ECLI:NL:GHAMS:2025:1645

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
200.352.252/01 OK en 200.353.491/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken binnen een familiebedrijf met aandeelhoudersconflict

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 juni 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen aandeelhouders van een familiebedrijf dat zich richt op bouw- en aanneemwerkzaamheden. De verzoekster, [aandeelhouder 1], heeft een enquêteverzoek ingediend naar het beleid en de gang van zaken van de besloten vennootschap [de vennootschap] en haar dochtervennootschappen, alsook om onmiddellijke voorzieningen te treffen. De verzoekster stelt dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken, en dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders ernstig zijn verstoord. De verweerders, [aandeelhouder 2] en [de vennootschap], hebben het verzoek betwist en stellen dat het verzoek in feite een nakoming van de Splitsingsovereenkomst beoogt, die nog nader ingevuld moet worden. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de onderlinge verhoudingen ernstig verstoord zijn en dat verdere samenwerking niet mogelijk is. Daarom is besloten om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap en haar dochtermaatschappijen over de periode vanaf 1 januari 2024. Tevens is een derde als bestuurder benoemd met beslissende stem om de vennootschap te vertegenwoordigen en om te onderzoeken hoe tot een werkbare ontvlechting van de belangen van de aandeelhouders kan worden gekomen. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de vennootschap.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.352.252/01 OK en 200.353.491/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 17 juni 2025
in de zaak met zaaknummer 200.352.252/01 OK van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 1],
gevestigd te [plaats] ,
VERZOEKSTER,
advocaten:
mr. T.J. Teggelaaren
mr. L.R. Verhagen, kantoorhoudende te Nijmegen,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap],
gevestigd te [plaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[dochter 2],
gevestigd te [plaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[dochter 1],
gevestigd te [plaats] ,
advocaat:
mr. S.J. Bruins Slot, kantoorhoudende te Zaltbommel,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[dochter 4],
gevestigd te [plaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[dochter 3] .,
gevestigd te [plaats] ,
VERWEERSTERS,
e n t e g e n
[aandeelhouder 2],
gevestigd te [plaats] ,
advocaat:
mr. S.J. Bruins Slot, kantoorhoudende te Zaltbommel,
BELANGHEBBENDE
en in de zaak met zaaknummer 200.353.491/01 OK van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 2]
gevestigd te [plaats] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. S.J. Bruins Slot, kantoorhoudende te Zaltbommel,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[aandeelhouder 1],
gevestigd te [plaats] ,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. T.J. Teggelaaren
mr. L.R. Verhagen, kantoorhoudende te Nijmegen,
en tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap],
gevestigd te [plaats] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. S.J. Bruins Slot, kantoorhoudende te Zaltbommel.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • [aandeelhouder 1] als [aandeelhouder 1] ;
  • [bestuurder 1] als [bestuurder 1] ;
  • [de vennootschap] als [de vennootschap] ;
  • [aandeelhouder 2] als [aandeelhouder 2] ;
  • [bestuurder 2] als [bestuurder 2] ;
  • [dochter 2] als [dochter 2] ;
  • [dochter 1] als [dochter 1] ;
  • [dochter 3] als [dochter 3] ;
  • [dochter 4] als [dochter 4] .

1.Het verloop van het geding

1.1
[aandeelhouder 1] heeft bij verzoekschrift van 14 maart 2025 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
1. een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [de vennootschap] en haar dochtervennootschappen, [dochter 2] , [dochter 1] , [dochter 4] en [dochter 3] , over de periode vanaf 5 december 2024;
2. als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. een derde persoon te benoemen tot bestuurder van [de vennootschap] ;
althans, subsidiair, een derde persoon te benoemen tot commissaris van [de vennootschap] ;
b. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. [de vennootschap] te veroordelen in de kosten van de procedure (hierna: het enquêteverzoek).
1.2
[de vennootschap] en [aandeelhouder 2] hebben bij verweerschrift van 10 april 2025 de Ondernemingskamer verzocht [aandeelhouder 1] niet ontvankelijk te verklaren in het enquêteverzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen en [aandeelhouder 1] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
[aandeelhouder 2] heeft bij verzoekschrift eveneens van 10 april 2025 de Ondernemingskamer verzocht, kort gezegd, te bevelen dat alle door [aandeelhouder 1] gehouden aandelen in [de vennootschap] worden overgedragen aan [aandeelhouder 2] (hierna: het uitstotingsverzoek). [aandeelhouder 2] c.s. heeft verzocht het uitstotingsverzoek (met zaaknummer: 200.353.491/01 OK) en het enquêteverzoek (met zaaknummer: 200.352.252/01 OK) gevoegd te behandelen.
1.4
Op 14 april 2025 heeft de secretaris van de Ondernemingskamer partijen laten weten dat het enquêteverzoek en het uitstotingsverzoek gezamenlijk behandeld kunnen worden op de voor het enquêteverzoek bepaalde datum (24 april 2025), of op een later moment. Partijen hebben de voorkeur gegeven aan het eerste.
1.5
[aandeelhouder 1] heeft bij verweerschrift van 18 april 2025 de Ondernemingskamer verzocht [aandeelhouder 2] niet ontvankelijk te verklaren in het uitstotingsverzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen en [aandeelhouder 2] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.6
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 24 april 2025. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en wat beide advocaten betreft onder overlegging van tevoren in beide zaken toegestuurde nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.Inleiding en feiten

2.1
[de vennootschap] is een familiebedrijf dat zich richt op bouw- en aanneemwerkzaamheden. Het bedrijf is opgericht door de vader en de oom van [bestuurder 2] . [bestuurder 1] is de echtgenoot van de zuster van [bestuurder 2] . Op 31 mei 2006 is [de Holding] opgericht in het kader van de overdracht van de onderneming aan de volgende generatie. Per 20 juli 2017 is [de Holding] gesplitst in [de vennootschap] met als (indirecte) aandeelhouders [bestuurder 2] en [bestuurder 1] en [de Holding 2] met als aandeelhouders de neven van [bestuurder 2] . Sindsdien zijn [bestuurder 2] en [bestuurder 1] ieder voor 50% (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [de vennootschap] . Nadien zijn de onderlinge verhoudingen (verder) verslechterd. Op 10 december 2024 hebben partijen een ‘splitsingsovereenkomst op hoofdlijnen’ (hierna: de Splitsingsovereenkomst) getekend om afspraken ten aanzien van de splitsing van de onderneming van [de vennootschap] vast te leggen. Partijen kunnen het niet eens worden over de uitvoering daarvan. Volgens [aandeelhouder 1] leidt dit tot een patstelling die de continuïteit van [de vennootschap] bedreigt. [aandeelhouder 2] meent dat de positie van [aandeelhouder 1] binnen de onderneming onhoudbaar is geworden en verzoekt om haar uitstoting als aandeelhouder.
2.2
De huidige structuur is als volgt. [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] houden ieder 50% van de aandelen in [de vennootschap] . Zij vormen samen het bestuur van [de vennootschap] en zijn als bestuurders gezamenlijk bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. [bestuurder 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [aandeelhouder 1] en [bestuurder 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [aandeelhouder 2] .
2.3
[de vennootschap] drijft een multidisciplinair aannemersbedrijf en is enig aandeelhouder van de werkmaatschappijen [dochter 2] , [dochter 1] , [dochter 3] en [dochter 4] . Bij de werkmaatschappijen zijn circa 75 werknemers in dienst waarvan ongeveer 70 bij [dochter 2] en [dochter 1] en 5 bij [dochter 4] . De volledige structuur ziet er als volgt uit:
2.4
Vanaf de splitsing in 2017 was [de vennootschap] de bestuurder van de werkmaatschappijen. Feitelijk werd [dochter 4] aangestuurd door [bestuurder 1] , [dochter 1] door [bestuurder 2] en [dochter 2] door [A] . Samen met [B] en [C] vormen zij het managementteam. De voor de uit te voeren werkzaamheden benodigde materialen en machines worden gehouden door [dochter 3] .
2.5
In de loop van de tijd zijn er in toenemende mate spanningen ontstaan tussen [bestuurder 1] enerzijds en [bestuurder 2] en de rest van het managementteam anderzijds. In 2021 schrijven [B] en [C] dat het bedrijf zich verder moet ontwikkelen, maar dat dat wordt tegengehouden door [bestuurder 1] . In 2022 valt [A] uit en in 2023 worden [D] en [E] aan het managementteam toegevoegd. Bij email-bericht van 10 november 2023 laat het managementteam weten niet langer met [bestuurder 1] te willen samenwerken:
“(…)
Wij willen via deze weg nogmaals aangeven, dat wij heel graag door willen gaan met de voortgang van [de vennootschap] . Alleen willen wij dit niet langer meer in samenwerking met jou. Wij zijn ons terdege bewust dat jij mede-eigenaar bent, dat respecteren wij ook, maar wij zullen de communicatie via [bestuurder 2] laten verlopen.(…)”
2.6
[aandeelhouder 2] c.s. en [aandeelhouder 1] c.s. hebben vervolgens de assistentie ingeroepen van diverse externe adviseurs om te onderhandelen over een uitweg uit de ontstane situatie. Partijen zijn het er uiteindelijk over eens dat zij niet meer verder kunnen samenwerken en een splitsing van de onderneming van [de vennootschap] de beste optie lijkt.
2.7
Op 10 december 2024 is de – op 5 december 2024 gedateerde – Splitsingsovereenkomst door [aandeelhouder 2] c.s. en [aandeelhouder 1] c.s. ondertekend. De beoogde splitsing houdt –kort gezegd – in dat [aandeelhouder 1] alle aandelen in [de vennootschap] krijgt en daarmee indirect ook de aandelen in [dochter 4] en het onroerend goed (bedrijfspand en terrein). [bestuurder 2] krijgt alle aandelen in [dochter 1] en [dochter 2] . De activa van [dochter 3] worden verdeeld en het restant daarvan wordt verkocht waarna die vennootschap wordt geliquideerd.
In de Splitsingsovereenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat de afspraken worden gemaakt in het kader van een ruziesplitsing als resultaat van een langjarige slepende kwestie met veelvuldige besprekingen tussen partijen. Omdat er nog administratieve handelingen, c.q. aanpassingen moeten plaatsvinden in het kader van deze splitsing is bij ondertekening van deze overeenkomst op hoofdlijnen niet exact te bepalen op welke datum de splitsing in de praktijk daadwerkelijk doorgevoerd kan worden. Desondanks hechten partijen aan het zo snel mogelijk ondertekenen van de overeenkomst op hoofdlijnen, omdat dit ook een belangrijk basisdocument vormt voor de huisbankier om de bestaande bancaire financieringen te herschikken en opnieuw op te tuigen.
Vooruitlopend op de daadwerkelijke splitsing wordt afgesproken dat [aandeelhouder 2] de directie zal voeren over [dochter 1] en [dochter 2] en [aandeelhouder 1] over [dochter 4] en dat ook bij de kamer van koophandel de registratie aldus wordt aangepast.
Partijen moeten het nog eens worden over een verdeling van het personeel en over de verdeling van het gebruik van het bedrijfspand en -terrein tussen de twee af te splitsen ondernemingen. Verder geldt de overeenkomst onder voorbehoud van het verkrijgen van een passende financiering.
2.8
Na ondertekening van de Splitsingsovereenkomst is in het register van de kamer van koophandel ingeschreven dat [aandeelhouder 1] de enige bestuurder is van [dochter 4] en dat [aandeelhouder 2] de enige bestuurder is van [dochter 1] en [dochter 2] . Partijen hebben de voorgenomen splitsing bekendgemaakt aan het personeel en zijn het eens geworden over een verdeling van het personeel, waarbij na de splitsing naast familieleden van [bestuurder 1] , drie medewerkers in dienst zullen zijn van [dochter 4] en de rest in dienst van [dochter 1] en [dochter 2] .
2.9
Vervolgens is tussen partijen onenigheid ontstaan over de wijze van communicatie naar en de aansturing van de medewerkers, het gebruik van het gezamenlijk materieel , de verdeling van het gebruik van het terrein en het bedrijfspand en de daarvoor al dan niet door [dochter 1] en [dochter 2] verschuldigde huur. Partijen zijn daarbij in toenemende mate tegenover elkaar komen te staan en ook het personeel is in twee kampen verdeeld geraakt.
2.1
Vanaf 13 januari 2025 heeft de advocaat van [aandeelhouder 1] aangedrongen op verdere uitwerking en nakoming van de Splitsingsovereenkomst. Daartegenover heeft de advocaat van [aandeelhouder 2] c.s. gesteld dat [bestuurder 1] zich niet aan de afspraken zou houden en gewezen op het financieringsvoorbehoud. Bij brief van 13 februari 2025 heeft de advocaat van [aandeelhouder 1] c.s. bezwaren tegen het beleid en de gang van zaken binnen [de vennootschap] kenbaar gemaakt. Op 13 maart 2025 heeft een aandeelhoudersvergadering van [de vennootschap] plaatsgevonden. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen, waarna op 14 maart 2025 het onderhavige enquêteverzoek is gedaan.
2.11
Bij brief van 2 april 2024 heeft Credion aan [bestuurder 2] bericht dat naar haar voorlopige inschatting de in het kader van de splitsing voorziene investering in een nieuw bedrijfspand voor de door [aandeelhouder 2] voort te zetten bedrijfsactiviteiten niet financierbaar is omdat de verwachte kasstromen onvoldoende zijn om aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[aandeelhouder 1] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [de vennootschap] en haar werkmaatschappijen en dat de toestand van de vennootschap het nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft [aandeelhouder 1] – samengevat – naar voren gebracht dat de verhoudingen tussen [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] ernstig en definitief zijn verstoord en dat partijen als gevolg daarvan niet meer kunnen samenwerken in het bestuur en de algemene vergadering van [de vennootschap] en haar werkmaatschappijen. Partijen zijn het er over eens dat zij uit elkaar moeten en hebben daarom de Splitsingsovereenkomst gesloten. Desondanks weigeren [bestuurder 2] en [aandeelhouder 2] ten onrechte uitvoering te geven aan de in de Splitsingsovereenkomst vastgelegde afspraken tussen de beide aandeelhouders. Verder is [aandeelhouder 2] nooit formeel door de algemene vergadering benoemd tot bestuurder van [dochter 1] en [dochter 2] en neemt zij zonder overleg beslissingen over het gezamenlijke personeel, het gebruik van het [dochter 3] en weigert zij huur te betalen voor het gebruik van het bedrijfspand en het terrein, waarbij zij steeds haar eigen belang voorop stelt. Dit alles heeft een negatieve uitwerking op de onderneming van [de vennootschap] en zorgt voor grote onrust onder het personeel. [aandeelhouder 1] meent dat deze situatie niet kan blijven voortbestaan en dat er onmiddellijke voorzieningen moeten worden getroffen die uiteindelijk moeten resulteren in het tot stand brengen van de tussen partijen overeengekomen splitsing van de onderneming van [de vennootschap] .
3.2
[aandeelhouder 2] en [de vennootschap] hebben daartegenover aangevoerd dat het verzoek in feite strekt tot nakoming van de Splitsingsovereenkomst en daarmee zuiver vermogensrechtelijk van aard is. De Splitsingsovereenkomst is een afspraak op hoofdlijnen die nog nader ingevuld moest worden en partijen zijn het daar niet over eens geworden. Daarbij is met name de verdeling van het gebruik van het onroerend goed een struikelblok gebleken. Verder geldt dat de splitsing niet gefinancierd kan worden. Bij die stand van zaken bestaat er ook geen belang bij een verzoek dat nakoming van de splitsingsafspraken beoogt. Ook overigens bestaan er volgens [aandeelhouder 2] en [de vennootschap] geen gronden voor toewijzing van het verzoek omdat de vastgelopen samenwerking en de verstoorde verhoudingen veeleer het gevolg zijn van het feit dat met [aandeelhouder 1] gewoon niet samen te werken is.
3.3
In het verlengde daarvan heeft [aandeelhouder 2] verzocht om op de voet van artikel 2:336a BW [aandeelhouder 1] te bevelen de door haar gehouden aandelen in [de vennootschap] overeenkomstig artikel 2:341 BW over te dragen aan [aandeelhouder 2] . Zij voert daartoe aan dat [aandeelhouder 1] , in de persoon van [bestuurder 1] door zijn gedragingen de belangen van [de vennootschap] zodanig schaadt en heeft geschaad dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet kan worden geduld. Met [bestuurder 1] is niet samen te werken. Hij is al twintig jaar verantwoordelijk voor een verziekte sfeer waardoor al eerder twee aandeelhouders en waardevolle werknemers de organisatie hebben verlaten. Hierdoor bereikt de onderneming niet zijn volle potentie en wordt de continuïteit bedreigd. Ondanks dat de dagelijkse bedrijfsvoering binnen de werkmaatschappijen vooralsnog geborgd is door de wijzigingen die op het bestuursniveau van de werkmaatschappijen zijn doorgevoerd, is dat nog niet het geval binnen [de vennootschap] en [dochter 3] . Besluitvorming binnen het bestuur van [de vennootschap] is evenwel noodzakelijk, bijvoorbeeld ten behoeve van het vaststellen van jaarrekeningen, aldus [aandeelhouder 2] .
3.4
[aandeelhouder 1] heeft zich verzet tegen toewijzing van het uitstotingsverzoek van [aandeelhouder 2] . Zij wijst er allereerst op dat partijen in de Splitsingsovereenkomst een regeling zijn overeengekomen over de wijze waarop zij uit elkaar zullen gaan en dat [aandeelhouder 2] daar niet eenzijdig van kan afwijken met een beroep op de wettelijke geschillenregeling. In dat kader doet [aandeelhouder 1] een beroep op het bepaalde in artikel 2:337 BW. Verder betwist [aandeelhouder 1] dat de slechte verhoudingen (uitsluitend) aan haar te wijten zijn. Zij wijst er op dat juist [aandeelhouder 2] ervoor gezorgd heeft dat de verhoudingen verder zijn verstoord door te weigeren de gemaakte afspraken na te komen. [aandeelhouder 1] meent dat [de vennootschap] niet in het verzoek om uitstoting kan worden ontvangen, althans dat het zou moeten worden afgewezen.
3.5
De Ondernemingskamer stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de onderlinge verhoudingen tussen de beide bestuurders en (middellijk) aandeelhouders van [de vennootschap] ernstig en blijvend zijn verstoord. Partijen zijn het erover eens dat verdere vruchtbare samenwerking binnen [de vennootschap] niet mogelijk is en dat zij uit elkaar moeten. Partijen willen allebei betrokken blijven bij de onderneming en zij zijn om die reden al langere tijd bezig om tot een splitsing van de onderneming te komen. Daarbij is een complicerende factor dat het managementteam en een groot deel van het gezamenlijk personeel van [de vennootschap] zich tegen [bestuurder 1] heeft gekeerd, zodat toedeling van de onderneming aan [aandeelhouder 1] in zoverre niet voor de hand ligt. Anderzijds maakt het feit dat [bestuurder 1] met zijn familie in de bedrijfswoning op het bedrijfsterrein woont en niet bereid is te verhuizen, toedeling van het onroerend goed aan [aandeelhouder 2] ingewikkeld. Het feit dat [de vennootschap] en haar dochtermaatschappijen voor hun onderneming allemaal gebruik maken van het bedrijfspand en het terrein maakt een feitelijke splitsing van de onderneming lastig uitvoerbaar. Tegen deze achtergrond hebben partijen op 10 december 2024 de Splitsingsovereenkomst getekend waarin op hooflijnen is vastgesteld langs welke weg zij tot een splitsing van de onderneming willen komen. Niet toevallig zijn daarbij de verdeling van het personeel en het gebruik van het onroerend goed nog opengelaten en is een financieringsvoorbehoud gemaakt.
3.6
Partijen zijn voortvarend van start gegaan. Zo is een verdeling van het personeel overeengekomen en is [aandeelhouder 1] in het register van de kamer van koophandel ingeschreven als enig bestuurder van [dochter 4] en [aandeelhouder 2] als enig bestuurder van [dochter 2] en [dochter 1] . Zij zijn echter gezamenlijk bestuurder gebleven van [de vennootschap] , die enig bestuurder bleef van [dochter 3] . Partijen zijn er uiteindelijk niet in geslaagd om definitief uitvoering aan de Splitsingsovereenkomst te geven. Knelpunten zijn de aansturing en verdeling van het personeel in de twee kampen, de verdeling van het gebruik van het bedrijfspand en het terrein en de daarvoor verschuldigde vergoeding. Verder blijkt dat voor de voorgenomen nieuwbouw ten behoeve van het door [aandeelhouder 2] voort te zetten deel van de onderneming geen financiering beschikbaar is. Een en ander maakt dat de beoogde splitsing op dit moment niet plaats kan vinden. Dit heeft vervolgens geleid tot een verdere toename van de spanningen tussen partijen, waarbij zij elkaar over en weer verwijten maken.
3.7
De verstoorde verhoudingen tussen de beide (middellijk) aandeelhouders en bestuurders van [de vennootschap] heeft inmiddels ook een negatieve invloed op [de vennootschap] en de met haar verbonden onderneming. Vruchtbaar overleg tussen de beide bestuurders vindt niet meer plaats en er is een dreigende impasse in de besluitvorming in het bestuur en de algemene vergadering. Partijen richten zich met name op hun ‘eigen’ deel van de gezamenlijke onderneming. Echter, aandeelhoudersbesluiten over de in de kamer van koophandel ingeschreven benoemingen van [aandeelhouder 1] en [aandeelhouder 2] als bestuurder zijn er niet, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [de vennootschap] nog steeds bestuurder is van al haar dochtervennootschappen. Beslissingen over noodzakelijke investeringen worden ondertussen niet genomen, maar vooruit geschoven, met als gevolg dat mogelijke opdrachtgevers afhaken. Door de aanhoudende onmin en onzekerheid dreigt belangrijk personeel met vertrek. Indien de situatie niet verbetert komt de continuïteit van de gezamenlijke onderneming in het geding. Een reëel uitzicht op een oplossing is evenwel niet voorhanden. [aandeelhouder 1] dreigt thans nakoming te vorderen van de Splitsingsovereenkomst, maar de vraag is of dat succesvol zal zijn. In ieder geval zal dat op de korte termijn niets oplossen, al was het maar omdat bepaald onzeker is of daarvoor de nodige financiering verkregen kan worden. Ook de gevorderde uitstoting van [aandeelhouder 1] zal, zo al toewijsbaar, niet op korte termijn geëffectueerd kunnen worden.
3.8
De Ondernemingskamer is van oordeel dat hetgeen hiervoor onder 3.5 tot en met 3.7 is omschreven gegronde redenen oplevert om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van [de vennootschap] en haar dochtermaatschappijen. Anders dan [de vennootschap] en [aandeelhouder 2] menen is aan de voorwaarden voor het gelasten van een concernenquête voldaan. Bij gebreke van een geldig aandeelhoudersbesluit moet het er immers voor gehouden worden dat de dochtermaatschappijen nog steeds onder de gezamenlijke leiding staan van de beide aandeelhouders en bestuurders van [de vennootschap] . De Ondernemingskamer zal daarom een onderzoek bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [de vennootschap] , [dochter 2] , [dochter 1] , [dochter 4] en [dochter 3] , en wel over de periode vanaf 1 januari 2024, zodat ook de gang van zaken in de aanloop naar de ondertekening van de Splitsingsovereenkomst daarin kan worden meegenomen.
3.9
De Ondernemingskamer zal de aanwijzing van een onderzoeker voorlopig aanhouden om te bezien of al door de hierna te noemen te treffen onmiddellijke voorzieningen een oplossing van het geschil kan worden bereikt. Ieder van partijen of de door de Ondernemingskamer te benoemen bestuurder kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken een onderzoeker aan te wijzen. Voor het geval het komt tot aanwijzing van een onderzoeker, zal de Ondernemingskamer de onderzoeker vragen om binnen zes weken een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in dat geval in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
3.1
De Ondernemingskamer acht het met het oog op de toestand van [de vennootschap] en haar dochtervennootschappen noodzakelijk om als onmiddellijke voorziening een derde als bestuurder van [de vennootschap] te benoemen aan wie in het bestuur van [de vennootschap] – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een beslissende stem toekomt, wat betekent dat overeenkomstig die stem wordt besloten, ook als die stem afwijkt van de meerderheid van de uitgebrachte stemmen, en die zelfstandig bevoegd is [de vennootschap] te vertegenwoordigen en zonder wie [de vennootschap] niet vertegenwoordigd kan worden. De Ondernemingskamer ziet verder aanleiding om deze bestuurder in het bijzonder ook tot taak te geven om in het belang van [de vennootschap] en de met haar verbonden onderneming, met partijen te onderzoeken op welke wijze tot een voor alle betrokkenen accepteerbare, financierbare en werkbare ontvlechting van de belangen van de aandeelhouders kan worden gekomen.
3.11
Voor het treffen van meer of andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer vooralsnog geen aanleiding.
3.12
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder (en beheerder) voor rekening brengen van [de vennootschap] .
3.13
De Ondernemingskamer zal de beslissing op het verzoek om uitstoting van [aandeelhouder 1] als aandeelhouder van [de vennootschap] voor de duur van zes maanden aanhouden om te bezien of met het treffen van de hiervoor genoemde onmiddellijke voorziening en in het bijzonder ook de daarbij aan de te benoemen bestuurder opdragen bijzondere taak een oplossing van het geschil kan worden gevonden die beter aansluit bij de wensen en (on)mogelijkheden van de beide aandeelhouders, dan mogelijkerwijs met de enkele uitstoting van [aandeelhouder 1] als aandeelhouder van [de vennootschap] kan worden bereikt. Partijen en de te benoemen bestuurder zullen in de gelegenheid worden gesteld om bij de voortzetting van de behandeling van het uitstotingsverzoek de Ondernemingskamer op de hoogte te stellen van de actuele stand van zaken bij [de vennootschap] en - zo nodig – hun stellingen en verzoeken daarop aan te passen.
3.14
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding te bepalen dat iedere partij in de enquête procedure de eigen proceskosten draagt, waarbij zij ervan uitgaat dat de kosten van [aandeelhouder 2] niet ten laste van [de vennootschap] worden gebracht.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
In de zaak met rolnummer 200.352.252/01 OK;
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [de vennootschap] ,
[dochter 2] , [dochter 1] , [dochter 3]
en [dochter 4] over de periode vanaf 1 januari 2024 zoals
omschreven onder 3.8 van deze beschikking;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het
onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in 3.9 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van [de vennootschap] en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van diens werkzaamheden zekerheid moet stellen;
benoemt mr. E. Loesberg tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure, voor zover nodig in afwijking van de statuten,
J.C. Jaakke, wonende te Amsterdam,
tot bestuurder van [de vennootschap] met beslissende stem en bepaalt dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is [de vennootschap] te vertegenwoordigen en dat zonder deze bestuurder [de vennootschap] niet vertegenwoordigd kan worden;
bepaalt dat het salaris en de kosten van deze bestuurder voor rekening komen van [de vennootschap] en bepaalt dat [de vennootschap] voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van diens werkzaamheden;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
en in de zaak met zaaknummer 200.353.491/01 OK;
bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt voortgezet op 11 december 2025, of zoveel eerder als alle partijen daar gezamenlijk om verzoeken;
bepaalt dat alle partijen en de te benoemen bestuurder alsdan in de gelegenheid worden gesteld om de Ondernemingskamer bij akte op de hoogte te stellen van de actuele stand van zaken bij [de vennootschap] en haar werkmaatschappijen en – zo nodig – hun stellingen en verzoeken daarop aan te passen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en mr. E. Loesberg, raadsheren, en dr. M.J.R. Broekema RV en drs. G. Eikelenboom AG, raden, in tegenwoordigheid van mr. J.K.G. Meijer, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.