ECLI:NL:GHAMS:2025:152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23-000509-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van der Meer
  • L. J. de Vries
  • M. J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk niet voldoen aan vordering van douaneambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 februari 2022. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van opzettelijk niet voldoen aan een vordering van douaneambtenaren, zoals vastgelegd in artikel 1:27 van de Algemene Douanewet. De verdachte had op 25 februari 2021 in Beverwijk geen gevolg gegeven aan een bevel van de ambtenaren van de Belastingdienst, die hem hadden opgedragen hen met zijn voertuig te volgen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, aangezien er geen omstandigheden waren die deze uitsloten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,00 met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. De raadsvrouw vroeg om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop. Het hof oordeelde dat de verdachte niet had voldaan aan de vordering van de douaneambtenaren, wat getuigde van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Het hof hield rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit bleek dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Het hof constateerde echter dat de redelijke termijn van berechting was overschreden met meer dan elf maanden, wat niet aan de verdediging te wijten was. Dit leidde het hof tot de beslissing om de geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 200,00 met een proeftijd van twee jaar, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden in overweging nam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000509-22
datum uitspraak: 21 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-054068-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 1:27 Algemene Douanewet, gedaan door een ambtenaar, te weten, [naam 1] en/of [naam 2] (ambtenaren van de Belastingdienst), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem hadden bevolen of van hem had gevorderd hen (met zijn voertuig) te volgen, hieraan geen gevolg te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Beverwijk, in elk geval in Nederland, niet heeft voldaan aan een hem bij of krachtens artikel 1:27 Algemene Douanewet opgelegde verplichting, namelijk heeft verdachte, nadat [naam 1] en/of [naam 2] (ambtenaren van de belastingdienst en bevoegd inzake de Douane en tevens buitengewoon opsporingsambtenaren), hem, verdachte, (meerdere malen) hadden verzocht en/of bevolen en/of van hem hadden gevorderd hen (met zijn voertuig) te volgen, geen gevolg gegeven aan dit verzoek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2021 te Beverwijk, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 1:27 Algemene Douanewet, gedaan door ambtenaren, te weten, [naam 1] en [naam 2] (ambtenaren van de Belastingdienst), belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem hadden gevorderd hen (met zijn voertuig) te volgen, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200,00 met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsvrouw heeft, indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt, verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het wetboek van Strafrecht gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het tijdsverloop, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte een aantal uren op het politiebureau heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft niet voldaan aan een vordering van de douaneambtenaren. Het gedrag van de verdachte getuigt van een kwalijk gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op de aard en ernst van het feit acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200,00 passend.
Redelijke termijn
Het hof stelt echter vast dat bij de behandeling van de zaak in hoger beroep de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens met ruim elf maanden is overschreden, welke overschrijding niet te wijten is aan de verdediging. In deze overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200,00 met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.