaire) vordering van de vrouw – gelast om binnen twaalf weken nadat hij van de vrouw overhandigd heeft gekregen haar schriftelijke verklaring van afstand, bij de Egyptische ambassade in Nederland een aanvraag tot echtscheiding in te dienen en daarbij te verzoeken om een echtscheidingsakte die in Egypte en in alle andere landen wordt erkend, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,-.
3.9
De man is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen onder aanvoering van zeven grieven.

4.Beoordeling

4.1.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank het advies van het IJI van 19 januari 2023 als volgt samengevat:
“Het IJI heeft, met behulp van een Egyptische correspondent, de mogelijkheden om tot echtscheiding in Egypte te komen, met en zonder medewerking van de man, uiteengezet.
Uit het rapport blijkt dat het voor de vrouw zonder medewerking van de man in feite onmogelijk is om de echtscheiding in Egypte te bewerkstelligen.
Als de man wel zijn medewerking verleent dan is de meest eenvoudige optie dat partijen samen een beroep doen op de Egyptische ambassade in Nederland. Zij hebben dan twee mogelijkheden:
1. het laten legaliseren en nadien in Egypte erkennen van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking, of
2. een verzoek indienen tot echtscheiding.
Voor beide manieren routes geldt dat de vrouw afstand kan doen van haar rechten jegens de man (buiten haar rechten en verplichtingen ten aanzien van de minderjarigen), zodat de man geen risico’s loopt zoals door hem in de procedure gesteld, aldus nog steeds het IJI in haar rapport.
Volgens de Egyptische correspondent van het IJI is de kans dat de man en de vrouw ook naar Egyptisch recht tot een echtscheiding zullen komen het grootst als zij samen een verzoek daartoe indienen bij de ambassade (mogelijkheid 2).”
4.2
Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de man bij de Egyptische ambassade in Nederland het verzoek tot echtscheiding kan doen en dat de man dat ook zelf wil, maar dat partijen van mening verschillen over de invulling van de medewerking van de vrouw. De man wenst dat de vrouw in persoon met hem meegaat naar de ambassade om aldaar op correcte wijze de door haar bedoelde verklaring af te leggen. Volgens de vrouw volstaat een door haar op schrift gestelde verklaring met die inhoud en mag van de man worden verwacht dat hij daarmee genoegen neemt. Het IJI heeft – aldus de rechtbank – gerapporteerd dat een schriftelijke verklaring van de vrouw voldoende lijkt te zijn om te bewerkstellingen wat beide partijen willen, namelijk dat de vrouw na de Egyptische echtscheiding geen aanspraak meer kan maken op haar (financiële) rechten in Egypte. De rechtbank heeft daarom (uitsluitend) de man gelast om bij de Egyptische ambassade in Nederland een aanvraag tot echtscheiding in te dienen zoals hiervoor onder 3.8 uiteengezet.
4.3
In de grieven 4 en 5 stelt de man dat in het bestreden vonnis ten onrechte als impliciet uitgangspunt besloten ligt dat de vrouw niet naar de ambassade hoeft te gaan en voldoende is dat zij de man een schriftelijke verklaring geeft, waarbij zij afstand doet van haar (financiële) rechten. Niet alleen is de rechtbank hiermee ongemotiveerd voorbij gegaan aan de door het IJI geadviseerde optie, waarbij de vrouw zelf verschijnt bij de ambassade, maar bovendien is dit uitgangspunt – aldus de man – onjuist. De man heeft ervaren dat een onderhandse schriftelijke verklaring van de vrouw niet voldoende is, gezien de voorwaarden die de ambassade stelt. Daarbij heeft de man verwezen naar de door hem als productie 3 en 4 overgelegde correspondentie tussen hem en de Egyptische ambassade, waaruit valt af te leiden dat de door de vrouw af te geven schriftelijke verklaring dient te worden vastgelegd in een notariële akte, waarna deze door een beëdigd vertaler moet worden vertaald in het Arabisch en vervolgens gelegaliseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De vrouw heeft aan een en ander niet willen meewerken. Zij heeft wel een schriftelijke verklaring afgegeven, maar deze voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, aldus de man.
4.4
Ter zitting heeft de man daaraan toegevoegd dat hij uitvoering heeft gegeven aan het bestreden vonnis van de rechtbank: hij heeft de echtscheidingsbeschikking laten vertalen door een beëdigd vertaler en laten legaliseren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarna hij zich tot de Egyptische ambassade in Nederland heeft gewend met het verzoek om de Nederlandse echtscheidingsbeschikking eveneens te legaliseren. De Egyptische ambassade, alwaar de man zich in persoon heeft moeten legitimeren, heeft de Nederlandse echtscheidingsbeschikking gelegaliseerd, waarna de man deze aan zijn Egyptische advocaat heeft gezonden teneinde erkenning van deze echtscheidingsbeschikking in Egypte te verkrijgen.
4.5
Volgens de man is het nu de beurt aan de vrouw. De vrouw heeft inmiddels een aangepaste schriftelijke verklaring (“waiver”) opgesteld. Dat heeft zij gedaan naar aanleiding van het als productie 6 door de man in hoger beroep overgelegde bericht van zijn Egyptische advocaat, waarin uiteen gezet is waaraan de door de vrouw op te stellen verklaring dient te voldoen. De vrouw weigert echter om deze verklaring te doen vastleggen in een notariële akte en deze na vertaling en legalisatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken te laten legaliseren door de Egyptische ambassade, alwaar zij zich zal dienen te legitimeren. De man heeft van de Egyptische ambassade vernomen dat hij het laten legaliseren van de notariële akte – anders dan de rechtbank heeft aangenomen en de vrouw stelt – niet namens de vrouw kan afhandelen. Zij zal zich – aldus de man – op de ambassade dienen te legitimeren om zo aan te tonen dat zij nog in leven is en dat de verklaring daadwerkelijk van haar afkomstig is. De advocaat van de man heeft ter zitting in hoger beroep – desgevraagd – meegedeeld dat de Egyptische ambassade niet bereid is deze voorwaarde op papier te zetten.
4.6
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de door de man gevolgde route weliswaar anders is dan door de rechtbank is voorgeschreven, maar dat zij bereid is om aan deze route mee te werken. Zij heeft daarbij toegezegd de afstandsverklaring in de vorm van een notariële akte te laten opmaken. Daarna zal zij dit stuk door het Ministerie van Buitenlandse Zaken laten legaliseren, waarbij zij zal zorgdragen voor een beëdigde vertaling. De aldus gelegaliseerde en vertaalde afstandsverklaring zal vervolgens ook bij de Egyptische ambassade moeten worden gelegaliseerd. De vrouw is van mening dat niet zij, maar de man zich daartoe (in persoon) tot de Egyptische ambassade dient te wenden. Slechts indien de man aantoont dat hij dit geprobeerd heeft, maar de ambassade eist dat de vrouw zelf verschijnt, is zij bereid zich in persoon op de Egyptische ambassade te vervoegen. Op de vraag van het hof hoe de man kan aantonen dat hij heeft geprobeerd de benodigde legalisatie te verkrijgen, maar dat hem dat niet is gelukt, heeft de vrouw meegedeeld dat de man dat in de ambassade dan maar (heimelijk) moet filmen.
4.7
Het hof is van oordeel dat een en ander niet van de man kan worden gevergd. Nu de vrouw heeft verklaard bereid te zijn mee te werken aan de door de man voorgestelde en ingeslagen route ter verkrijging van een echtscheidingsakte die in Egypte wordt erkend – zoals de vrouw zelf in eerste aanleg heeft gevorderd -, mag van haar worden verwacht dat zij daaraan haar medewerking verleend, ook als dat inhoudt dat zij zich, na het verkrijgen, legaliseren en vertalen van meergenoemde notariële akte, in persoon tot de Egyptische ambassade dient te wenden teneinde de vereiste legalisatie en legitimatie te bewerkstelligen. In dit verband is het hof van oordeel dat op grond van de mededelingen van de man ter zitting in hoger beroep en de door hem overgelegde correspondentie voldoende aannemelijk is geworden dat hij niet namens de vrouw de afstandsverklaring kan laten legaliseren. Dat de vrouw zich niet wenst te wenden tot de Egyptische ambassade, omdat zij – zoals zij heeft gesteld op de zitting – “tegen een dichte deur aanloopt”, heeft zij op geen enkele wijze nader onderbouwd. Dat zij angst heeft om naar de ambassade te gaan, maakt evenmin dat niet van haar kan worden verwacht dat zij zich in persoon tot de Egyptische ambassade wendt. Op de suggestie van het hof om een bekende en/of haar advocaat mee te nemen als zij bang is alleen te gaan, is zij in het geheel niet ingegaan.
4.8
De conclusie is dat de grieven 4 en 5 slagen. De beslissing van de rechtbank kan niet ongewijzigd in stand blijven, omdat ook de vrouw medewerking aan de totstandkoming van de echtscheiding naar Egyptisch recht dient te verlenen. Het hof zal de beslissing dan ook aanpassen, en bepalen dat beide partijen – en dus (ook) de vrouw – dienen mee te werken aan de door de man gevolgde route om te komen tot (erkenning van de) echtscheiding(sbeschikking) in Egypte. Daarbij geldt aan de zijde van de vrouw de verplichting om de door haar als productie 1 overgelegde ‘waiver’ in een notariële akte te laten vastleggen, deze te laten vertalen door een beëdigd vertaler en te laten legaliseren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarna zij dit stuk in persoon dient te laten legaliseren door de Egyptische ambassade. Zij zal daartoe zelf naar de Egyptische ambassade moeten gaan en zich – zo nodig - dienen te legitimeren. De man dient daarbij (achteraf) de kosten voor het opstellen van de notariële akte, de legalisatie en vertaling voor zijn rekening te nemen, nu hij dit heeft toegezegd op de zitting, en verder alle verdere medewerking aan de door partijen gewenste echtscheiding naar Egyptisch recht te verlenen.
4.9
Gelet op het voorgaande behoeven de grieven 1 tot en met 3 en grief 6 geen bespreking meer.
4.1
Rest nog grief 7 waarin de man opkomt tegen de door de rechtbank aan de beslissing verbonden dwangsom ten laste van de man. Volgens de man is er geen redelijke of billijke grond voor het opleggen van enige dwangsom, nu hij al ten tijde van de eerste behandeling ter zitting bij de rechtbank bezig was met het regelen van de documenten voor de erkenning van de Nederlandse echtscheiding door de bevoegde Egyptische instantie en hij daarover toen al contact had met de Egyptische ambassade.
4.11
De vrouw heeft in de memorie van antwoord betoogd dat bij haar de sterke indruk bestaat dat de man niet de intentie heeft om de huidige situatie te (laten) beëindigen, zodat de dwangsom terecht is opgelegd.
4.12
Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende gesteld heeft om vast te stellen dat de man niet (heeft) wil(len) meewerken aan de totstandkoming van de echtscheiding naar Egyptisch recht. De man heeft zich weliswaar in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de vrouw daarvoor zijn medewerking niet nodig heeft, maar niet is gebleken dat hij zijn medewerking heeft geweigerd op het moment dat duidelijk werd dat het voor de vrouw zonder zijn medewerking onmogelijk is om de echtscheiding in Egypte te bewerkstelligen. Bovendien heeft de man onweersproken gesteld dat hij ten tijde van de procedure bij de rechtbank ook al bereid was om mee te werken aan het tot stand laten komen van de echtscheiding naar Egyptisch recht, en dat hij daarvoor toen ook al de nodige handelingen had verricht. Grief 7 is dan ook terecht voorgesteld. De beslissing van de rechtbank zal ook op dit punt worden vernietigd.
4.13
De proceskosten van het incident als ook van de hoofdzaak in hoger beroep zal het hof tussen partijen compenseren, omdat zij gewezen echtelieden zijn. Ieder van hen heeft de eigen kosten te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident:
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de hoofdzaak:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
veroordeelt
beidepartijen om mee te werken aan de totstandkoming van de echtscheiding naar Egyptisch recht door erkenning van de Nederlandse echtscheidingsbeschikking in Egypte via de door de man in Egypte ingeschakelde advocaat, en veroordeelt partijen om alle (rechts-)handelingen te verrichten die daarvoor nodig zijn;
veroordeelt de vrouw om in dat kader aan de man een afstandsverklaring te verstrekken die voldoet aan de daaraan voor het beoogde doel gestelde eisen, zowel wat betreft de vorm als de inhoud, en veroordeelt de vrouw om – ter voldoening aan die verplichting – in ieder geval de door haar als productie 1 overgelegde ‘waiver’ in een notariële akte te laten vastleggen, deze door een beëdigd vertaler te laten vertalen en te laten legaliseren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, om vervolgens deze afstandsverklaring ook door de Egyptische ambassade te laten legaliseren, waartoe zij zich in persoon tot de Egyptische ambassade zal moeten wenden en zich daarbij zo nodig zal moeten legitimeren;
bepaalt dat de man de kosten van het opmaken van de notariële akte, de legalisatie en vertaling (achteraf) voor zijn rekening dient te nemen, alsmede alle kosten die door de Egyptische advocaat zullen worden gemaakt;
wijst de vordering van de vrouw tot opleggen aan de man van een dwangsom alsnog af;
compenseert de kosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, R.M. Troost en T.M. Subelack en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.