ECLI:NL:GHAMS:2025:1606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
200.315.842/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken van vennootschappen met aandeelhoudersconflict

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen twee aandeelhouders, [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2], die ieder de helft van de aandelen in [de Vennootschap] bezitten. De aandeelhouders hebben een verzoek ingediend om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen, als gevolg van een ernstige en duurzame verstoring van de verhoudingen tussen hen. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen de vennootschappen, en heeft besloten een onderzoek te bevelen dat zich richt op de periode vanaf 1 januari 2019. De Ondernemingskamer heeft ook een onmiddellijke voorziening getroffen door een derde als bestuurder te benoemen die zelfstandig bevoegd is om de vennootschap te vertegenwoordigen. Dit besluit is genomen om de huidige impasse in het bestuur van de vennootschappen te doorbreken. De Ondernemingskamer heeft de kosten van het onderzoek en de benoemde bestuurder voor rekening van de vennootschap gesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.P. Wessels.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.315.842/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 22 mei 2025
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Aandeelhouder 1],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. T.J. Teggelaaren
mr. L.R. Verhagen, beiden kantoorhoudende te Nijmegen,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[de Vennootschap] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[Dochtervennootschap A] ,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DE OUDE KLINKER B.V.,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GROEN NIJMEGEN B.V.,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Dochtervennootschap B] ,
alle gevestigd te [....] ,
VERWEERSTERS,
niet verschenen,
e n t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Aandeelhouder 2],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. D.S. Teitler,kantoorhoudende te Nijmegen.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster als [Aandeelhouder 1] ;
  • verweerster sub 1 als [de Vennootschap] ;
  • verweerster sub 2 als [Dochtervennootschap A] ;
  • verweerster sub 3 als DOK;
  • verweerster sub 4 als Groen Nijmegen;
  • verweerster sub 5 als Vastgoed;
  • verweersters gezamenlijk als de Vennootschappen;
  • belanghebbende als [Aandeelhouder 2] ;
  • [Broer A] ;
  • [Broer B] ;
  • [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] ;
  • Handelsonderneming De Laak B.V. (een 100%-dochtervennootschap van [Aandeelhouder 1] ) als De Laak.

1.Het verloop van het geding

1.1
[Aandeelhouder 1] heeft bij verzoekschrift van 12 september 2022 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de Vennootschappen;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. een derde persoon te benoemen tot bestuurder met doorslaggevende stem en zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid dan wel tot commissaris van de Vennootschappen;
b. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. de Vennootschappen hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
[Aandeelhouder 2] heeft bij verweerschrift van 27 oktober 2022 inhoudelijk verweer gevoerd tegen de stellingen van [Aandeelhouder 1] , maar wel geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek. [Aandeelhouder 2] heeft ook zelf een verzoek gedaan, dat gelijkluidend is aan het verzoek van [Aandeelhouder 1] .
1.3
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 17 november 2022. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. [Aandeelhouder 1] heeft daarbij nog aanvullende producties (genummerd 27 tot en met 45) in het geding gebracht, die tevoren aan de Ondernemingskamer en partijen waren toegestuurd. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.4
Vervolgens heeft de Ondernemingskamer op gezamenlijk verzoek van partijen de zaak aangehouden en een mediator aan partijen voorgedragen, opdat partijen onder zijn of haar begeleiding een minnelijke regeling zouden kunnen beproeven. Partijen hebben vervolgens een mediationtraject doorlopen. Na herhaalde aanhoudingen op gezamenlijk verzoek van partijen hebben partijen de Ondernemingskamer laten weten dat het niet is gelukt een minnelijke regeling te treffen. Op 1 april 2025 hebben zij alsnog uitspraak gevraagd. Uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over [de Vennootschap] en haar vier 100%-dochtervennootschappen (hierna gezamenlijk ook: de Vennootschappen). De broers [Broer A] en [Broer B] houden via hun persoonlijke houdstermaatschappijen [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] ieder de helft van de aandelen in [de Vennootschap] en vormen gezamenlijk (al dan niet indirect) ook het bestuur van de Vennootschappen. De verhoudingen tussen hen zijn ernstig en duurzaam verstoord, als gevolg waarvan een impasse in het bestuur en de algemene vergadering van aandeelhouders is ontstaan, wat zijn weerslag heeft op het functioneren van de door de Vennootschappen gedreven ondernemingen. [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] verzoeken in deze procedure eensluidend een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Vennootschappen te gelasten en bij wijze van onmiddellijke voorziening een bestuurder met doorslaggevende stem (dan wel commissaris) bij de Vennootschappen te benoemen. [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] verschillen van mening over de oorzaken van de vertrouwensbreuk tussen hen en over de onderwerpen waarop het onderzoek betrekking moet hebben.
2.2
[de Vennootschap] is in 2009 opgericht. Haar dochtervennootschappen zijn in de periode 2005-2011 opgericht. [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] hebben ook ieder een 100%-dochtervennootschap die niet tot de [de Vennootschap] behoort: [Aandeelhouder 2] heeft in 2014 [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] opgericht en [Aandeelhouder 1] heeft in december 2021 Handelsonderneming De Laak B.V. (hierna: De Laak) opgericht. Schematisch ziet de structuur er als volgt uit:
2.3
[de Vennootschap] is eigenaar van een aantal onroerende goederen die zij verhuurt. Zij is onder meer eigenaar van het onroerend goed aan de rand van de bebouwde kom van Beuningen waarin en waarop haar dochtervennootschappen hun ondernemingen drijven. [Dochtervennootschap A] exploiteert hier een [Dochtervennootschap A] , DOK houdt zich bezig met handel in (sier)bestratingsmaterialen, met name gebruikte klinkers, en Groen Nijmegen met handel in vuurwerk. Vastgoed heeft zich in het verleden beziggehouden met de handel in en exploitatie van vastgoed. Ter zitting hebben partijen verklaard dat Vastgoed, nadat zij haar laatste pand in juni 2022 heeft verkocht, thans geen activiteiten meer ontplooit en geen werknemers meer in dienst heeft.
2.4
[Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] zijn de gezamenlijk bevoegde bestuurders van [de Vennootschap] . Bij DOK is [de Vennootschap] de enige bestuurder. Bij de overige drie dochtervennootschappen van [de Vennootschap] zijn [Aandeelhouder 1] , [Aandeelhouder 2] en [de Vennootschap] ieder zelfstandig tot vertegenwoordiging bevoegd bestuurder.
2.5
[Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] hebben in oktober 2010 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Eveneens in oktober 2010 hebben zij ieder een managementovereenkomst met [de Vennootschap] gesloten. Op grond van de aandeelhoudersovereenkomst zijn [Aandeelhouder 1] respectievelijk [Aandeelhouder 2] verplicht hun aandelen aan te bieden aan de ander in een aantal gevallen, onder meer ingeval de managementovereenkomst met [Aandeelhouder 1] respectievelijk [Aandeelhouder 2] om welke reden dan ook wordt beëindigd. De managementovereenkomsten en de aandeelhoudersovereenkomst bevatten een verplichting tot geheimhouding van, kort gezegd, vertrouwelijke informatie betreffende de Vennootschappen en haar ondernemingen. De aandeelhoudersovereenkomst voorziet verder in arbitrage door drie onafhankelijke arbiters voor het geval de stemmen in de algemene vergadering van [de Vennootschap] staken.
2.6
Al sinds 2009 zijn er problemen in de samenwerking tussen de broers en is er periodiek gesproken over een ontvlechting van hun belangen. Overeenstemming daarover kon niet worden bereikt. Om zo min mogelijk last te hebben van de onderlinge meningsverschillen hebben de broers al in 2010 de taken informeel verdeeld, in die zin dat [Broer B] de dagelijkse leiding heeft bij [Dochtervennootschap A] en Groen Nijmegen en [Broer A] bij DOK en Vastgoed.
2.7
Op 5 februari 2019 heeft [Broer A] buiten [Broer B] om namens Vastgoed een berging te Heerlen voor € 1 verkocht aan zichzelf. De levering heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019. In de akte van levering staat dat alle kosten van de overdracht, inclusief de overdrachtsbelasting en het kadastrale recht voor rekening van verkoper (Vastgoed dus) zijn.
2.8
Medio 2021 is [Broer B] voor eigen rekening en risico begonnen met de verkoop van Tiny Houses op het bedrijfsterrein van [Dochtervennootschap A] . Hij heeft daarvoor ook de website van [Dochtervennootschap A] gebruikt. In de loop van 2022 heeft [Broer B] de Tiny Houses van het terrein en de website verwijderd.
2.9
Bij e-mail van 20 september 2021 heeft [Broer B] aan [Broer A] laten weten vanaf voorjaar 2022 twee dagen per week externe werkzaamheden te zullen gaan verrichten en vanaf 1 januari 2023 helemaal niet meer aanwezig/aanspreekbaar te zullen zijn op het [Dochtervennootschap A] . [Broer B] schreef ook dat, als [Dochtervennootschap A] haar activiteiten staakt, de gemeente al snel actie zal ondernemen om de activiteiten van DOK op het terrein te laten stoppen, omdat die activiteiten zouden zijn vergund als een activiteit van ondergeschikt belang aan de hoofdactiviteit, te weten een [Dochtervennootschap A] .
2.1
Op 6 december 2021 heeft [Aandeelhouder 1] De Laak opgericht. De Laak heeft zich sinds in ieder geval begin 2022 beziggehouden met de handel in bestratingsmaterialen, waaronder gebruikte klinkers.
2.11
Op 22 december 2021 heeft [Broer B] met enkele projectontwikkelaars een overeenkomst van geheimhouding gesloten met het oog op te voeren gesprekken over de mogelijkheden tot projectontwikkeling op (onder meer) het onroerend goed van [de Vennootschap] in Beuningen waarop de ondernemingen van de Vennootschappen zijn gevestigd. [Broer B] heeft die gesprekken vervolgens ook gevoerd. [Broer B] heeft een en ander gedaan zonder [Broer A] daarin te betrekken.
2.12
Ingevolge de statuten van [de Vennootschap] staat de winst van [de Vennootschap] aan de algemene vergadering ter beschikking. Eind 2021 is onenigheid ontstaan over de vraag of [de Vennootschap] dividend moest uitkeren. [Broer B] was tegen, op de grond dat een dividenduitkering op dat moment niet geoorloofd was ingevolge de voorwaarden waaronder [Dochtervennootschap A] in 2021 NOW-subsidie had verkregen. Een besluit tot dividenduitkering is niet genomen. [Aandeelhouder 1] heeft op 22 april 2022 niettemin namens [de Vennootschap] € 400.000 aan de aandeelhouders uitgekeerd. Dit bedrag is later weer geretourneerd.
2.13
Bij brief van 25 maart 2022 heeft (de advocaat van) [Aandeelhouder 2] bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken van de Vennootschappen kenbaar gemaakt. Volgens de brief heeft [Aandeelhouder 1] ten behoeve van De Laak voorraden en handelsinventaris aan de Vennootschappen onttrokken en concurreert [Aandeelhouder 1] via De Laak actief met de Vennootschappen. Aan [Aandeelhouder 1] is een termijn gesteld om de zorgen over de continuïteit van de onderneming weg te nemen. [Aandeelhouder 1] is tevens in gebreke gesteld alsnog voor een juiste nakoming van de managementovereenkomst met [de Vennootschap] zorg te dragen.
2.14
Op 15 april 2022 heeft de (toenmalige) advocaat van [Aandeelhouder 1] en [Broer A] onder meer als volgt gereageerd:
“Cliënten erkennen dat zij met (…) Handelsonderneming De Laak B.V. met De oude Klinker B.V. concurrerende werkzaamheden hebben verricht. Hiermee hebben cliënten evenwel voorgesorteerd op de splitsing van de gezamenlijke activiteiten per 1 januari 2022, waarbij cliënten de reeds jaren door hen geleide vennootschap De oude Klinker B.V. voortzetten.”
[Aandeelhouder 1] heeft medio juni 2022 voorgesteld de aandelen in De Laak voor € 1 over te dragen aan [de Vennootschap] .
2.15
Bij brief van 4 augustus 2022 heeft (de advocaat van) [Aandeelhouder 2] namens [de Vennootschap] de managementovereenkomst tussen [Aandeelhouder 1] en [de Vennootschap] opgezegd en aanspraak gemaakt op nakoming door [Aandeelhouder 1] van de aanbiedingsplicht uit de aandeelhoudersovereenkomst.
2.16
In reactie daarop heeft (de advocaat van) [Aandeelhouder 1] bij brief van 25 augustus 2022 laten weten de opzegging als non-existent te beschouwen omdat [Aandeelhouder 2] niet zelfstandig bevoegd is tot vertegenwoordiging van [de Vennootschap] en omdat aan de opzegging niet een geldig bestuursbesluit van [de Vennootschap] ten grondslag zou liggen. Deze brief bevat tevens een sommatie aan [Aandeelhouder 2] / [Broer B] om per direct te stoppen met de verhuur en verkoop van Tiny Houses. Gesteld wordt dat [Aandeelhouder 2] / [Broer B] daarmee een
corporate opportunityaan de Vennootschappen heeft onttrokken.
2.17
Bij brief van 1 september 2022 heeft [Aandeelhouder 1] namens [de Vennootschap] de managementovereenkomst tussen [Aandeelhouder 2] en [de Vennootschap] opgezegd en aanspraak gemaakt op nakoming door [Aandeelhouder 2] van de aanbiedingsplicht uit de aandeelhoudersovereenkomst.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[Aandeelhouder 1] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de Vennootschappen en dat de toestand van de Vennootschappen nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft [Aandeelhouder 1] – samengevat – naar voren gebracht dat er sprake is van een verstoorde verhouding tussen [Broer A] en [Broer B] die raakt aan nagenoeg alle aspecten van de bedrijfsvoering. Ter toelichting heeft [Aandeelhouder 1] het volgende gesteld:
a. Aan de opzegging van de managementovereenkomst met [Aandeelhouder 1] is geen overleg binnen het bestuur van [de Vennootschap] voorafgegaan. Bovendien kon [Aandeelhouder 2] [de Vennootschap] daarbij niet vertegenwoordigen omdat zij daartoe slechts gezamenlijk met [Aandeelhouder 1] bevoegd is. Het motief voor de opzegging was vooral gelegen in de wens van [Aandeelhouder 2] om de aandelen van [Aandeelhouder 1] in [de Vennootschap] te verwerven. Daarmee had [Aandeelhouder 2] ook een tegenstrijdig belang bij de besluitvorming over de opzegging. Er is door de opzegging van de managementovereenkomst over en weer thans onzekerheid ontstaan wie van beide aandeelhouders aan de aanbiedingsplicht uit de aandeelhoudersovereenkomst moet voldoen.
b. [Broer B] vaart zijn eigen koers, zoals onder meer blijkt uit het buiten [Broer A] om aangaan van gesprekken met projectontwikkelaars over de grond van [de Vennootschap] . [Broer B] heeft geen openheid van zaken gegeven over de gewisselde informatie en de stand van zaken. Tot het aangaan van de geheimhoudingsovereenkomst met projectontwikkelaars was [Aandeelhouder 2] slechts gezamenlijk met [Aandeelhouder 1] bevoegd. [Aandeelhouder 2] heeft met dit handelen ook de geheimhoudingsverplichting uit haar managementovereenkomst met [de Vennootschap] geschonden. [Aandeelhouder 2] heeft bovendien een tegenstrijdig belang bij de projectontwikkeling, omdat haar bestuurder en enig aandeelhouder [Broer B] zelf eigenaar is van twee (kleinere) belendende percelen, die hij als woonhuis met tuin in gebruik heeft. [Broer B] is verder niet transparant wat betreft de administratie van [Dochtervennootschap A] . Hij heeft zijn echtgenote in 2007 als boekhouder in dienst genomen bij [Dochtervennootschap A] zonder [Broer A] daarbij te betrekken en heeft daarna geen gevolg gegeven aan verzoeken van [Broer A] haar van de loonlijst te halen.
c. [Aandeelhouder 2] concurreert met de verkoop en verhuur van Tiny Houses met de activiteiten van Vastgoed en gebruikt daarvoor het terrein en de website van [Dochtervennootschap A] . [Aandeelhouder 2] had deze activiteit als
corporate opportunityaan de Vennootschappen moeten aanbieden.
d. [Broer A] en [Broer B] willen niet met elkaar verder. Als gevolg van de conflicten tussen hen neemt de onzekerheid onder de werknemers toe, wat al tot het vertrek van een werknemer heeft geleid.
e. Als [Broer B] stopt met het [Dochtervennootschap A] , zoals hij heeft aangekondigd, brengt hij de continuïteit van DOK in gevaar, omdat deze vennootschappen “draaien op” een en dezelfde vergunning.
3.2
[Aandeelhouder 2] heeft de aan haar adres gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken, maar onderschreven dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de Vennootschappen en dat de toestand van de Vennootschappen nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Zij heeft als toelichting op haar tegenverzoek naar voren gebracht dat [Aandeelhouder 1] en [Broer A] de continuïteit van de Vennootschappen in gevaar brengen en stelt daartoe – samengevat – het volgende.
a. [Aandeelhouder 1] , althans [Broer A] , heeft de activiteiten van DOK en Vastgoed voor eigen rekening en risico uitgevoerd. Daarbij hebben zij onder meer gebruik gemaakt van voorraden en bedrijfsmiddelen van de Vennootschappen, terwijl zij nalaten een controleerbare administratie bij te houden.
b. [Aandeelhouder 1] blokkeert noodzakelijke besluitvorming over inkoop voor [Dochtervennootschap A] .
3.3
[Aandeelhouder 1] heeft op haar beurt de aan haar adres gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken.
3.4
De Ondernemingskamer zal de stellingen van partijen, voor zover nodig voor de beoordeling, hierna nader weergeven, en oordeelt als volgt.
3.5
In de stukken en op de zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat de verstoorde verhouding tussen hen tot een impasse in het bestuur en in de algemene vergadering van aandeelhouders van [de Vennootschap] en haar dochtervennootschappen heeft geleid en dat op die grond moet worden getwijfeld aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de Vennootschappen. Zij verschillen wel van mening over het antwoord op de vraag aan wie dit te wijten is, maar zijn het eens over die conclusie. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer blijkt uit de processtukken en uit wat op de zitting aan de orde is geweest dat die conclusie juist is. De Ondernemingskamer oordeelt het noodzakelijk dat een onderzoek naar dat beleid en die gang van zaken wordt verricht. Dat onderzoek dient zich in het bijzonder te richten op de omstandigheden die van materiële invloed zijn geweest op het ontstaan van de huidige impasse.
Activiteiten van De Laak
3.6
Daartoe behoort in ieder geval de concurrentie die [Aandeelhouder 1] via haar 100%-dochtervennootschap De Laak aan de Vennootschappen (en met name DOK) heeft aangedaan en de mate waarin [Aandeelhouder 1] / [Broer A] voor de onderneming van De Laak bedrijfsmiddelen en personeel van de Vennootschappen (met name DOK en Vastgoed) heeft ingezet zonder toereikende vergoeding voor de Vennootschappen.
3.7
Niet in geschil is dat de activiteiten van De Laak concurreren met die van DOK. Dit is ook namens [Aandeelhouder 1] in de brief van 15 maart 2022 erkend (zie 2.14). Het stond [Aandeelhouder 1] als (middellijk) 50%-aandeelhouder en bestuurder van DOK niet vrij om via De Laak in rechtstreekse concurrentie met DOK te treden. Daarmee heeft zij ten opzichte van (onder meer) DOK en [Aandeelhouder 2] gehandeld in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 1 BW. [Aandeelhouder 1] lijkt te willen betogen dat dit niet het geval is, omdat [Aandeelhouder 2] / [Broer B] eerder met de verkoop en verhuur van Tiny Houses en met [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] al in concurrentie was getreden met de Vennootschappen, maar dat betoog gaat om twee redenen niet op. Zoals hierna nog zal blijken, concurreren deze activiteiten van [Aandeelhouder 2] / [Broer B] niet met de activiteiten van de Vennootschappen. Bovendien ontheft een eventuele handeling van [Aandeelhouder 2] / [Broer B] in strijd met artikel 2:8 lid 1 BW [Aandeelhouder 1] niet van haar eigen verplichting om zich aan die bepaling te houden.
3.8
Verder zijn er serieus te nemen aanwijzingen dat [Aandeelhouder 1] voor (de activiteiten van) De Laak voorraden aan DOK heeft onttrokken en transportmiddelen en/of werknemers van DOK en/of Vastgoed heeft ingezet, terwijl van een door De Laak aan DOK en/of Vastgoed betaalde vergoeding voor een en ander niet is gebleken. Ter toelichting dient het volgende. [Aandeelhouder 2] stelt dat [Broer B] in maart 2022, na terugkeer van een vakantie, ontdekte dat er aanzienlijke voorraden van DOK waren verdwenen van het bedrijfsterrein. [Aandeelhouder 2] heeft dit aan de hand van luchtfoto’s van het bedrijfsterrein uit 2021 en 2022 geïllustreerd. Zij stelt verder dat uit (niet in het geding gebrachte) camerabeelden is gebleken dat tijdens de vakantie van [Broer B] een opmerkelijk groot aantal transportbewegingen heeft plaatsgevonden vanaf het bedrijfsterrein van DOK. De luchtfoto’s, de afname van de voorraad en het grote aantal transportbewegingen tijdens de vakantie van [Broer B] zijn door [Aandeelhouder 1] niet betwist, terwijl de verklaringen die zij daarvoor heeft gegeven onvoldoende onderbouwd zijn en ook overigens niet overtuigen. Daar komt bij dat de hoeveelheid en soort van de door DOK verkochte stenen niet uit de facturen of de administratie van DOK is af te leiden, zodat de opmerkelijke afname van de voorraad niet kan worden herleid tot facturen van of betalingen aan DOK. De administratie van DOK is sinds medio 2021 op initiatief van [Broer A] niet langer bijgehouden door de echtgenote van [Broer B] , maar door een externe partij en volgens een verklaring van die externe partij ter zitting, worden in die administratie de ontvangen orders niet bijgehouden. Ook is uit correspondentie (die [Aandeelhouder 2] in het geding heeft gebracht) gebleken dat voor orders die in maart 2022 bij DOK zijn geplaatst is gefactureerd door en betaald aan De Laak. Tot slot is niet onaannemelijk dat voor de activiteiten van de Laak gebruik is gemaakt van transportmiddelen en werknemers van DOK, omdat niet is gebleken dat De Laak over eigen transportmiddelen en werknemers beschikt of van derden transportmiddelen en arbeidskrachten heeft betrokken.
De vastgoedactiviteiten van [Broer A]
3.9
De stelling van [Aandeelhouder 2] dat [Aandeelhouder 1] / [Broer A] ook activiteiten van Vastgoed voor eigen rekening en risico uitvoert, heeft [Aandeelhouder 2] niet voldoende geconcretiseerd. [Aandeelhouder 2] noemt in dit verband de aankoop door [Broer A] in privé van drie onroerende goederen: Plein 44 nr. 61 te Nijmegen, het Dorpshuis te Batenburg en een onroerende zaak aan de Pelgrimsweg te Brunssum. Voor geen van deze panden heeft [Aandeelhouder 2] echter toegelicht waarom [Broer A] deze aankopen door Vastgoed had moeten laten plaatsvinden. Hierbij is van belang dat [Broer A] en [Broer B] sinds circa 2010 ook in privé onroerende zaken kochten, lieten opknappen en vervolgens weer verkochten of verhuurden. [Aandeelhouder 2] stelt dat dit onder andere gebeurde in een informele maatschap tussen [Broer A] en [Broer B] in de zin van artikel 7A:1655 BW en dat zij deze activiteiten om fiscale redenen in privé verrichtten. Ter zitting verklaarde [Broer B] dat hij in het verleden, naar zijn zeggen als reactie op een aankoop door [Broer A] van een onroerend goed in privé, ook een onroerend goed in privé had aangekocht. Met beider goedvinden werden dus niet alle
corporate opportunitiesin Vastgoed ondergebracht. Het is de Ondernemingskamer tegen deze achtergrond niet duidelijk geworden waarom [Broer A] de aankopen van de genoemde onroerende zaken wel door Vastgoed had moeten laten plaatsvinden. [Aandeelhouder 2] stelt dat Plein 44 nr. 61 deel uitmaakt van hetzelfde complex waarin [Broer A] en [Broer B] gezamenlijk in privé al het appartement Plein 44 nr. 56 hadden aangekocht. Niet duidelijk is gemaakt waarom het appartement met nr. 56 kennelijk ook in de visie van [Aandeelhouder 2] niet behoefde te worden ingebracht in Vastgoed, maar het appartement met nr. 61 wel. De winst die [Broer A] heeft behaald bij verkoop van Pelgrimsweg Brunssum heeft hij gelijkelijk gedeeld met [Broer B] , waarmee is gehandeld alsof het onroerend goed door [Broer A] en [Broer B] gezamenlijk in privé is aangekocht. Dit wijst er ook niet op dat dit onroerend goed volgens [Aandeelhouder 2] thuishoorde in Vastgoed. De vraag of en in hoeverre de privéaankopen van [Broer A] strijdig waren met een eventuele overeenkomst die hij in privé met [Broer B] had gesloten, is in deze enquêteprocedure niet aan de orde.
3.1
Wel roept vragen op de verkoop van de in 2.7 vermelde berging te Heerlen voor € 1 door Vastgoed aan [Broer A] in privé. [Aandeelhouder 1] heeft die transactie buiten [Aandeelhouder 2] om namens Vastgoed verricht tegen onzakelijke voorwaarden (zowel wat betreft de prijs als de bepaling omtrent kosten koper) en zonder acht te slaan op de regels inzake tegenstrijdig belang. Anders dan [Aandeelhouder 1] heeft betoogd, valt niet in te zien dat dit handelen wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat [Broer B] ook eigenaar was van een berging ter plaatse.
3.11
Ook roept vragen op de inzet van bedrijfsmiddelen en werknemers van Vastgoed voor de verbouwing van het Dorpshuis te Batenburg. [Aandeelhouder 1] heeft de inzet van bedrijfsmiddelen en werknemers van Vastgoed voor dit privépand van hem niet betwist terwijl niet is gebleken dat hij daarover de vereiste transparantie heeft betracht en ook niet is gebleken dat hij daarvoor aan Vastgoed een zakelijke vergoeding heeft betaald.
Tiny Houses en [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2]
3.12
Niet is gebleken dat de verkoop en verhuur van Tiny Houses of de activiteiten van [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] concurrerend zijn of zijn geweest met die van de Vennootschappen. Anders dan [Aandeelhouder 1] stelt, is daarvoor onvoldoende dat met de Tiny Houses woongenot wordt verschaft en dat Vastgoed (tot in 2022) ook woongenot verschafte. [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] heeft zich aanvankelijk beziggehouden met de fabricage van pyrolyseolie in Letland, waarvan ook geen concurrentie met de Vennootschappen viel te duchten. Van andere activiteiten van [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] is niet gebleken. [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] is al in 2014 opgericht. Niet is gebleken van enig bezwaar van [Aandeelhouder 1] / [Broer A] tegen de oprichting en de activiteiten van [Dochtevennootschap van aandeelhouder 2] tot in 2022, nadat [Aandeelhouder 1] zelf was aangesproken op haar concurrerende activiteiten. Toen heeft [Aandeelhouder 1] ook pas voor het eerst de stelling ingenomen dat de activiteiten van [Broer B] rondom de Tiny Houses ontoelaatbare concurrentie vormden.
3.13
[Aandeelhouder 1] heeft overigens gelijk waar zij stelt dat het geen pas had dat [Aandeelhouder 2] / [Broer B] voor de verhuur en verkoop van de Tiny Houses zonder toestemming van [Aandeelhouder 1] / [Broer A] gedurende enige tijd gebruik maakte van het bedrijfsterrein dat [Dochtervennootschap A] in gebruik had en van haar website. Dit draagt ook bij aan de gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen, al is het van minder gewicht dan de heimelijke concurrentie van [Aandeelhouder 1] met DOK via De Laak en de inzet van de bedrijfsmiddelen van DOK en/of Vastgoed daarvoor.
Gesprekken met projectontwikkelaars
3.14
Aan de gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen draagt ook bij dat [Aandeelhouder 2] / [Broer B] buiten [Aandeelhouder 1] / [Broer A] om met projectontwikkelaars is gaan praten over onroerend goed van [de Vennootschap] . [Aandeelhouder 2] was namelijk niet zelfstandig bevoegd tot vertegenwoordiging van [de Vennootschap] . Bovendien was de mogelijke ontwikkeling van de grond van [de Vennootschap] een onderwerp dat bij uitstek het gehele bestuur aanging en was te voorzien dat het eigenmachtig handelen van [Aandeelhouder 2] / [Broer B] in deze kwestie het wantrouwen tussen partijen zou vergroten. Partijen waren immers al enige tijd doende om tot overeenstemming over een ontvlechting te komen, waarbij het onroerend goed en de mogelijkheden tot ontwikkeling daarvan een cruciale rol speelden, omdat het ging om onroerend goed dat mogelijk een bouwbestemming zou krijgen en, als die mogelijkheid zich realiseerde, een aanzienlijke waarde zou verkrijgen. Bovendien zou een ontwikkeling als bouwlocatie inhouden dat de eigen bedrijvigheid ter plaatse gestaakt of verplaatst zou moeten worden. Tot slot is niet gebleken dat [Aandeelhouder 2] / [Broer B] achteraf verantwoording aan [Aandeelhouder 1] / [Broer A] heeft afgelegd van het besprokene en de gedeelde informatie.
[Dochtervennootschap A]
3.15
Partijen zijn het er verder over eens dat de continuïteit van [Dochtervennootschap A] – en daarmee ook van DOK, omdat de werkzaamheden van DOK zijn vergund als nevenactiviteit van die van [Dochtervennootschap A] – wordt bedreigd als gevolg van de impasse tussen [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] . Het gevaar dat uitging van de aankondiging van [Broer B] (vermeld in 2.9) om te stoppen met zijn werkzaamheden voor [Dochtervennootschap A] per 1 januari 2023 zonder dat een plan voor zijn vervanging was gemaakt leek bij de mondelinge behandeling, in november 2022, (vooralsnog) te zijn geweken omdat [Aandeelhouder 2] / [Broer B] toen verklaarde zich te zullen blijven inzetten voor [Dochtervennootschap A] zolang dat nodig zou zijn. Op dat moment waren [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] het echter nog niet eens over nieuwe inkopen voor [Dochtervennootschap A] ( [Aandeelhouder 1] had op dat moment nog niet ingestemd met voorstellen van [Aandeelhouder 2] voor inkoop), waarmee nog niet het gevaar was geweken dat het [Dochtervennootschap A] geen aantrekkelijk assortiment meer zou kunnen bieden in de nabije toekomst en daardoor veel omzet zou verliezen. Deze gang van zaken draagt ook bij aan de gegronde redenen om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken.
Overig
3.16
[Aandeelhouder 1] plaatst verder terecht kritische kanttekeningen bij de wijze waarop [Aandeelhouder 2] / [Broer B] in 2007 buiten [Aandeelhouder 1] / [Broer A] om de echtgenote van [Broer B] als boekhouder van de groep in dienst heeft genomen. Dit valt echter ruimschoots buiten de periode waarop het onderzoek volgens [Aandeelhouder 1] betrekking dient te hebben. Volgens [Aandeelhouder 1] ligt het immers in de rede dat het onderzoek betrekking heeft op de periode vanaf het moment waarop [Broer B] is begonnen met de activiteiten omtrent Tiny Houses, naar schatting medio 2021.
3.17
Dat partijen niet in staat zijn zelf de impasse op te lossen, wordt geïllustreerd aan de hand van de opzeggingen over en weer van de managementovereenkomsten die [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] ieder hebben met [de Vennootschap] (zie 2.15 en 2.16). Ingevolge de aandeelhoudersovereenkomst ontstaat bij beëindiging van de managementovereenkomst een plicht tot aanbieding van de aandelen van de vertrekkende manager aan de medeaandeelhouder. Dat brengt mee dat [Aandeelhouder 2] en [Aandeelhouder 1] ieder een tegenstrijdig belang hebben bij de opzegging van de managementovereenkomst aan de ander en de beslissing daarover, gelet op artikel 2:239 lid 6 BW, niet zelfstandig hadden mogen nemen, maar aan de algemene vergadering hadden moeten overlaten, opdat vervolgens desgewenst de geschillenregeling uit de aandeelhoudersovereenkomst voor het staken van stemmen in de algemene vergadering (zie hiervoor, in 2.5) gevolgd had kunnen worden. De nu gevolgde route van opzeggingen over en weer houdt de bestaande impasse slechts in stand.
Conclusie
3.18
Uit wat hiervoor is vermeld volgt dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de Vennootschappen. De Ondernemingskamer zal een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Vennootschappen bevelen vanaf begin 2019 dat zich met name richt op dat wat onder 3.5-3.8, 3.10-3.11 en 3.13-3.14 is vermeld.
3.19
De Ondernemingskamer oordeelt het met het oog op de toestand van de Vennootschappen noodzakelijk om een onmiddellijke voorziening te treffen waarmee de huidige impasse in het bestuur van de Vennootschappen wordt doorbroken. De Ondernemingskamer zal daarbij aansluiten bij het eensluidend verzoek van partijen en – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een derde als bestuurder van [de Vennootschap] benoemen die zelfstandig bevoegd is [de Vennootschap] te vertegenwoordigen. Aan de te benoemen derde komt derhalve geen beslissende stem in het bestuur van [de Vennootschap] toe, maar wel zal hij de doorslaggevende stem kunnen uitbrengen indien [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] het niet eens zijn. Afzonderlijke voorzieningen bij de overige vennootschappen zijn niet noodzakelijk. [de Vennootschap] is bij DOK immers de enige bestuurder en bij [Dochtervennootschap A] , Vastgoed en Groen Nijmegen is [de Vennootschap] één van de drie zelfstandig bevoegde bestuurders, naast [Aandeelhouder 1] en [Aandeelhouder 2] . De te benoemen derde kan derhalve indirect, via [de Vennootschap] , ook een doorslaggevende stem in de besturen van de overige vennootschappen uitoefenen en die vennootschappen zelfstandig vertegenwoordigen.
3.2
De te benoemen bestuurder mag het ook tot zijn/haar taak rekenen te bezien of een minnelijke regeling tussen partijen kan worden bereikt.
3.21
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder voor rekening brengen van [de Vennootschap]
3.22
De Ondernemingskamer verzoekt de te benoemen onderzoeker om binnen zes weken na de beschikking waarbij hij/zij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
3.23
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Ondernemingskamer geen aanleiding.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [de Vennootschap] , [Dochtervennootschap A] , De Oude Klinker B.V., Groen Nijmegen B.V. en [Dochtervennootschap B] over de periode vanaf 1 januari 2019 tot de datum van de mondelinge behandeling, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.18 van deze beschikking;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in 3.22 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij/zij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [de Vennootschap] en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moet stellen;
benoemt mr. A.P. Wessels tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van [de Vennootschap] en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is [de Vennootschap] te vertegenwoordigen;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder voor rekening komen van [de Vennootschap] en bepaalt dat [de Vennootschap] voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van zijn/haar werkzaamheden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P. Wessels, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren, en prof. drs. E. Eeftink RA en mr. D. Koopmans, raden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Frans, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.P. Wessels op 22 mei 2025.