afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002600-23
datum uitspraak: 26 juni 2025
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-070267-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995,
gedetineerd in [detentieadres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2024, 20 december 2024, 7 april 2025 en 12 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal daarnaast een beslissing nemen over de voorlopige hechtenis en de dadelijke uitvoerbaarheid.
Oplegging van tbs-maatregel
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: de tbs-maatregel met dwangverpleging) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte de maatregel van de terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: de tbs-maatregel met voorwaarden) zal worden opgelegd. Hij heeft gevorderd dat het hof de in het maatregelenrapport van de reclassering genoemde voorwaarden stelt, aangevuld met – waar mogelijk – een verplichting tot het nemen van medicatie en de voorwaarde dat de verdachte na repatriëring niet terugkeert naar Nederland. Tevens heeft hij de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd en heeft hij gevorderd dat het hof de voorlopige hechtenis laat voortduren tot het moment waarop de zaak onherroepelijk wordt, dan wel tot het moment van aanvang van de intramurale behandeling van de verdachte. Subsidiair heeft hij gevorderd dat de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Tot slot heeft de advocaat-generaal aangegeven dat de Duitse officier van justitie voornemens is om een vordering aan de rechtbank te richten om de verdachte opnieuw klinisch op te nemen in verband met de eerdere overtreding van de voorwaarden in Duitsland.
De raadsman heeft verzocht niet de tbs-maatregel met dwangverpleging, maar de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Hij heeft daartoe verwezen naar adviezen van de deskundigen, en heeft aangevoerd dat sprake is van adequaat ziekte-inzicht bij de verdachte en dat de verdachte intrinsiek is gemotiveerd om de voorwaarden na te leven en zijn medicatie de rest van zijn leven te blijven innemen. Het risico dat de verdachte uit eigen beweging stopt met het nemen van zijn medicatie kan voldoende worden ondervangen door het stellen van voorwaarden door het hof enerzijds en de te verwachten reactie van de Duitse autoriteiten anderzijds.
Omdat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend, zal de verdachte geen straf worden opgelegd. Wel biedt de wet de mogelijkheid tot oplegging van een maatregel. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft de aangever meerdere malen in de lobby van een hotel in Amsterdam, waar zij beiden als toeristen verbleven, met een groot mes in zijn rug en nek gestoken.
De verdachte heeft aangegeven dat het in de dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde slecht met hem ging. In Duitsland kreeg hij last van een psychose en had hij het idee dat mensen hem wat aan wilden doen, waarna hij – gewapend met twee messen – is gevlucht naar Amsterdam. Op het moment dat de aangever en zijn vrienden om hem heen kwamen staan in de lobby van het [hotel] hotel, dacht de verdachte dat zij hem wilden vermoorden. Vanaf dat moment kreeg de verdachte naar eigen zeggen een black-out. Hij heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij de aangever niet kende en dat hij nu inziet dat de aangever en zijn vrienden alleen maar met elkaar aan het praten waren. De geweldsexplosie richting de aangever was dan ook willekeurig. De aangever heeft de aanval ondanks het levensgevaarlijke letsel en bloedverlies overleefd. Het spreekt voor zich dat het incident de aangever ook mentaal heeft getroffen: na het incident wilde de aangever snel terug naar zijn huis in Brazilië omdat hij het psychisch erg zwaar vond om in Amsterdam te zijn.
Door zo te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, waarmee hij grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en is het meest fundamentele recht van de aangever – het recht op leven – door zijn handelen ernstig bedreigd. Dergelijke strafbare feiten maken voorts een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving, temeer omdat het feit zich in de aanwezigheid van andere hotelgasten en personeel van het hotel heeft afgespeeld.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte onder meer gelet op:
- een uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 26 mei 2025;
- een uittreksel uit het European Criminal Records Information System, gedateerd 14 maart 2023, betreffende het Duitse strafblad van de verdachte waaruit volgt dat aan de verdachte eerder voorwaardelijk een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is opgelegd;
- de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 18 december 2024 en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep op 25 september 2024 door de reclasseringsmedewerker [persoon 1] naar voren is gebracht;
- de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door J. van der Meer, psychiater, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP), gedateerd 15 augustus 2023 en hetgeen door hem ter zitting in hoger beroep op 25 september 2024 naar voren is gebracht. De advocaat-generaal en de verdediging hebben ter terechtzitting van 25 september 2024 ingestemd met het gebruik van dit rapport en deze instemming op 6 mei 2025 nog eens herhaald;
- de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door J. Yntema, psycholoog, verbonden aan het NIFP, gedateerd 18 augustus 2023 en hetgeen door haar ter terechtzitting in hoger beroep op 25 september 2024 naar voren is gebracht. De advocaat-generaal en de verdediging hebben ter terechtzitting van 25 september 2024 ingestemd met het gebruik van dit rapport en ook deze instemming op 6 mei 2025 nog eens herhaald.
Tbs-maatregel
Het hof is van oordeel dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Daarbij stelt het hof voorop dat, zoals in de te bevestigen delen van het vonnis waarvan beroep is vastgesteld, bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van schizofrenie en van een stoornis in het gebruik van cannabis (in langdurige remissie). Voorts is sprake van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Ten aanzien van de vraag of de algemene veiligheid van personen en/of de veiligheid van anderen de oplegging van de tbs-maatregel eist en, zo ja, welke modaliteit dient te worden opgelegd, neemt het hof in het bijzonder de onderstaande adviezen in beschouwing.
De verdachte is ambulant onderzocht door psychiater J. van der Meer en psycholoog J. Yntema. De deskundigen hebben hun bevindingen neergelegd in de rapportages van 15 augustus 2023 respectievelijk 18 augustus 2023. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting in hoger beroep op 25 september 2024 volhard bij hun conclusies.
Het rapport opgemaakt door psychiater J. van der Meer houdt – ten aanzien van het recidiverisico en het interventieadvies – zakelijk weergegeven het volgende in.
Het risico op recidive wordt zonder aanvullende interventies voor de korte termijn laag ingeschat. Daarbij was de psychose de belangrijkste delictfactor die momenteel met medicatie naar de achtergrond is gegaan, waardoor het risico op recidive voor de korte termijn laag is geworden. Er is wel een hoog risico als betrokkene zijn medicatie in de toekomst weer zou staken. In dat geval kan er vervolgens snel een ernstig gevaar ontstaan. Het is wel de vraag of betrokkene na de huidige gebeurtenissen nog wel zijn medicatie zelf zou staken, maar vanwege de kans hierop wordt het risico op recidive voor de middellange tot lange termijn niet laag, maar matig ingeschat. Daarbij is het bekend dat patiënten met schizofrenie vaak vroeger of later hun medicatie weer staken en dan met name als het langere tijd goed is gegaan. Momenteel is betrokkene gemotiveerd om de medicatie te blijven gebruiken en dit komt invoelbaar over. Van 2018 tot het eind van 2022 gebruikte hij de medicatie ook trouw. Verder is zijn moeder erg betrokken en zal zij waarschijnlijk alarm slaan als betrokkene in de toekomst zijn medicatie weer staakt. Toch koos betrokkene er in 2023 voor om de medicatie te staken, lichtte hij zijn behandelaren hier niet over in en kwamen zij hier ook niet op een andere manier zelf achter. Vervolgens ontstond relatief snel weer een psychose die ook relatief snel tot het ten laste gelegde leidde. Daarbij is het zorgelijk dat het staken van de medicatie mogelijk was ondanks dat betrokkene een (forensisch) toezicht had.
Het blijkt dat er een voorgeschiedenis is met incidenten van agressie die eveneens voortkwamen uit toenmalige psychotische verschijnselen. Dit laat zien dat betrokkene als hij een psychose ontwikkelt ook tot agressie kan overgaan. Daarbij waren er op verschillende levensgebieden problemen. Actuele problemen zijn er nog maar weinig nu de psychose in remissie is gegaan. Wel zijn er nog verschijnselen van schizofrenie, waarbij met name de negatieve verschijnselen opvallen en er ook nog enige achterdocht is te merken.
Met betrekking tot de toekomst is betrokkene beperkt in het omgaan met stress. Dit heeft te maken met zijn negatieve verschijnselen en hierdoor lukt het hem minder goed om een stabiel leven met werk, een relatie, hobby’s en sociale contacten op te bouwen. Als er geen aanvullende interventies worden gedaan zijn er ook zorgen over de mate waarin betrokkene zich aan de nodige behandeling zal houden, aangezien het huidige delict kon plaatsvinden terwijl er in Duitsland een toezicht liep en er nog wel afspraken met zijn behandelaar waren, maar deze niet door heeft gehad dat de medicatie was gestaakt.
Al met al wordt bij een bewezenverklaring de kans op recidive laag ingeschat voor de korte termijn, maar op de middellange tot lange termijn als matig op basis van een klinische inschatting, het gebruik van een risicotaxatieinstrument en een inventarisatie van beschermende factoren. Het risico kan in de toekomst laag blijven zolang de psychose in remissie blijft doordat betrokkene zijn medicatie blijft gebruiken, maar als betrokkene zijn medicatie staakt wordt het risico op recidive en op zeer ernstige incidenten wel snel hoog, omdat betrokkene dan weer in een psychose kan komen.
Het advies is om betrokkene klinisch te behandelen voor zijn schizofrenie. Het is daarbij van groot belang om betrokkene medicamenteus te blijven behandelen en betrokkene is hiervoor ook gemotiveerd. Het verdient daarbij aanbeveling om de medicatie als depot te geven, zodat het direct duidelijk is voor de behandelaren als de medicatie wordt gestaakt. Aangezien de psychose reeds in remissie is gegaan hoeft deze klinische behandeling niet lang te duren. Ook is geen hoog beveiligingsniveau nodig, omdat er momenteel in detentie ook geen gedragsproblemen zijn. Vervolgens kan de behandeling ambulant worden voortgezet. Het is daarbij van belang dat betrokkene naar Duitsland wordt gerepatrieerd zodat hij in zijn eigen omgeving en in zijn eigen taal verder kan worden behandeld. Het is vervolgens in Duitsland van belang om het netwerk van betrokkene bij zijn behandeling te betrekken. Het is dan ook nodig om in samenspraak met de familie, die zeer betrokken is, een preventieplan te maken om een terugval in psychotische klachten te voorkomen. Het is verder nodig dat er toezicht is op betrokkene. Ook is het nodig dat wordt gewerkt aan dagbesteding en het vergroten van het sociale netwerk van betrokkene. De zorg is daarbij dat betrokkene na enige tijd weer beslist om de medicatie te staken en dit dan niet overlegt met zijn behandelaren. Ook al geeft betrokkene nu aan dat dit niet zal gebeuren, is dat wel een risico. Het advies is om de aanvankelijk klinische behandeling plaats te laten vinden in een kliniek die ervaring heeft in het repatriëren van forensische patiënten. Dit kan bijvoorbeeld in het centrum voor [centrum] . Daarbij is niet het verhoogde beveiligingsniveau van deze instelling, maar wel de expertise nodig voor het repatriëren van patiënten met een forensische maatregel.
Als betrokkene volledig (zowel klinisch als ambulant) in Nederland zou worden behandeld
zou het advies zijn om tbs met voorwaarden op te leggen. Met deze maatregel kan betrokkene immers langere tijd worden gevolgd, zowel tijdens de kortdurende klinische behandeling als tijdens de hierop volgende ambulante behandeling. Daarbij zijn er met name op de middellange tot lange termijn zorgen over de therapietrouw en de mogelijkheid dat betrokkene de medicatie staakt en er bij hem weer een psychose ontstaat. Eerder volstond een Duits forensisch kader niet om het huidige tenlastegelegde te voorkomen en daarom zouden er weinig andere mogelijkheden zijn dan het opleggen van de tbs-maatregel. Het is de onderzoeker niet duidelijk in hoeverre een dergelijke maatregel in Duitsland ten uitvoer kan worden gelegd.
Het rapport opgemaakt door psycholoog J. Yntema houdt – ten aanzien van het recidiverisico en het interventieadvies – zakelijk weergegeven het volgende in.
Bij een afweging van risicofactoren en beschermende factoren (de verwachting is dat de betrokkene zich goed zal inzetten voor behandeling, zijn moeder is betrokken) wordt het risico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij als matig-hoog geduid. Op korte termijn en met medicatiegebruik is het recidiverisico laag.
Gezien de schizofrenie en de doorwerking hiervan in de hem ten laste gelegde feiten, in combinatie met het hoge recidiverisico wordt een intensieve behandeling, in de vorm van een klinische behandeling in een Forensische kliniek (FPA) noodzakelijk geacht. Goede psycho-educatie over medicatiegebruik en het herkennen van psychotische symptomen is van belang om het risico op recidive te verlagen. Ziektebesef, -inzicht en -acceptatie dienen te worden vergroot. Daarnaast is het cannabisgebruik een punt van aandacht, omdat dit verder ontregelend heeft gewerkt. Bovendien klinkt er enige ambivalentie in de woorden van betrokkene door met betrekking tot het gebruiken van cannabis, waarbij hij aangeeft te gaan proberen niet meer te blowen. Hij dient door middel van psycho-educatie meer te leren over de risico’s die aan gebruik vastzitten. Behandeling in een forensische kliniek sluit het beste aan bij zijn problematiek. Een forensische behandeling is erop gericht het risico op recidive in te perken, hetgeen bij betrokkene belangrijk is om tijdig agressief gedrag te kunnen voorkomen. Betrokkene is woonachtig in Duitsland en voor de effectiviteit van de behandeling en daarmee het inperken van het risico op recidive is het gunstig als hij in zijn vertrouwde omgeving, in de buurt van zijn familie en in zijn eigen taal kan worden behandeld. Op het moment dat de behandeling in Nederland wordt gevolgd is de kans aanwezig dat het geleerde minder beklijft als betrokkene in Duitsland opnieuw zijn leven moet opbouwen. Geadviseerd wordt om betrokkene op een gesloten afdeling te behandelen, waarbij hij voldoende gestabiliseerd kan worden of wat langere tijd stabiel kan blijven. De inschatting is, gezien het chronische karakter van zijn stoornis, dat betrokkene in een langdurig kader zorg nodig heeft. Daar komt bij dat betrokkene zelf graag naar Duitsland terug wil keren. Hierbij zou een plaatsing in [centrum] goed kunnen aansluiten.
Een grote kanttekening bij bovenomschreven interventieadvies is dat de kans van slagen van een traject het grootst is als deze in Duitsland plaatsvindt. Gezien de ernst van het delict en het hoge recidiverisico, is het van belang dat betrokkene zijn behandeling in een stevig kader wordt vormgegeven. Het advies is daarom om de behandeling binnen het kader van een tbs met voorwaarden te laten plaatsvinden. Er dient de mogelijkheid te zijn om de zorg op te schalen in het geval van een (dreigende) staking van medicatie in de toekomst. Zodoende lijkt een tbs met voorwaarden een passender kader, waarbij betrokkene gedurende langere tijd de noodzakelijke behandeling kan krijgen. Het is wenselijk om zo snel mogelijk in te zetten op repatriëring omdat betrokkene naar Duitsland terug wil keren, dus re-integreren in Nederland niet mogelijk is.
Verklaringen deskundigen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 augustus 2023 en in hoger beroep op 25 september 2024 heeft psychiater J. van der Meer verklaard dat hij bij de in zijn rapportage opgenomen conclusies blijft. Hij heeft daarbij onderstreept dat oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging niet wenselijk en ook niet noodzakelijk is. In dat geval zou de verdachte immers langdurig klinisch worden behandeld, terwijl daar geen indicatie voor is.
Ook psycholoog J. Yntema heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 25 september 2024 aangegeven te blijven bij de eerder door haar in het rapport opgenomen conclusies. De problematiek van de verdachte vereist geen langdurige klinische opname, waardoor de deskundige het ook ethisch niet verantwoord vindt om dit te adviseren. De tbs-maatregel met voorwaarden heeft naar de mening van de psycholoog de grootste kans van slagen indien deze wordt overgedragen aan Duitsland.
In haar rapport van 12 juni 2024 heeft de reclassering geadviseerd, conform het vonnis van de rechtbank, de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De tbs-maatregel met voorwaarden zou onvoldoende uitvoerbaar zijn. In opdracht van het hof heeft zij op 18 december 2024 een maatregelenrapport aangeleverd. Dat rapport houdt zakelijk weergegeven het volgende in:
De uitvoering van een toezicht door de reclassering in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden is alleen mogelijk als betrokkene klinisch geplaatst zou kunnen worden in een FPA of andere vergelijkbare zorginstelling voor de gehele termijn van de tbs-maatregel met voorwaarden. Er wordt dan niet gewerkt aan repatriëring en evenmin kan betrokkene resocialiseren of uitstromen. Overname van het toezicht op enig moment door Duitsland is binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden eveneens niet mogelijk.
Het is reclassering SVG Inforsa niet gelukt om met de vraagstelling van het Gerechtshof een plan van aanpak en plaatsing in een zorginstelling te realiseren binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. In onderstaande uitwerking en in het advies zijn we uitgegaan van een positieve benadering en hebben we voorwaarden geformuleerd die tot uitvoering kunnen worden gebracht als betrokkene in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden in een zorginstelling als een FPA of vergelijkbare voorziening kan worden geplaatst. De reclassering adviseert de volgende voorwaarden te stellen:
o Houden aan aanwijzingen
o Geen strafbaar feit plegen
o Opname in een zorginstelling
o Meewerken aan een Time-out
o Ambulante behandeling
o Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
o Drugsverbod
o Alcoholverbod
o Meewerken aan middelencontrole
o De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot.
Overwegingen en gevolgtrekkingen van het hof
Het hof neemt de conclusies van de psycholoog en psychiater over. Het hof is van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van de tbs-maatregel eist. Uit de adviezen van de psycholoog en de psychiater blijkt de noodzaak de verdachte intensief en (in ieder geval: voor een kortere periode) klinisch te behandelen in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Het gebruik van medicatie is, gelet op de relatie tussen medicatiegebruik en het recidiverisico, een essentieel onderdeel van die behandeling. Het is alle procespartijen – inclusief de verdachte – duidelijk dat de verdachte voor de rest van zijn leven medicatie voor zijn schizofrenie zal moeten gebruiken. Bij het nader vormgeven van de op te leggen tbs-maatregel hecht het hof daarom bijzondere waarde aan het met voldoende zekerheid waarborgen van het gebruik van medicatie door de verdachte.
Ter terechtzitting heeft de verdachte herhaaldelijk ingestemd met (onder meer) toezicht op het gebruiken van medicatie (al dan niet in depotvorm). De verdachte komt authentiek over in zijn wens om vrijwillig zijn medicatie te blijven gebruiken. Naar het oordeel van het hof kan, door een tbs-maatregel op te leggen en een gericht kader aan voorwaarden te stellen, met voldoende zekerheid worden gewaarborgd dat de verdachte zijn medicatie zal blijven gebruiken. Anders dan door de advocaat-generaal voorgesteld is dwangmedicatie bij een tbs-maatregel met voorwaarden niet mogelijk. Mocht de verdachte het gebruik van zijn medicatie staken of zich aan het toezicht daarop onttrekken, dan kan dit een grond opleveren de tbs-maatregel met voorwaarden ‘om te zetten’ in een tbs-maatregel met dwangverpleging. Datzelfde geldt indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen om andere redenen die omzetting eist, bijvoorbeeld door een dreigende staking van (medewerking aan toezicht op) medicatiegebruik of een plotse verslechtering van de geestelijke toestand van de verdachte en de terugkeer van (dreigende) acute psychotische symptomen. Naar het oordeel van het hof eist de algemene veiligheid van personen – gelet op het voorgaande – niet dat op dit moment een bevel tot dwangverpleging wordt gegeven. Dit geldt in het bijzonder nu de psycholoog en de psychiater hebben aangegeven dat langdurige klinische behandeling van de verdachte niet aangewezen en niet wenselijk is. Het hof zal daarom de tbs-maatregel opleggen, en voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte stellen.
Ten aanzien van de invulling van de tbs-maatregel met voorwaarden overweegt het hof als volgt. De verdachte is een Duits staatsburger die slechts voor een kort verblijf naar Nederland is gekomen, die de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerst en geen banden heeft met Nederland. De effectiviteit van zijn behandeling zal naar verwachting – zo adviseren de deskundigen – in Duitsland het grootst zijn. Ook bestaat het voornemen – aldus de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep – om de verdachte ongewenst te verklaren. Een resocialisatietraject in Nederland als onderdeel van de tbs-maatregel met voorwaarden behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Het resocialisatietraject zal daarom in Duitsland (althans: buiten Nederland) moeten plaatsvinden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is uitgebreid stilgestaan bij de (on)mogelijkheden van overdracht van de maatregel en repatriëring van de verdachte naar Duitsland. De tbs-maatregel met voorwaarden is – als Nederlandse sanctie via een WETS-procedure – niet zonder meer één-op-één toepasbaar in of overdraagbaar aan Duitsland, waardoor repatriëring naar Duitsland in het kader van de WETS-procedure alleen mogelijk is als een Duitse instelling bereid is de verdachte, onder min of meer gelijke voorwaarden als door het hof op te leggen, te behandelen. Het hof overweegt dat de beslissingen met betrekking tot de overdacht (in het kader van een WETS-procedure) en/of beëindiging van de maatregel buiten de bevoegdheid van het hof zijn gelegen. Het initiatief voor overdracht van de maatregel aan Duitsland en de repatriëring van de verdachte ligt bij het Openbaar Ministerie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal kenbaar gemaakt het redelijkerwijs mogelijke in het werk te zullen stellen om een zogeheten warme overdracht mogelijk te maken. Ten behoeve daarvan heeft in de appèlfase op meerdere momenten contact plaatsgevonden tussen het Nederlandse Openbaar Ministerie, het Duitse Openbaar Ministerie en de Duitse behandelaars van de verdachte. Daaruit is gebleken dat zowel het [organisatie 1] in [plaats 1] (prof. [persoon 2] ) als de [organisatie 2] in [plaats 2] bereid zijn de verdachte op te nemen en te behandelen op het moment dat hij terugkeert naar Duitsland. [organisatie 2] (de kliniek waar de verdachte eerder is behandeld) heeft uitdrukkelijk aangegeven dat zij van mening is dat opname in haar kliniek de voorkeur heeft. Ook heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het Duitse Openbaar Ministerie voornemens is de tenuitvoerlegging te vorderen van de voorwaardelijk aan de verdachte oplegde maatregel inhoudende de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Gelet op het genoemde voornemen van het Nederlands Openbaar Ministerie om de verdachte over te dragen aan/te repatriëren naar Duitsland en het kader waarin de verdachte in Duitsland kan worden opgevangen, is het hof van oordeel dat de beoogde repatriëring van de verdachte met voldoende waarborgen lijkt te zijn omgeven.
Naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zoals hiervoor weergegeven en mede gelet op de adviezen van de deskundigen zal het hof de volgende (in het dictum van dit arrest nader omschreven) voorwaarden stellen. De verdachte laat zich opnemen en behandelen in [centrum] , een kliniek gespecialiseerd in onder meer het begeleiden van ter beschikking gestelden bij hun repatriëring. Deze opname start direct aansluitend op de detentie van de verdachte, en duurt tot het moment van overdracht aan een Duitse kliniek. De verdachte zal zijn medicatie (al dan niet in depotvorm) gebruiken, en zal geen alcohol of drugs gebruiken. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling [centrum] geeft voor de behandeling. Indien een WETS- of WOTS-procedure wordt gestart, zal de verdachte meewerken aan zijn (door [centrum] te begeleiden) repatriëring naar Duitsland. De verdachte zal buiten zijn opname en behandeling in [centrum] en zijn verblijf in voorarrest of detentie om niet in Nederland verblijven. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Het hof acht de voornoemde voorwaarden noodzakelijk om een aaneengesloten traject van behandeling en indien mogelijk resocialisatie in Duitsland te bewerkstelligen, waarin de verdachte niet zonder (voldoende) behandeling terugkeert in de samenleving, het gebruik van medicatie door de verdachte met voldoende waarborgen is omgeven en het gebruik van voor de geestestoestand van de verdachte potentieel schadelijke middelen wordt geweerd. Om diezelfde redenen zal het hof de maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. Het hof geeft de met de behandeling, tenuitvoerlegging en resocialisatie belaste instanties in overweging om – overeenkomstig het advies van psychiater Van der Meer – de verdachte zijn medicatie in depotvorm aan te bieden, zodat een eventuele staking van het medicatiegebruik direct duidelijk is.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De maatregel – die geldt voor de duur van twee jaren – kan daarmee bij eventuele verlengingen een maximale duur van negen jaren krijgen.
Het hof acht, alles afwegende, een tbs-maatregel met voorwaarden van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a, 38, 38a, 45 en 287 Sr.