ECLI:NL:GHAMS:2025:1698

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
23-001405-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mislukte ontvoering met dodelijke afloop in Bergen aan Zee

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een mislukte ontvoering met dodelijke afloop, waarbij de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij de poging om het slachtoffer te ontvoeren. De feiten vonden plaats op 16 februari 2021 in [plaats delict]. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van doodslag en medeplegen van poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving met de dood ten gevolge. De verdachte was aanwezig op cruciale momenten en heeft met fysiek geweld geprobeerd het slachtoffer in een auto te duwen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord en heeft de tenlastelegging beoordeeld. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Het hof heeft de straf verhoogd naar 12 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en het hof heeft geen strafverminderende omstandigheden kunnen vaststellen. De uitspraak benadrukt de impact van de feiten op de samenleving en de noodzaak van een lange gevangenisstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001405-23
datum uitspraak: 3 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-147702-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994 ,
[detentieadres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2024, 16 februari 2024, 2 juni 2025, 4 juni 2025 en 3 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadslieden naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door deze [slachtoffer] met een vuurwapen een of meerdere malen in/door het lichaam te schieten,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft/hebben beroofd, door deze [slachtoffer] met een vuurwapen een of meerdere malen in/door het lichaam te schieten,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , en/of [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] en/of te [plaats 21] en/of te [plaats 22] , gemeente [gemeente plaats 22] , en/of te [plaats 23] en/of te [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] en/of te [plaats 4] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in verenging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, door (onder meer)
- informatie te verschaffen over het/de beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- te helpen zoeken naar het/de beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- zich voor te doen als (potentiële) kopers van de goederen van het/de beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- een ontmoeting met het/de beoogd(e) slachtoffer(s) te regelen en/of af te spreken en/of
- een of meer personen (ter ondersteuning) te regelen en/of
- personen aan te sturen en/of van informatie te voorzien en/of
- voertuigen voor vervoer (naar en van [plaats delict] ) te regelen en/of te besturen en/of
- een of meer vuurwapens te regelen en/of personen met vuurwapens en/of
- door de omgeving te verkennen voorafgaand aan de ontmoeting met beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- door op de uitkijk te staan;

2.

hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , en/of [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] en/of te [plaats 21] en/of te [plaats 22] , gemeente [gemeente plaats 22] , en/of te [plaats 23] en/of te [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] en/of te [plaats 4] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden,
een afspraak heeft/hebben gemaakt met die [slachtoffer] in [plaats delict] , en/of (vervolgens) met meerdere voertuigen en/of meerdere personen bewapend met een of meer vuurwapen(s) naar de afgesproken plek is/zijn gekomen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer] in de richting van een gereedstaand voertuig heeft/hebben getrokken en/of die [slachtoffer] met een vuurwapen een of meerdere malen in/door het lichaam heeft/hebben geschoten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , en/of [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] en/of te [plaats 21] en/of te [plaats 22] , gemeente [gemeente plaats 22] , en/of te [plaats 23] en/of te [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] en/of te [plaats 4] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met elkaar en/of een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden,
een afspraak heeft/hebben gemaakt met die [slachtoffer] in [plaats delict] , en/of (vervolgens) met meerdere voertuigen en/of meerdere personen bewapend met een of meer vuurwapen(s) naar de afgesproken plek is/zijn gekomen en/of die [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en/of die [slachtoffer] in de richting van een gereedstaand voertuig heeft/hebben getrokken en/of die [slachtoffer] met een vuurwapen een of meerdere malen in/door het lichaam heeft/hebben geschoten,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 februari 2021 tot en met 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , en/of [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] en/of te [plaats 21] en/of te [plaats 22] , gemeente [gemeente plaats 22] , en/of te [plaats 23] en/of te [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] en/of te [plaats 4] , in elk geval in Nederland,
tezamen en in verenging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (onder meer)
- informatie te verschaffen over het/de beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- te helpen zoeken naar het/de beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- zich voor te doen als (potentiële) kopers van de goederen van het/de beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- een ontmoeting met het/de beoogd(e) slachtoffer(s) te regelen en/of af te spreken en/of
- een of meer personen (ter ondersteuning) te regelen en/of
- personen aan te sturen en/of van informatie te voorzien en/of
- voertuigen voor vervoer (naar en van [plaats delict] ) te regelen en/ofte besturen en/of
- een of meer vuurwapens te regelen en/of personen met vuurwapens en/of
- door de omgeving te verkennen voorafgaand aan de ontmoeting met beoogd(e) slachtoffer(s) en/of
- door op de uitkijk te staan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof komt tot een andere kwalificatie dan de rechtbank.
Bewijsoverweging
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde feit, met dien verstande dat hij dient te worden vrijgesproken van gekwalificeerde doodslag. Voorts kan bewezen worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] van de beide tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. [verdachte] kan niet buiten redelijke twijfel op de plaats delict worden geplaatst. De forensische en technische bevindingen in het dossier leveren hooguit indicaties op. Voor wat betreft de aangetroffen latex handschoen geldt dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat [verdachte] de drager daarvan is geweest tijdens het schietincident. [verdachte] heeft een aannemelijk alternatief scenario geschetst. Met betrekking tot het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan de onder 2 primair respectievelijk subsidiair tenlastegelegde poging wederrechtelijke vrijheidsberoving, de dood ten gevolge hebbend, heeft de verdediging verder het volgende aangevoerd. Als het hof tot het oordeel zou komen dat [verdachte] wel aanwezig is geweest bij dit feit, dan is er geen bewijs van wetenschap van [verdachte] van het ontvoeringsplan en in het verlengde daarvan geen bewijs voor (voorwaardelijk) opzet en geen bewijs voor betrokkenheid bij de voorbereiding of uitvoering van het plan. Mocht het hof wel tot een strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] bij de poging wederrechtelijke vrijheidsberoving komen, dan kan hem het strafverzwarende gevolg (de dood van het slachtoffer) niet worden toegerekend. Met betrekking tot het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid aan de onder 1 primair respectievelijk subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van (een) vuurwapen(s) en er dus geen bewijs is voor het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Als het hof wel tot een strafbare betrokkenheid van [verdachte] zou komen, dan kan de gekwalificeerde doodslag niet worden bewezen.
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Aanloop naar 16 februari 2021
[medeverdachte 1] is de gebruiker van het SkyECC (hierna: SKY) account [SKY-account 1] . De onbekende gebruiker van SKY-account [SKY-account 2] stuurt op 11 februari 2021 foto's van pakketten met vermoedelijk cocaïne naar [medeverdachte 1] . [SKY-account 2] zegt dat [medeverdachte 1] ‘25’ [het hof begrijpt: 25 kilogram] van hem krijgt en dat [medeverdachte 1] dan ‘money 150’ [het hof begrijpt: € 150.000,00] aan hem geeft. [SKY-account 2] stuurt dat hij [medeverdachte 1] later ziet, waarna [SKY-account 2] een foto van een straatnaambord van de [adres] stuurt. Na de ontmoeting stuurt [medeverdachte 1] berichten naar het SKY-account [SKY-account 3] , waarvan [medeverdachte 2] de gebruiker is. [medeverdachte 1] laat weten dat de Colombianen hem hadden vastgebonden en zijn Rolex en
€ 150.000,00 van hem hebben afgenomen. [medeverdachte 1] zegt verder dat hij tijdens de beroving besloot om te gaan liggen, omdat hij anders neergeschoten zou worden. De Colombianen zouden 25 kilogram cocaïne aan hem verkopen. Ze hebben twee kilogram echte cocaïne laten zien, maar de overige
23 kilogram bleek suiker te zijn. Uit voorgaande bevindingen leidt het hof af dat op 11 februari 2021 sprake is geweest van een mislukte drugsdeal met een groep Colombianen waarbij [medeverdachte 1] als potentiële koper van een hoeveelheid cocaïne is beroofd van een aanzienlijk geldbedrag en een Rolex horloge.
[medeverdachte 2] biedt [medeverdachte 1] vervolgens zijn hulp aan om de Colombianen op te sporen en gevangen te zetten. [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij Albanezen heeft die sterk zijn en indien nodig ‘veel uitrusting’ hebben. Hij heeft een team ter plaatse als dat nodig is. [medeverdachte 1] antwoordt bevestigend op de vraag van [medeverdachte 2] of hij moet rondvragen en zoeken en stuurt een afbeelding met het adres [adres] , [plaats 21] . Diezelfde dag laat [medeverdachte 4] , gebruiker van SKY-account [SKY-account 4] , aan twee onbekend gebleven personen weten dat [medeverdachte 1] door de Colombianen met wapens is bedreigd en is beroofd en hoe een en ander is gegaan. [medeverdachte 4] zegt dat hij in Servië is, maar dat hij al onderweg is.
[medeverdachte 2] laat op 12 februari 2021 aan [medeverdachte 1] weten dat hij al een team met uitrusting klaar heeft, dat ze weten wat ze moeten doen, en dat de Rolex en ‘de saus’ [het hof begrijpt: het geld] die uit hen wordt geperst, zodra ze ontwapend en vastgebonden zijn, voor [medeverdachte 1] zijn. Er komt vijf man met uitrusting. [medeverdachte 1] moet erbij komen zodra het klaar is. [medeverdachte 1] zegt hierop: “ik wil hen en de Rolex, voor het principe.” [medeverdachte 2] verzekert [medeverdachte 1] dat hij een professioneel team heeft. Zodra de Colombianen zijn ontwapend en vastgebonden, kan [medeverdachte 1] komen om hen te verhoren. Zijn team zal het vuile werk doen, maar er moet geen kop vallen want dan zal er veel geruis zijn. [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 2] om 21.37 uur weten dat de Colombianen ‘het lokaas hebben gegrepen’ en dat zij een afspraak willen.
[medeverdachte 2] biedt [medeverdachte 1] op 13 februari 2021 nogmaals zijn hulp aan en biedt hem de keuze of hij zelf ‘die vent van straat wil plukken’ of dat anderen dat voor hem moeten doen. Hij benoemt daarbij dat het een heftige aanvaring kan zijn met gebruik van uitrusting.
Op 14 februari 2021 laat [medeverdachte 1] aan een onbekend gebleven persoon met SKY-account [SKY-account 5] weten wat het plan is. Hij schrijft: “en we moeten praten, zij moeten rijden en die Colombiaan van de straat oprollen en hem brengen, er moet alleen een plek geregeld worden waar naartoe”. Nadat de onbekend gebleven persoon een logeerplek aanbiedt, reageert [medeverdachte 1] : “zo eentje om hem daar naar binnen te dragen en breken, en verhoren” en “wij beveiligen aan de zijkanten, maar laat hen hem in het busje gooien, mij of jou zouden ze van ver herkennen.” Uit de inhoud van deze gesprekken volgt dat [medeverdachte 1] , al dan niet via anderen, in contact is gekomen met de Colombianen en een afspraak heeft gemaakt. Ook blijkt wat het doel van de afspraak is: een Colombiaan ontvoeren en (zwaar) mishandelen. Het ontvoeringsplan blijkt ook uit de hierna nog te bespreken SKY-gesprekken na afloop van de feiten op 16 februari 2021.
De gebeurtenissen op 16 februari 2021
Op 16 februari 2021 laat [medeverdachte 1] in de vroege ochtend aan meerdere personen weten dat de Colombianen rond 11.00 uur het adres zullen geven. [medeverdachte 2] reageert dat hij direct [contact van medeverdachte 2] gaat bellen dat hij zijn lui wakker maakt. Hij laat [medeverdachte 1] even later weten dat hij al naar vier een bericht heeft gestuurd dat ze moeten opstaan en dat eentje met uitrusting kan zijn. [medeverdachte 2] vraagt eerst om 12.06 uur aan [medeverdachte 1] waar ze naartoe moeten rijden, en vervolgens zegt hij tegen [medeverdachte 4] omstreeks 12.10 uur dat [medeverdachte 1] het bericht moet lezen omdat hij ‘ze’ ergens naartoe moet sturen. [medeverdachte 1] stuurt ongeveer tien minuten later naar [medeverdachte 2] een kaartje met de route naar het [plaats delict] en schrijft dat er maar één toegangsweg is. [medeverdachte 1] zegt dat ze daar voorlopig niet in moeten rijden. [medeverdachte 2] reageert dat zijn mensen vooralsnog naar [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] rijden.
Om 13.24 uur zegt [medeverdachte 2] dat zijn mensen over 15 minuten in het centrum van ‘dat plaatsje’ [het hof begrijpt: [plaats delict] ] kunnen zijn. Om 13.28 uur instrueert [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] dat ‘ze 10 km bij die stad vandaan moeten wachten’ en dat hij hen daar zal ontmoeten. Hij stuurt [medeverdachte 2] het adres van [ontmoetingsplek 3] . [medeverdachte 1] zal ze daar opvangen en zegt dat hij met een witte en een donkerblauwe Citroën is. Omstreeks 14.00 uur vertrekken drie auto’s die betrokkenheid hebben gehad bij de schietpartij vanuit de omgeving van [plaats 4] richting [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] en [plaats delict] , waaronder de Citroën C5 met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Citroën). [medeverdachte 2] zegt dat er een Audi A3 op het parkeerterrein aan het wachten is. Hij vraagt aan [medeverdachte 1] om hem ook over te nemen en hem ergens neer te zetten. Uit voorgaande bevindingen leidt het hof af dat vanuit [plaats 4] [medeverdachte 1] samen met anderen naar [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] reist waar voorafgaand aan de afspraak met de Colombianen een ontmoeting plaatsvindt met andere betrokkenen bij het plan. Uit de SKY-berichten volgt dat de bedoeling is dat [medeverdachte 1] de anderen daar instrueert over wat er in [plaats delict] moet gebeuren.
Reisbewegingen [groep 1] en [groep 1]
Er zijn verder twee verdachtengroepen concreet in beeld gekomen. [groep 1] bestaat uit [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] . Zij zijn vrienden van elkaar, stonden op hetzelfde adres ingeschreven en [medeverdachte 7] werkte voor [medeverdachte 6] . [groep 1] rijdt op 16 februari 2021 omstreeks 8.30 uur vanaf 's-Heerenberg met de BMW X5 van [medeverdachte 6] (hierna: de BMW X5) in de richting van [plaats 2] .
De andere groep is [groep 1] , bestaande uit [verdachte] en [onbekend gebleven persoon] . [verdachte] rijdt met zijn Volvo op 16 februari 2021 omstreeks 10.00 uur vanuit de omgeving van [plaats 6] naar [plaats 7] . Vanaf daar wordt [verdachte] vergezeld door [onbekend gebleven persoon] en bewegen hun telefoons via eenzelfde route over de [snelweg 1] .
[onbekend gebleven persoon] en [medeverdachte 7] hebben omstreeks 11.23 uur telefonisch contact met elkaar, waarna de twee groepen elkaar ontmoeten bij een tankstation langs de snelweg. Daarna rijden de twee groepen door naar [ontmoetingsplek 2] . Aldaar worden zij vergezeld door in ieder geval de bestuurder van een Duitse Mercedes A200 met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Mercedes) en door de bestuurder van een Audi A6 Avant (station) met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Audi A6).
Vanaf [ontmoetingsplek 2] vertrekt eerst de Audi A6 – via het centrum van [plaats 8] waar deze omstreeks 13.57 uur langsrijdt – naar [ontmoetingsplek 3] . [verdachte] – die zijn Volvo in [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] achterliet – en [medeverdachte 7] zijn inmiddels naar de Audi A6 overgestapt, evenals [onbekend gebleven persoon] , die de Audi A6 vanaf dit moment bestuurde. Om 13.23 uur rijdt de Audi A6 voorbij [plaats 20] en pas op dat moment vertrekken de BMW X5, met daarin [medeverdachte 6] als enige inzittende, en de Mercedes in de richting van [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] . Omstreeks 15.00 uur stralen de telefoons van [medeverdachte 6] en [verdachte] zendmastlocaties aan die dekking geven aan [ontmoetingsplek 3] . Uit voorgaande bevindingen leidt het hof af dat aan [ontmoetingsplek 3] een ontmoeting plaatsvindt met enkele mannen, onder wie degenen die bij de eerdere ontmoetingen aanwezig waren, en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 4] voert op dat moment een voorverkenning uit in [plaats delict] .
De reis van [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] naar [plaats delict]
Na deze ontmoeting rijdt [medeverdachte 6] met zijn BMW X5 naar [plaats delict] . Ook de Mercedes en de Audi A6 vertrekken daar naartoe. Uit de track- en tracegegevens van de Mercedes blijkt dat dit voertuig om 15.09 uur uit [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] is vertrokken en naar [plaats delict] rijdt. [medeverdachte 4] schrijft om 15.10 uur naar [medeverdachte 2] : “Nee, ik ben in een andere auto met de uitrusting.” Om 15.13 uur stuurt [medeverdachte 1] de volgende audioberichten naar [medeverdachte 4] : “ze gaan er al naar toe, in ieder geval in een BMW een X5, in ieder geval een Audi in stationcar uitvoering en nog een Mercedes. Ze rijden er al daar naar toe”, “Ze zeiden dat er vlakbij de rotonde een Colombiaans varken rondloopt” en “Wij rijden daar al naar toe, met een Citroën, verdomme, ook zo'n Jeepje, we rijden met een Jeepje-Citroën en de Audi in de combi rijdt eveneens.” De voertuigen die [medeverdachte 1] in dit bericht noemt, zijn ook te zien op camerabeelden in (het centrum van) [plaats 8] , terwijl deze achtereenvolgens naar [plaats delict] rijden. Te zien is dat eerst de Audi A6 hier arriveert, die vijf seconden later wordt gevolgd door [medeverdachte 6] in de BMW X5. Ongeveer een minuut later rijdt de Citroën op dezelfde plek voorbij.
De gebeurtenissen op het [plaats delict]
Uit de (beschrijving van de) camerabeelden die onderdeel uitmaken van het dossier, blijkt het volgende. Om 15.28 uur parkeert een Ford Focus op het [plaats delict] , aan de kant van de flat. Om 15.34 uur straalt de telefoon van [verdachte] een zendmast aan in [plaats delict] en rijdt de Audi A6 een verkenningsronde over de rotonde, waarna de auto uit beeld verdwijnt. Omstreeks 15.36 uur komt [medeverdachte 6] met zijn BMW X5 voor de eerste keer aanrijden bij de rotonde bij de plaats delict. Hij rijdt met lage snelheid een rondje en verlaat vervolgens de plaats delict. Na ongeveer anderhalve minuut arriveert [medeverdachte 6] wederom stapvoets bij de rotonde, en verlaat hij wederom de plaats delict. Na deze twee rondes voert [medeverdachte 6] een telefoongesprek met [medeverdachte 7] van 74 seconden.
Om 15.38 uur rijdt [medeverdachte 6] voor de derde keer zijn BMW X5 het [plaats delict] op en parkeert daar in een parkeervak. Een paar seconden later rijdt de Mercedes het [plaats delict] op en parkeert eveneens in een parkeervak, vlakbij de plaats waar de Ford Focus staat. Om 15.33 uur hadden de Colombianen een WhatsAppbericht ontvangen dat ‘ze’ aankomen in een witte Mercedes. Om 15.42 uur loopt het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) vanaf de Zeeweg het [plaats delict] op en hij loopt naar de Mercedes toe waar hij aan de bestuurderszijde blijft staan en kennelijk in gesprek raakt met de bestuurder. Rond dezelfde tijd rijdt de Citroën C5 het [plaats delict] op en passeert het slachtoffer ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats. De Citroën C5 rijdt de rotonde op en verdwijnt uit beeld. Enkele ogenblikken later, omstreeks 15.43 uur, rijdt de Citroën C5 weer de rotonde van het [plaats delict] op.
Om 15.44 uur rijdt de Audi A6 het [plaats delict] op en stopt ter hoogte van de Mercedes, waar het slachtoffer nog steeds staat. Op het moment dat de Audi A6 stopt, klinkt er direct een luide knal. Er stappen achtereenvolgens vanuit de rechterachterportier en de bijrijdersplaats van de Audi A6 twee personen (persoon 1 en persoon 2) uit die naar het slachtoffer lopen, waarbij er een worsteling ontstaat en persoon 1, even later geholpen door persoon 2, het slachtoffer via de linkerzijde van het voertuig in de Audi A6 probeert te duwen. Op een gegeven moment rijdt [medeverdachte 6] met zijn BMW X5 achterwaarts uit het parkeervak en blijft hij op de rijbaan staan. Vrijwel op hetzelfde moment stappen er twee personen uit de Mercedes. De bestuurder van de Mercedes loopt naar de mannen die bij de Audi A6 aan het worstelen zijn en maakt direct een slaande beweging met zijn arm. Ook de persoon op de bijrijdersstoel van de Mercedes, van wie het hof op basis van de verklaring van [medeverdachte 6] vaststelt dat dit [medeverdachte 7] is, loopt daar naartoe en neemt deel aan de worsteling. Dan klinkt er weer een harde knal. Terwijl de worsteling nog gaande is, loopt [medeverdachte 7] naar de BMW X5 van [medeverdachte 6] . Dan zijn er meerdere knallen te horen. Twee van de mannen lopen naar de Mercedes, stappen in en rijden met verhoogde snelheid weg. [medeverdachte 7] is inmiddels als bijrijder bij [medeverdachte 6] in de BMW X5 gestapt, die ook wegrijdt. De andere man is in de Audi A6 gestapt, die eveneens wegrijdt. Het slachtoffer blijft liggend op de grond achter en wordt door twee personen in de Ford Focus getild. Om 15.46 uur rijdt de Ford Focus ook weg.
Het overlijden van het slachtoffer
De inmiddels gealarmeerde politie treft de Ford Focus kort daarna rijdend aan in [plaats 8] . Het slachtoffer wordt ernstig gewond aangetroffen en is ter plaatse overleden. Het NFI heeft een sectie verricht op het lichaam. Daarbij zijn drie schotletsels aangetroffen, waarvan één schampschot ter hoogte van de heup. Het tweede schotletsel betreft een inschotverwonding aan de voorzijde van zijn rechterbovenbeen en een uitschotverwonding aan de achterzijde van het rechterbovenbeen. Het rechterbovenbeen was hierdoor gebroken. Het derde schotletsel betreft een inschotverwonding hoog op de rug, tussen de schouderbladen. Het NFI heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer zonder meer wordt verklaard door inwendige letsels als gevolg van het inschotletsel hoog aan de rug, met een mogelijke bijdrage aan het overlijden of de snelheid van het overlijden van een doorschot door het rechterbovenbeen.
De kogel van het kaliber 9mm Parabellum zat nog in het lichaam van het slachtoffer. Op de plaats delict zijn twee hulzen aangetroffen van het kaliber 9mm Parabellum (bodemstempel CBC 9mm Luger) en zeven hulzen van het kaliber 7.65mm Browning (bodemstempel 7.65mm 15 S&B). Het NFI heeft geconcludeerd dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de inschotbeschadiging in de spijkerbroek van het slachtoffer is veroorzaakt door een kogel van het kaliber 9mm Parabellum, dan door munitie van het kaliber 7.65mm Browning. Tevens is de conclusie zowel ten aanzien van de aangetroffen hulzen van het kaliber 7.65mm Browning als de aangetroffen hulzen van het kaliber 9mm Parabellum dat deze zijn verschoten met één vuurwapen.
Gebeurtenissen na afloop van de mislukte ontvoering
Om 16.08 uur, ruim twintig minuten na het schietincident, stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] : “Jullie kunnen daar beter wegwezen, want iets is niet oké.” [medeverdachte 1] schrijft terug: ‘weet ik’. [medeverdachte 2] vraagt of hij een bunker klaar moet maken en [medeverdachte 1] antwoordt met ‘nee’. Om 16.10 uur laat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] weten dat hij aan het oprotten is. [medeverdachte 4] stuurt naar SKY-account [SKY-account 6] : “wat een rit, verdomme”, “bij ons iedereen heel”, “we hebben twee getroffen”, “zij waren verrast en zij spraken op het parkeerterrein af” en “en toen wij begonnen die ene in te trekken [ook: naar binnen te trekken], strooiden zij zich uit en begonnen te bonken en ik verneukte hem direct 2 keer en de klojo viel neer in die andere”. Naar het oordeel van het hof duidt dit, in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, erop dat de dadersgroep het slachtoffer heeft verrast met de poging tot ontvoering en dat er vanuit de dadersgroep in ieder geval tweemaal op hem is geschoten.
De Mercedes is in de avond van 16 februari 2021 aangetroffen in [plaats 16] . Op beelden is te zien dat op die plek rond 15.52 uur twee personen in de Citroën C5 stappen. Vlak daarvoor passeert de Audi A6 die plek.
De telefoon en de auto van [medeverdachte 6] bewegen zich na het schietincident in de richting van [plaats 9] , waar de telefoon omstreeks 18.15 uur een zendmast aanstraalt. Vervolgens beweegt de telefoon zich via [plaats 10] en de omgeving van [plaats 11] in de richting van de Duitse grens, waar [medeverdachte 6] woont. De telefoon van [medeverdachte 7] maakt een zelfde soort reisbeweging, evenals de telefoon van [onbekend gebleven persoon] voor het eerste deel van de terugreis, waardoor hieruit kan worden afgeleid dat zij na afloop van de schietpartij samen zijn gereisd.
De telefoon van [verdachte] straalt rond 15.58 uur zendmasten aan in [plaats 12] en [plaats 13] . Vervolgens verplaatst de telefoon zich naar [plaats 14] (16.04 uur) en [plaats 15] (16.08 uur). Deze reisbeweging vertoont overeenkomsten met de route die de Citroën C5 na het schietincident heeft afgelegd. Rond 17.00 uur straalt de telefoon van [verdachte] een zendmast in [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] aan. Ook de Citroën C5 is rond dat tijdstip in [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] . Om 17.15 uur straalt de telefoon van [verdachte] een zendmast aan in [plaats 24] . Deze zendmastlocatie geeft onder meer dekking aan het gebied rond [ontmoetingsplek 2] . Verder staat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer onbekend gebleven persoon] op
16 februari 2021 na het incident in [plaats delict] in contact met de telefoon van [verdachte] .
Forensische bevindingen
In de Audi A6 waren op verschillende plaatsen forensische sporen die te relateren zijn aan [verdachte] . Voor het DNA-spoor afkomstig van de deurhendel uit het linker voorportier geldt dat meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. Het DNA-spoor van de gordel en sluiting van de rechter voorstoel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. Een en ander sterkt het hof in de conclusie dat [verdachte] op enig moment in de Audi A6 heeft gezeten, namelijk – zulks bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen – tijdens de rit van [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] naar [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] .
In de Mercedes waren ook op verschillende plaatsen forensische sporen die te relateren zijn aan [verdachte] . Het DNA-monster van de gordel van de linker voorstoel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. Voor het DNA-monster van de ontgrendelhendel van de linker voorportier aan de binnenzijde geldt dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. Op de rand van het middenconsole is een vingerafdruk gevonden, waarvan de uitslag is dat deze kan worden geïndividualiseerd tot [verdachte] . Op de bestuurdersstoel lag een blauwe latex handschoen. Op de binnenzijde van deze handschoen is een relatief grote hoeveelheid DNA aangetroffen, waarvan het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige niet aan [verdachte] verwante persoon.
De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de bemonsteringen van de handschoen zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer wel schotresten daarop aanwezig zijn, dan wanneer geen schotresten daarop aanwezig zijn. De bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek tussen enerzijds de verzameling deeltjes die is aangetroffen op de handschoen en anderzijds de verzamelingen deeltjes op de schotrestbemonsteringen uit de hulzen van kaliber 7,65mm Browning zijn veel waarschijnlijker wanneer deze afkomstig zijn van het verschieten van de aangetroffen hulzen van het kaliber 7.65mm Browning dan wanneer deze deeltjes afkomstig zijn van het verschieten van de aangetroffen hulzen van het kaliber 9mm Parabellum. Hieruit leidt het hof af dat de drager van deze handschoen zich in de nabijheid van het schietproces op het [plaats delict] heeft bevonden.
Aanwezigheid [verdachte] op de plaats delict
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat [verdachte] in de ochtend van 16 februari 2021 vanuit het oosten van het land richting Noord-Holland is gereisd. Hij reist samen met [onbekend gebleven persoon] en heeft onderweg bij een tankstation langs de [snelweg 2] [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] ontmoet. Vervolgens heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij [ontmoetingsplek 2] , waarbij in ieder geval [verdachte] , [onbekend gebleven persoon] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en de bestuurders van de Mercedes en de Audi A6 aanwezig waren. Deze twee voertuigen zijn gebruikt bij de poging tot ontvoering. Vanaf daar is [verdachte] samen met [medeverdachte 7] in de Audi A6 via [plaats 8] naar de volgende ontmoetingsplaats in [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] gereden. Daar heeft [medeverdachte 1] instructies gegeven wat er in [plaats delict] moest gebeuren. Tien minuten voor het schietincident heeft de telefoon van [verdachte] een zendmast aangestraald in [plaats delict] . Nu het hof hiervoor heeft vastgesteld dat [verdachte] op meerdere plaatsen ontmoetingen heeft gehad met andere betrokkenen bij het ontvoeringsplan en dat hij heeft gezeten in de Audi A6 en de Mercedes, die zijn gebruikt bij de uitvoering van dat plan, acht het hof deze bevinding redengevend voor het bewijs dat [verdachte] op dat moment (met zijn telefoon) in [plaats delict] is geweest. Dit wordt versterkt door de forensische bevindingen met betrekking tot de in de Mercedes aangetroffen wegwerphandschoen. Het hof gaat voorbij aan het betoog van de verdediging dat niet te achterhalen is wat de binnen- en de buitenzijde van de handschoen is geweest. In het proces-verbaal van bevindingen met aanvullende informatie betreffende handschoen [ [SIN-nummer handschoen] ] van 21 januari 2023 (map 17, nagezonden stukken, ongenummerd) staat gerelateerd dat de onderzoekers van het NFI hebben gekeken naar de manchet van de handschoen en de vingertoppen. De manchet van de handschoen krult bij een wegwerphandschoen op. Deze krult naar binnen als de handschoen met de originele buitenzijde naar buiten is gekeerd. Op de vingertoppen is bij sommige typen wegwerphandschoenen een soort reliëf op de originele buitenzijde aanwezig. Dit reliëf ontbreekt op de originele binnenzijde van de vingertoppen van de handschoen, welke handschoen een wegwerphandschoen met een manchet en vingertoppen met reliëf betreft. Op basis van hun waarnemingen hebben de onderzoekers geconcludeerd dat de handschoen met de binnenzijde naar buiten is aangeleverd. Het hof is van oordeel dat uit de plek waarop de relatief grote hoeveelheid DNA van [verdachte] is aangetroffen, namelijk op de binnenzijde (bij aanlevering buitenzijde) volgt dat hij deze handschoen heeft gedragen. Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat de drager van de handschoen zich in de nabijheid van het schietproces heeft bevonden. Hieruit concludeert het hof dat de handschoen op de plaats delict is gebruikt door een uitvoerder van de ontvoeringspoging. De telefoon van [verdachte] heeft na het schietincident dezelfde route afgelegd als de Mercedes, tot aan [plaats 16] waar de inzittenden zijn overgestapt in de Citroën C5. Vervolgens heeft de telefoon van [verdachte] vanaf die plaats dezelfde route afgelegd als de Citroën C5 (tot aan [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] ). Hierna heeft de telefoon van [verdachte] een zendmast in [plaats 24] aangestraald die dekking geeft aan het gebied waar [ontmoetingsplek 2] is gelegen en waar [verdachte] zijn auto eerder die dag had achtergelaten. Al deze bevindingen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn redengevend voor het bewijs dat [verdachte] op de plaats delict aanwezig is geweest en een van de uitvoerders van de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving was.
De vraag is vervolgens of [verdachte] een verklaring heeft gegeven die de redengevendheid van deze feiten en omstandigheden kan ontzenuwen.
Verklaringen [verdachte]
heeft in zijn eerste verhoor op 8 juni 2022 bij de politie verklaard dat hij in de ochtend van 16 februari 2021 door een vriend werd gebeld, van wie hij de naam niet wil noemen [het hof begrijpt: [onbekend gebleven persoon] ]. Op verzoek van die vriend zijn ze samen naar [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] gegaan. De vriend reed voor hem in zijn auto en [verdachte] reed achter hem aan. Ze zijn bij een tankstation gestopt en daar kwamen twee mannen in een andere auto. Zijn vriend en die twee mannen hebben twintig minuten met elkaar gepraat, ver bij hem vandaan. [verdachte] heeft niet gehoord wat zij met elkaar bespraken. Daarna zijn ze naar [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] gereden, naar een [restaurant] , waar ze hebben gegeten. Op een gegeven moment kwamen er nog twee auto's, de eerdergenoemde Audi A6 en Mercedes. [verdachte] was toen samen met een andere jongen en alle andere aanwezigen gingen ongeveer dertig tot veertig minuten ergens anders praten. [verdachte] heeft zijn auto in [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] achtergelaten en is als bijrijder in de Audi A6 gestapt. Een andere man ging achterin zitten. Toen zijn ze naar [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] gereden. Na twintig minuten kwamen daar nog vier tot vijf auto's met mensen erin. Ze gingen ver weg van [verdachte] met elkaar praten. In de Mercedes zat nog één persoon. [verdachte] is aan de bestuurderskant bij hem ingestapt en heeft een uur met deze persoon gepraat. Terwijl hij in de Mercedes zat, heeft [verdachte] een latex handschoen die daar lag aangetrokken. Na een uur gingen alle personen met alle auto's weg omdat ze een afspraak hadden. [verdachte] en nog een ander persoon bleven achter. De telefoon van [verdachte] lag toen nog aan de oplader in de Mercedes. Na twintig minuten tot een half uur kwam er een andere auto naar [verdachte] toe. De personen in die auto waren in paniek en zeiden dat er geschoten was. [verdachte] is vervolgens door deze personen teruggereden naar [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] waar zijn auto nog bij de [restaurant] geparkeerd stond. Tijdens de autorit zei [verdachte] dat hij beter naar de politie kon gaan, omdat zijn telefoon nog in de Mercedes lag. Hierop werd [verdachte] bedreigd dat zijn familie iets zou worden aangedaan als hij naar de politie zou gaan. Toen [verdachte] terug bij zijn auto was, is hij naar het ziekenhuis in [plaats 17] gereden, waar zijn dochter op dat moment was. Hij heeft zijn telefoon nooit teruggekregen.
In zijn tweede verhoor op 8 juni 2022 heeft [verdachte] verklaard, toen hij ermee werd geconfronteerd dat zijn telefoon na het incident is meegereisd naar [ontmoetingsplek 2] en naar [plaats 17] , dat er een jongen met hem is meegegaan die blijkbaar zijn telefoon had.
Op 10 januari 2024 heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat hij op 15 februari [het hof begrijpt: 2021] bij een vriend in [plaats 18] was en dat deze vriend werd gebeld of hij iets kon ophalen. Deze vriend vroeg of [verdachte] meeging. Ze zijn vervolgen naar een adres in [plaats 18] gegaan en hebben daar een tasje opgehaald en naar de betreffende persoon gebracht. [verdachte] heeft die tas opengemaakt en daar zat een handschoen in, die hij heeft aangeraakt. Zo komt zijn DNA op de handschoen, aldus [verdachte] .
Ter terechtzitting van het hof op 6 juni 2025 heeft [verdachte] verklaard dat er ook nog een andere auto bij [ontmoetingsplek 2] was achtergebleven die ook via [plaats 17] richting [plaats 19] reed. Ofwel de jongens in die auto hadden zijn telefoon ofwel de jongen die met hem in de auto was meegereden had deze.
Beoordeling van het alternatieve scenario
Het hof acht het door [verdachte] geschetste scenario niet aannemelijk geworden. Dit door [verdachte] geschetste alternatieve scenario roept veel vragen op en is niet verifieerbaar. Zo heeft [verdachte] de naam van [onbekend gebleven persoon] niet willen noemen. De verklaring van [verdachte] dat hij in [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] een uur in de Mercedes heeft gezeten en daar de latex handschoen heeft aan- en uitgetrokken, komt het hof niet aannemelijk voor. Bovendien heeft [verdachte] op een later moment een andere, niet verifieerbare verklaring afgelegd over hoe zijn DNA op de handschoen terecht zou zijn gekomen. De verklaring dat hij vervolgens in [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] is achtergebleven en ongeveer een half uur later is opgehaald door personen die hem vertelden dat er was geschoten, gelooft het hof niet. Het door [verdachte] genoemde tijdpad past namelijk niet bij de tijdlijn die uit het politieonderzoek naar voren komt: de Mercedes is samen met andere betrokken voertuigen om 15.09 uur uit [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] vertrokken en het schietincident in [plaats delict] heeft zich rond 15.45 uur afgespeeld. Vlak daarvoor heeft de telefoon van [verdachte] bovendien een zendmast aangestraald in [plaats delict] . De verklaring van [verdachte] dat hij zijn telefoon had achtergelaten in de Mercedes en dat hij deze nooit meer heeft teruggekregen, strookt evenmin met de onderzoeksbevindingen. Niet alleen is de telefoon van [verdachte] niet in de Mercedes aangetroffen, ook heeft die telefoon vanaf de plek waar de Mercedes in [plaats 16] is achtergelaten een route afgelegd die tot [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] overeenkomt met de route van de Citroën C5, waarin de inzittenden van de Mercedes zijn overgestapt. Vervolgens heeft de telefoon van [verdachte] een zendmast aangestraald die dekking geeft aan het gebied in [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] waar hij eerder zijn auto had achtergelaten. Hij heeft ook verklaard dat hij zijn auto daar heeft opgehaald. In de avond heeft de telefoon een zendmast aangestraald in [plaats 17] , hetgeen weer strookt met de verklaring van [verdachte] dat hij na het ophalen van zijn auto in [plaats 3/stad ontmoetingsplek 2] naar [plaats 17] is gereden waar zijn dochter in het ziekenhuis lag. Al deze bevindingen passen bij het scenario dat [verdachte] de hele dag in het bezit is geweest van zijn eigen telefoon en niet bij het scenario dat hij zijn telefoon in de Mercedes heeft achtergelaten en nooit meer heeft teruggekregen. De verklaring van [verdachte] dat zijn telefoon in het bezit was van een ander die ofwel met hem ofwel, zoals [verdachte] ter terechtzitting van het hof heeft verklaard, met anderen richting [plaats 17] meereed, gelooft het hof niet. Hierbij betrekt het hof dat [verdachte] pas heeft verklaard dat een ander met hem meereisde nadat hij door de politie ermee werd geconfronteerd dat zijn telefoon naar [plaats 17] was gereisd en dat hij nooit eerder heeft verklaard dat er nog een andere auto met betrokkenen bij het feit richting [plaats 17] reed.
[verdachte] is er kortom niet in geslaagd een aannemelijke verklaring te geven die de redengevendheid van het voor hem belastende bewijs kan ontzenuwen.
Het hof acht al met al bewezen dat [verdachte] als bestuurder van de Mercedes aanwezig is geweest op de plaats delict en een van de uitvoerders van de poging wederrechtelijke vrijheidsberoving was.
Medeplegen van de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2 primair)
Voor de kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat er planmatig is gehandeld en intensief is samengewerkt door [verdachte] en zijn medeverdachten. Er hebben drie ontmoetingen plaatsgevonden die verband hielden met het ontvoeringsplan, waarbij tijdens de laatste ontmoeting door [medeverdachte 1] instructies werden gegeven. [verdachte] was de bestuurder van de Mercedes op het moment van de poging ontvoering. Dit betekent dat [verdachte] een belangrijke rol heeft gehad in de feitelijke uitvoering van het delict. Hij heeft met het slachtoffer gesproken en heeft vervolgens samen met [medeverdachte 7] , die als bijrijder in de Mercedes zat, meegedaan aan de worsteling die de medeverdachten uit de Audi waren aangegaan om het slachtoffer in die auto te krijgen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot de conclusie dat [verdachte] als een van de uitvoerders een significante bijdrage aan de ontvoeringspoging heeft geleverd. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] medepleger is van de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer.
Strafverzwarende omstandigheid ‘de dood ten gevolge hebbend’
Onder feit 2 primair is de strafverzwarende omstandigheid ten laste gelegd dat de poging tot ontvoering de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat dit strafverzwarende gevolg (de geobjectiveerde dood) niet kan volgen op een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof verwerpt dit verweer, omdat ook een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en de wijze waarop deze wordt uitgevoerd kan leiden tot de dood. De opvatting dat het strafverzwarende gevolg niet bewezen kan worden verklaard in geval van een poging (tot wederrechtelijke vrijheidsberoving), vindt geen steun in het recht.
Voor een bewezenverklaring van het strafverzwarende gevolg is vereist dat een zodanig verband bestaat tussen de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer, dat de dood redelijkerwijs als gevolg van dat feit aan [verdachte] kan worden toegerekend. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen - zoals hiervoor weergegeven - volgt dat [verdachte] en zijn medeverdachten van plan waren het slachtoffer met geweld te ontvoeren. Tijdens de uitvoering van de poging om het slachtoffer in een auto te duwen is het slachtoffer in zijn rug en zijn been geschoten, als gevolg waarvan hij is komen te overlijden. Onder deze omstandigheden bestaat een zodanig verband tussen de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en de dood van het slachtoffer, dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan [verdachte] kan worden toegerekend.
Medeplegen doodslag (feit 1 primair)
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat een van de verdachten van de mislukte ontvoering de kogels die het slachtoffer dodelijk hebben geraakt op hem heeft afgevuurd. Naar het oordeel van het hof is [verdachte] aan te merken als medepleger van deze doodslag. [verdachte] heeft als uitvoerder deelgenomen aan een plan dat inhield dat het slachtoffer op klaarlichte dag op een parkeerplaats met geweld zou worden ontvoerd om hem vervolgens vast te houden. Daarbij was het de verwachting dat de Colombianen gewapend zouden zijn. Met het oog hierop hebben medeverdachten van [verdachte] ook (een) vuurwapen(s) (uitrusting) meegenomen. Dat bij de ontvoering met het vuurwapen zou worden gedreigd en dat het vuurwapen mogelijk ook zou worden gebruikt, kan dan ook niet anders dan onderdeel van het plan zijn geweest. Daarbij acht het hof van belang dat uit SKY-berichten volgt dat er rekening mee werd gehouden dat de groep Colombianen ook bewapend was en dat er sprake zou kunnen zijn van een gewelddadige confrontatie. Het gebruik van vuurwapengeweld is tegen de achtergrond van de poging tot ontvoering in deze criminele setting ook niet zo uitzonderlijk dat dit uitsluitend een spontane ingeving moet zijn geweest van een medeverdachte, die niet aan zijn medeverdachten kan worden toegerekend.
Niet blijkt dat [verdachte] heeft deelgenomen aan de SKY-berichten waarin op 16 februari 2021 en de dagen daaraan voorafgaand door verschillende medeverdachten is gesproken over een ontvoeringsplan en de uitvoering daarvan. Wel was hij voorafgaand aan het schietincident bij drie ontmoetingsplaatsen waar ook andere betrokkenen bij het plan zijn geweest. In [plaats 5/stad ontmoetingsplek 3] heeft [medeverdachte 1] , die een organiserende en sturende rol had, instructies gegeven over wat er in [plaats delict] moest gebeuren. Het hof neemt aan dat [verdachte] , als uitvoerder van de poging tot ontvoering, in ieder geval vanaf dat moment op de hoogte is geweest van het ontvoeringsplan waarbij het beoogde slachtoffer naar het [plaats delict] zou komen in de veronderstelling dat daar een drugsdeal zou gaan plaatsvinden. Tegen deze achtergrond, een ontvoering die zich afspeelt in het drugsmilieu, moet [verdachte] er rekening mee gehouden hebben dat er (een) wapen(s) meegenomen zou(den) worden en dat het gebruik daarvan niet zou worden geschuwd. In dat verband is mede van belang dat de plaats waar de poging tot ontvoering was gepland (namelijk overdag op een openbaar parkeerterrein) een snelle overmeestering van het slachtoffer nog belangrijker maakte en (dreiging met) vuurwapengeweld dit kon bewerkstelligen. Het hof acht daarbij ook van belang dat op het moment dat de Audi A6 op het [plaats delict] stopte en nog voordat [verdachte] is uitgestapt, er een schot wordt gelost. Daardoor wist [verdachte] , die op dat moment in de Mercedes zat en ongeacht wie er had geschoten, dat er vuurwapens in het spel waren. Dit heeft hem er niet van weerhouden uitvoering te geven aan het ontvoeringsplan dat volgde. Integendeel, [verdachte] is uitgestapt en gaan meehelpen om het slachtoffer in de Audi te krijgen, waarna er nog een schot klinkt. Door met de wetenschap dat er (een) wapen(s) werd(en) meegenomen en het gebruik daarvan niet werd geschuwd, uitvoering te geven aan het ontvoeringsplan, waarbij met het slachtoffer een directe confrontatie werd aangegaan en werd geworsteld, heeft [medeverdachte 7] bewust de kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door vuurwapengeweld vanuit de dadergroep waar [medeverdachte 7] deel van uitmaakte.
Gekwalificeerde doodslag?
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid dat de doodslag is gepleegd met het oogmerk om de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving voor te bereiden, gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad de straffeloosheid aan zichzelf of anderen te verzekeren.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft de volgende drie voorwaardelijke verzoeken gedaan, indien het hof tot een bewezenverklaring van de (gekwalificeerde) doodslag en/of tot een bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid bij de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving zou komen en hiervoor niet het beroep op noodweer zou honoreren. Aan deze voorwaarden is gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, de bewezenverklaring en nu het hof hierna het noodweerscenario zal verwerpen voldaan, zodat het hof aan de beoordeling van deze verzoeken toekomt.

1.Horen medeverdachten als getuigen

De verdediging heeft verzocht dat het onderzoek wordt heropend en dat het hof het Openbaar Ministerie gelast (alsnog) de nodige inspanningen te verrichten teneinde de niet gehoorde, maar wel als getuige toegewezen medeverdachten naar behoren op te roepen opdat zij alsnog door de verdediging kunnen worden gehoord. Dit betreft de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . Aan geen van de voorwaarden om van oproeping af te zien volgens artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is voldaan. De gevolgde handelswijze van het Openbaar Ministerie – minimale inspanning, geen hernieuwde pogingen, geen opsporingsbevoegdheden benut, en geen internationale rechtshulp overwogen – voldoet niet aan de standaard die artikel 288 Sv en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) stellen. Het achterwege laten van hun oproeping, zonder toepassing van artikel 288 Sv, zou derhalve in strijd zijn met de wet én met artikel 6 EVRM, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord.
Juridisch kader
Artikel 288, eerste lid aanhef en onder a, Sv in verbinding met artikel 287, derde lid aanhef en onder b, Sv kent de mogelijkheid af te zien van de hernieuwde oproeping van een niet verschenen getuige die aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven, onder meer indien het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Dit kan onder meer aan de orde zijn als het gaat om een getuige die niet traceerbaar is of als te verwachten valt dat de getuige pas na verloop van lange tijd kan worden gehoord. De mogelijkheid om op grond van die bepaling af te zien van het oproepen van de getuige laat echter onverlet dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dit volgt onder meer uit de jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) over het door artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht. Bij de beoordeling op grond van artikel 288 Sv geldt niet de verplichting voor de rechter ervan blijk te geven in die beslissing de aard van de zaak en – in het bijzonder – het belang van de getuigenverklaring te hebben betrokken. Dit komt bij de beoordeling van artikel 6 EVRM pas aan de orde.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd
Horen binnen aanvaardbaar termijn (artikel 288 Sv)
Tijdens de regiebehandeling op 16 februari 2024 heeft het hof in onderhavige zaak de verzoeken van de verdediging toegewezen om medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] als getuigen te horen. Het hof heeft bepaald dat de getuigen op een terechtzitting tijdens de inhoudelijke behandeling dienen te worden gehoord. De medeverdachten zijn vervolgens opgeroepen om als getuige in onderhavige zaak te verschijnen op de terechtzitting van 2 juni 2025. Elk van deze oproepingen is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzittingen van de inhoudelijke behandeling als volgt toegelicht welke inspanningen het Openbaar Ministerie heeft ondernomen teneinde de medeverdachten als getuigen te kunnen oproepen. De medeverdachten zijn als getuigen opgeroepen op de adressen die bij het Openbaar Ministerie bekend waren, maar verbleven daar niet meer. Er is geen zicht op een verblijfplaats van de medeverdachten in Nederland of in het buitenland. De medeverdachten zijn voortvluchtig en staan internationaal gesignaleerd. Dat laatste heeft tot op heden niet tot een aanwijzing van een verblijfplaats geleid. De politie had enkel een aanknopingspunt voor medeverdachte [medeverdachte 1] in de vorm van een adres dat nieuw was geregistreerd in het BRP als zijnde zijn verblijfplaats. De politie is daar langs geweest. Op dat adres woonden echter personen die geen relatie tot hem hadden. [medeverdachte 1] wordt overigens ook gezocht door de Poolse autoriteiten. Bij gebrek aan een concrete aanwijzing over (of en) waar in het buitenland de medeverdachten zich zouden bevinden, heeft het Openbaar Ministerie geen aanknopingspunt voor een land waarheen een rechtshulpverzoek kan worden uitgevaardigd. Omdat de medeverdachten in de hoedanigheid van getuige dienen te worden opgeroepen in onderhavige zaak, heeft het Openbaar Ministerie ook anderszins geen opsporingsbevoegdheden.
Op de terechtzitting van 2 juni 2025 zijn de getuigen niet verschenen en heeft de verdediging ten aanzien van hen geen afstand gedaan van het ondervragingsrecht.
Het hof is van oordeel dat op basis van het voorgaande voldoende is komen vast te staan dat de Nederlandse autoriteiten hebben voldaan aan de inspanningsverplichting die volgt uit artikel 6, derde lid onder d, EVRM, maar dat het desondanks niet is gelukt de getuigen te traceren. Actuele adressen of verblijfplaatsen van deze medeverdachten zijn niet bekend, noch enig aanknopingspunt daartoe. Een internationale signalering heeft tot op heden geen resultaat opgeleverd. Een aanknopingspunt op grond waarvan duidelijk is naar welk land een rechtshulpverzoek zou moeten worden uitgevaardigd ontbreekt dan ook. Hierdoor is het onaannemelijk dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn zouden kunnen verschijnen teneinde te worden gehoord. Gelet daarop is het hof van oordeel dat van de (hernieuwde) oproeping van de getuigen kan worden afgezien en wijst het hof het voorwaardelijk verzoek af.
Recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM)
Het hof beoordeelt vervolgens of het proces als geheel eerlijk is verlopen in het kader van artikel 6 EVRM. Het hof stelt vast dat de verdediging ten aanzien van deze medeverdachten niet het ondervragingsrecht heeft kunnen effectueren. Met uitzondering van medeverdachte [medeverdachte 4] – die vanaf de start van het onderzoek voortvluchtig is – zijn de andere medeverdachten wel als getuige buiten de aanwezigheid van de verdediging gehoord. Weliswaar hebben zij allen op enig moment een inhoudelijke verklaring afgelegd, maar geen van deze verklaringen zag – in belastende of ontlastende zin – op de rol van [verdachte] bij de bewezenverklaarde feiten.
Het hof is niet gebleken dat geen sprake zou zijn van een eerlijk proces als gevolg van het niet in hoger beroep horen van de niet verschenen medeverdachten als getuigen. Hierbij betrekt het hof dat geen van deze medeverdachten eerder een verklaring met een belastende strekking over [verdachte] heeft afgelegd. Tevens acht het hof het relevant dat de verdediging slechts een algemene motivering aan de reden ten grondslag heeft gelegd waarom zij de getuigen wilde horen die samenhangt met het bevestigen van het alternatief scenario van de verdediging.
Het hof stelt verder vast dat de bewezenverklaring steunt op vele andere onderzoeksbevindingen, zoals die hiervoor zijn uiteengezet. Het hof bezigt geen verklaringen die door de niet verschenen medeverdachten zijn afgelegd voor het bewijs. Tegen deze achtergrond leiden de beslissing van het hof van 16 februari 2024 en de afwijzing van het voorwaardelijke verzoek om de niet verschenen medeverdachten als getuigen te horen niet tot een situatie waarin niet langer sprake zou zijn van een eerlijk proces. Voor zover de verdediging dit heeft aangevoerd, wordt dit verweer verworpen.

2.“Aansluitverzoek” met betrekking tot nader onderzoek naar SkyECC

De verdediging heeft ter terechtzitting, onder de hiervoor uiteengezette voorwaarden en indien het hof zich daarbij in de bewijsconstructie zou baseren op de zich in het dossier bevindende SkyECC-communicatie – hetgeen het hof doet – verzocht om aan te sluiten bij de verzoeken tot nader onderzoek, zoals die in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 4] zijn gedaan ter zitting van het hof van 2 juni 2025.
Het hof begrijpt dit ‘aansluitverzoek’ aldus, dat de verdediging de volgende verzoeken doet en dat daar waar de onderbouwing van de verzoeken ziet op de zaak [medeverdachte 4] , (tevens) de zaak van de verdachte [verdachte] wordt bedoeld.:
a. het horen als getuige van:
- rechercheurs R824 en R825;
- verbalisant T-667;
- [verzochte getuige 1] ;
- [verzochte getuige 2] ;
- [verzochte getuige 3] ;
- [verzochte getuige 4] ;
- [verzochte getuige 5] ;
- [verzochte getuige 6] ;
- [verzochte getuige 7] ;
- [verzochte getuige 8] ;
- [verzochte getuige 9] ;
- R-335, R-455, R-636, R-637, R-638, R-824, R-825, R-856, R-971, R-983, allen werkzaam bij het Team High Tech Crime;verbalisant R-795, werkzaam bij het Team High Tech Crome;
- T-050073, T-050099, T-050110, T-050129, T-050158, T-050314, T-050330, T-050345, T-050389, T-050420, T-050445, T-050453, T-050519, T-050530, T-050559, T-050669, T-050683, T-050840, T-050859, T-050870, T-050026, T-050027, T-050043, allen werkzaam bij de Eenheid Amsterdam;
- T-050940, opsteller van het start-pv Coffee;
- [verzochte getuige 10] ;
- [verzochte getuigen 11 tot en met 18] ;
- [verzochte getuige 19] ;
- [verzochte getuige 20] ;
- [verzochte getuigen 21 en 22] ;
- [verzochte getuige 23] ;
- [verzochte getuige 24] ;
- [verzochte getuige 25] ;
- [verzochte getuige 26] ;
- LAP0813, LAP0814 en LAP0832, officieren van justitie;
- twee officieren van justitie van het Landelijk Parket;
- een officier van justitie bij het Parket Amsterdam;
het verstrekken van:
- de (volledige) BOB-dossiers en zaaksdossiers van Yucca, Werl en Argus (uitsluitend voor zover die zien op SkyECC);
- de stukken bevolen door de Franse rechter(s), waaronder in elk geval het Franse ‘certificat de sincérité’ als bedoeld in art. 230-1 du code de procédure pénale;
- de processen-verbaal van bevindingen (omtrent de ondersteuning bij de uitoefening van opsporingsbevoegdheden) ten aanzien van SkyECC, waaronder de uitvoering van de Nederlandse EOB’s en bij de uitvoering van de JIT-overeenkomst, in het bijzonder voor sprake is van (directe, feitelijke) betrokkenheid van de Nederlandse politie (THTC)/ justitie in Roubaix, Frankrijk bij de Sky ECC-servers, zoals die ook zijn opgesteld in Sassenheim bij het veiligstellen van de PGPsafe-data;
- de ruwe/ JSON-bestanden en de schriftelijke verslaglegging van (het vergelijken van) de hashing/hash-waardes van de SkyECC-dataoverdracht van de PCAP-bestanden, voor zover het gaat om de overdracht van de data die is ingebracht in de onderhavige zaak, althans een forensische kopie hiervan;
- het proces-verbaal van toestemming van de Amsterdamse rechter(s)-commissaris(sen) en (de verslaglegging van) de zoekslag om (bepaalde) SkyECC-data te gebruiken in de onderhavige zaak die heeft geleid tot de resultaten/SkyECC-chats die in de onderhavige strafzaak zijn ingebracht;
- de volledige SkyECC-(onderzoeks)dataset, althans (subsidiair) alle (groeps)chats van de accounts die in de onderhavige zaak voorkomen (de zogeheten “onderzoeks-dataset”), alsmede die van het zogeheten ‘cluster-onderzoek’ (“cluster-onderzoeks-dataset”);
- de processen-verbaal van identificatie van alle SkyECC-accounts die in de onderhavige zaak voorkomen en het/de (zaaks)dossier(s) van het onderzoek/de onderzoeken die tegen diegene(n) loopt/lopen (en dus onderdeel uitmaken van zo’n zogeheten ‘cluster-onderzoek’), allen uiteraard uitsluitend voor zover deze processen-verbaal en dossiers bestaan;
- projectplan 13Yukka;
- de projectplannen van Argus, Werl en Coffee;
- een proces-verbaal waarin een antwoord wordt geformuleerd op de vraag of de verdachte [medeverdachte 4] is geïdentificeerd in onderzoek Coffee, en bij een positief antwoord een uitleg waarom het bestaan van dit onderzoek verzwegen is;
- verstrekking van alle stukken betreffende de verdachte [medeverdachte 4] uit onderzoek Coffee;
- een uitgebreid proces-verbaal waarin wordt beschreven wat ChatX precies is, door wie het is geschreven en wanneer, wie er gebruik van kunnen maken, wat voor functies het heeft, et cetera;
- verstrekking van alle chats op de wijze waarop deze ook voor het openbaar ministerie beschikbaar zijn, namelijk in ChatX, inclusief ten minste de volgende gegevens:
IMEI, IMSI, Username, Chatberichten, VOIP initialisaties, Afbeeldingen, Screen unlock wachtwoorden, Opgeslagen wifi netwerken, Mast locaties, Contactenlijst met nicknames, Statusberichten, Landcode waar de telefoon zich bevindt (alleen van telefoon waar de berichten vandaan komen);
- een uitgebreid proces-verbaal waarin wordt beschreven hoe is omgegaan met geheimhouderscorrespondentie die werd aangetroffen, wie verantwoordelijk waren voor het vernietigen van die correspondentie en hoe dat in zijn werk ging. De verbalisant(en) die dit proces-verbaal opstellen, alsmede de personen die in dat proces-verbaal alsdan genoemd worden, wenst de verdediging ook te horen over de wijze waarop zij betrokken waren bij de vernietiging van de geheimhouderscorrespondentie;
- het verstrekken van de dossiers ArgusTTL2-003 en CSV NNK3MTIH (deze beide verzoeken zijn aanvullend gedaan door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] , bij brief van 20 juni 2025);
het benoemen van deskundige [deskundige] , forensisch computerdeskundige;
het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft tot slot ter zitting nog het verzoek gedaan tot:
het horen als getuige van de verbalisanten genoemd in het document D2 (hierna: het D2-document).
De verzoeken strekken er voor het grootste deel toe meer feitelijke duidelijkheid te krijgen over het voortraject van de strafrechtelijke onderzoeken, die (mede) hebben geleid tot het onderhavige opsporingsonderzoek Kanaga, in welke zaak de verdenkingen ten aanzien van verdachte [medeverdachte 4] zijn onderzocht en waarin hij wordt vervolgd. De verzoeken zien op het nader kunnen onderbouwen van verweren die zien op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft betoogd dat het hof voor wat betreft de verwerving van de SkyECC-data in Frankrijk niet langer kan uitgaan van het vertrouwensbeginsel. De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verder betoogd dat er – los van de vraag of het vertrouwensbeginsel al dan niet van toepassing wordt geacht – concrete aanwijzingen zijn dat de weergave van de SkyECC-berichten niet betrouwbaar is en dat het hof gehouden is nader onderzoek te doen.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig haar ter zitting overgelegde reactie en haar hiervoor genoemd reacties op de nadere e-mails van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] , gemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken.
Het hof oordeelt als volgt.
Gelet op het moment waarop de verzoeken zijn gedaan en/of de aard van de verzoeken zullen deze telkens op de vraag naar de noodzaak daartoe worden beoordeeld, zulks met uitzondering van het getuigenverzoek onder e. Deze zal, nu het D2-document eerst zeer recent aan de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] en het hof bekend is geworden, beoordeeld worden aan de hand van het verdedigingsbelang.
Verzoeken met betrekking tot voortraject van het strafrechtelijk onderzoek
Het hof stelt ten aanzien van het beoordelingskader van de verzoeken het volgende voorop. De officier van justitie is op grond van het bepaalde in artikel 149a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken. Aangenomen moet worden dat in de fase van het hoger beroep deze verplichting ook geldt voor de advocaat-generaal. Op grond van het relevantiecriterium, zoals opgenomen in het tweede lid van genoemde bepaling, behoren tot die processtukken alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door het hof in de strafzaken van de verdachte te geven beslissing, zowel in ontlastende als in belastende zin. Het voorgaande neemt niet weg dat de zittingsrechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het Openbaar Ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten.
De vraag of stukken aan het relevantiecriterium voldoen hangt telkens af van hun concrete inhoud en betekenis voor de desbetreffende strafzaak.
Gelet op de hiervoor genoemde wettelijke verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie voor de samenstelling van het procesdossier gaat het hof, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, ervan uit dat zowel de officier van justitie in eerste aanleg als de advocaat-generaal in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gehandeld. In verband met mogelijke aanwijzingen voor bedoeld tegendeel stelt het hof vast dat tal van strafzaken waarin berichten, verzonden met behulp van applicaties voor cryptocommunicatie, als bewijs zijn gepresenteerd tot debat ten overstaan van de zittingsrechter hebben geleid. Waar het gaat om SkyECC heeft dit geleid tot de hierna te noemen brief van 2 juni 2022 met bijlagen, afkomstig van het Landelijk Parket. Voorts merkt het hof op dat tegen de achtergrond van deze feitelijke gang van zaken de Hoge Raad op 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) prejudiciële vragen heeft beantwoord. Hierop zal later worden teruggekomen in het kader van de beantwoording van de vraag hoe de aanwijzingen die in de zaak [medeverdachte 4] door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] zijn gesteld, dienen te worden vastgesteld en gewogen.
In dat verband stelt het hof vervolgens vast dat een omvangrijk procesdossier tot stand is gekomen, waarvan deel uitmaakt een brief van het Openbaar Ministerie van 2 juni 2022. In deze brief staat onder meer een uitgebreide en gedetailleerde weergave van de totstandkoming en het verloop van het onderzoek dat vervolgens heeft geleid tot het onderzoek naar de inhoud van de communicatie met behulp van de softwareapplicatie SkyECC (de onderzoeken 13Yucca, 13Werl en 26Argus). Bij deze brief bevinden zich ook bijlagen, waaronder:
- onder meer alle door Frankrijk aan Nederland verstrekte (en in het Nederlands vertaalde) Franse processen-verbaal;
- de beslissingen die zijn gegeven door bevoegde Nederlandse (rechterlijke) autoriteiten;
- de stukken op basis waarvan de vorderingen daartoe zijn gedaan.
Het hof overweegt dat de verdediging
in beginselop grond van de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde waarborgen – met het beginsel van equality of arms als centraal thema – het recht heeft toegang te verkrijgen tot al het materiaal dat zowel ten nadele als ten gunste van de verdachte kan worden gebruikt. Daarbij gaat het niet alleen om
material evidence(vgl. EHRM 16 december 1992, nr. 13071/87 (
Edwards/Verenigd Koninkrijk), maar ook om
other evidence that might relate to the admissibility, reliability and completeness of the evidence(vgl. EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (
Matanovic/Kroatie)). Het hof onderkent in dat licht dat de verdediging deze mogelijkheid moet hebben, teneinde verweren te kunnen formuleren in het kader van de lopende strafzaak, ook waar het gaat om toegepaste methoden van opsporing en de resultaten van dat onderzoek. Op de rechter rust de verplichting erop toe te zien dat aan deze vereisten gedurende de berechting is voldaan. Aan deze vereisten is in het algemeen voldaan als de verdachte, al dan niet naar aanleiding van door of namens hem gedane verzoeken, beschikt over de informatie die redelijkerwijs relevant kan worden geacht voor het kunnen formuleren van verweren in het kader van de strafzaak, zoals hiervoor bedoeld.
Het recht op toegang tot en inzage in methoden en resultaten van onderzoek, waaronder het recht op ondervraging of bevraging van de ambtenaren die bij opsporing en vervolging zijn betrokken, omvat echter – anders dan de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] kennelijk lijkt te veronderstellen – geen absoluut recht. Immers, ten eerste is dit recht op toegang onderhevig aan beperkingen die onder meer dienen te worden gevonden in andere belangen, waaronder de nationale veiligheid, de noodzaak tot het beschermen van getuigen, (zwaarwegende) opsporingsbelangen en het recht op privacy van andere betrokkenen. Dit brengt meer in het bijzonder met zich dat grenzen kunnen worden gesteld aan de omvang en indringendheid van toetsing van startinformatie en aan de mate waarin van gerelateerde opsporingsactiviteiten nader verslag dient te worden gedaan.
Ten tweede mag van de verdediging worden verwacht dat zij gemotiveerd duidelijk maakt naar welk (type) gegevens zij op zoek is, dan wel duidelijk maakt, voor zover het gaat om databestanden, welke zoekacties relevant kunnen zijn. Met andere woorden: het zo mogelijk voorkomen van
fishing expeditionsvormt onder omstandigheden een nadere beperking op dit recht op toegang (vgl. EHRM 4 september 2019, nr. 39757/15 (
Sigurður Einarsson e.a../IJsland)). Bij de beoordeling van verzoeken komt daarmee, naast de relevantie voor de strafzaak, ook betekenis toe aan de aannemelijkheid, juistheid en volledigheid van de door de verdediging aan de verzoeken ten grondslag gelegde (feitelijke) motivering.
Het hof stelt vast dat, blijkens de toelichting waarvan de verzoeken zijn voorzien, deze steeds betrekking hebben op:
- de mate van betrokkenheid van Nederlandse opsporingsambtenaren en van het Nederlandse Openbaar Ministerie bij de verkrijging van de (SkyECC-)data in dan wel via Frankrijk; en/of
- de mate van transparantie in de verslaglegging van (de wijze van) die verkrijging door het Nederlandse Openbaar Ministerie.
Daarbij is in essentie de vraag opgeworpen of het Openbaar Ministerie toereikend, maar ook – zo begrijpt het hof – waarheidsgetrouw verantwoording heeft afgelegd over al hetgeen ter opsporing is verricht.
Gelijk hiervoor is overwogen begrijpt het hof de verzoeken aldus, dat deze zijn geformuleerd met het oog op ontvankelijkheids-, rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren, die ten overstaan van de appelrechter zullen worden gevoerd. Zo bezien ligt ter beoordeling van de gedane verzoeken de vraag ter beantwoording voor of het procesdossier zoals dat thans voorligt, voorziet in het aan het EVRM ontleende recht van de verdediging
'to have adequate facilities for the preparation of his defence'. Met andere woorden: of reeds aan de verdediging voldoende feitelijk substraat wordt geboden voor het voeren van verweren ten overstaan van het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren, waarvan vorm, inhoud en strekking in grote lijnen kenbaar zijn gemaakt. Het hof heeft bij de beoordeling van de verzoeken vanzelfsprekend betrokken hetgeen ter onderbouwing daarvan is aangevoerd, maar ook wat daaromtrent door de advocaat-generaal naar voren is gebracht.
Het voorgaande betekent dat de verzoeken van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] zich (onder meer) concentreren op nader onderzoek naar de gang van zaken bij de onderzoeken 13Yucca, 13Werl en 26Argus. Het ging hierbij om zogeheten Titel V-onderzoeken. Bij de hiernavolgende beoordeling van de redenen die de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft gegeven voor het gevraagde onderzoek laat het hof in het midden of deze onderzoeken als voorbereidende onderzoeken in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden gekenmerkt of als onderzoeken die anderszins van bepalende invloed zijn geweest voor het onderzoek in de strafzaak van verdachte [medeverdachte 4] .
Op de keper beschouwd heeft de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat het wettelijk systeem bij de berechting van strafzaken geweld is aangedaan, door misleiding van de rechter, gericht op het frustreren van een toetsing door de rechter van de methoden van opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak en door het bewust en actief weghouden van informatie. De rol van Nederland bij de SkyECC-operatie is veel groter dan het Openbaar Ministerie tot op heden heeft erkend en was zodanig groot dat het vertrouwensbeginsel doorbroken moet worden en dat de rechtmatigheid van het onderzoek naar en de hack van SkyECC in volle omvang moet kunnen worden getoetst door de verdediging. Nader onderzoek naar de verkrijging van SkyECC data is noodzakelijk.
Blijkens bestendige jurisprudentie (o.a. ECLI:NL:HR:2023:913) behoort het niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht.
Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of die onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. Dit geldt ook als de onderzoeksresultaten worden verkregen in het verband van een JIT of op grond van een EOB.
De situatie kan zich voordoen dat buiten Nederland onderzoekshandelingen worden verricht onder verantwoordelijkheid van Nederlandse autoriteiten. Op grond van artikel 539a lid 1 Sv kunnen Nederlandse opsporingsambtenaren de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden ook in het buitenland uitoefenen. In de situatie dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de Nederlandse autoriteiten ligt, vindt artikel 359a Sv toepassing op vormverzuimen die zich eventueel in verband met die uitvoering voordoen met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden die hun op grond van het Nederlandse recht toekomen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de Nederlandse autoriteiten (i) als onder gezag van de (Nederlandse) officier van justitie in het buitenland overeenkomstig artikel 539a Sv door Nederlandse opsporingsambtenaren toepassing wordt gegeven aan de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden, of (ii) als een zo nauwe samenwerking bestaat tussen Nederlandse en buitenlandse autoriteiten bij de opsporing, dat het gezag daarover feitelijk volledig of in overwegende mate toekomt aan de (Nederlandse) officier van justitie. De onder (i) bedoelde situatie doet zich niet voor in het geval dat een Nederlandse opsporingsambtenaar slechts betrokken is bij de uitvoering van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland die in overeenstemming met het recht van dat land en onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten wordt uitgeoefend. Van de onder (ii) bedoelde situatie is geen sprake op grond van de enkele omstandigheid dat Nederlandse opsporingsambtenaren aanwezig mogen zijn bij de uitvoering van een onderzoekshandeling door een buitenlandse autoriteit, of door Nederlandse opsporingsambtenaren technische assistentie wordt verleend aan een buitenlandse autoriteit.
Als een verzoek van de verdediging verband houdt met (de onderbouwing van) een verweer op een punt waarover de Nederlandse strafrechter geen oordeel toekomt, zal er in beginsel geen grond voor toewijzing van dat verzoek bestaan.
Het hof begrijpt de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] aldus dat hij stelt dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse autoriteiten bij de opsporing, dat het gezag daarover feitelijk volledig of in overwegende mate toekomt aan de (Nederlandse) officier van justitie. De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat Nederlandse technici de interceptietool, de ontsleutelmethode en de “interface” ChatX hebben ontwikkeld, dat Nederlandse opsporingsambtenaren de inbeslagname van de servers hebben verricht en dat Nederland zelf data heeft geïntercepteerd.
Voor wat betreft de inbeslagname van de servers wijst het hof erop dat deze, anders dan gesteld, niet is verricht door Nederlandse opsporingsambtenaren, maar dat Nederlandse opsporingsambtenaren blijkens het Franse proces-verbaal van 9 maart 2021 (proces-verbaal nummer 2019/000289) bij die inbeslagneming enkel technische assistentie hebben geboden. Ook de stelling van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] dat Nederland blijkens het Franse proces-verbaal van 10 april 2020 (proces-verbaal nummer 2019/000289) zelf data zou hebben onderschept, berust op een onjuiste lezing, nu hieruit enkel blijkt dat de verkregen data door Nederland is verrijkt. De stelling dat uit de brief van [jurist] van 15 augustus 2023 expliciet zou volgen dat Nederland in februari 2022 en oktober 2022 telecommunicatiedata van SkyECC-apparaten heeft onderschept is onjuist, gelet op de toelichting op deze brief door de advocaat-generaal in haar reactie van 24 juni 2025. De in de brief van [jurist] genoemde ‘telecommunication data from SkyECC devices’ betreft geen inhoudelijke SkyECC-data, maar ziet op APN-data. Het hof merkt op dat de brief ook als onderwerp heeft ‘APN data update’. De advocaat-generaal heeft in haar reactie toegelicht dat deze APN-data door Nederland zijn gevorderd en verkregen in onderzoek Werl, waarvoor Nederland verantwoordelijk is.
De overige hiervoor gestelde omstandigheden maken afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd dus niet, gelijk de bestendige jurisprudentie op dit gebied, dat het gezag van de opsporing feitelijk volledig of in overwegende mate toekwam aan de Nederlandse officier van justitie.
De vraag die thans voorligt is of de door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] op 13 en 20 juni 2025 toegezonden documenten, al dan niet in onderlinge samenhang beschouwd, daarin verandering brengt. De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft veel nadruk gelegd op de inhoud van het D2-document. Blijkens de (vertaalde) inhoud van dit document betreft dit een verslag van een werkvergadering bij Europol op 27 mei 2019. Tijdens dat werkoverleg zouden de Nederlandse autoriteiten volgens de Franse verbalisant om hulp hebben gevraagd bij het implementeren van een gerechtelijke interceptie op de servers van SkyECC. Anders dan de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] veronderstelt, kan uit de inhoud van dit document niet worden afgeleid dat Frankrijk bij het aanvragen van de IP-tap heeft gehandeld op basis van een Nederlands rechtshulpverzoek, dan wel dat Frankrijk de indruk had dat zij uitvoering gaf aan een Nederlands verzoek tot rechtshulp. Van belang daarvoor is het volgende.
Op 6 december 2018 heeft het Openbaar Ministerie in de zaak 13Yukka een EOB uitgevaardigd, waarin de Franse autoriteiten werd verzocht om “een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door OVH gehoste server van Sky te tappen en de data daarna te ontsleutelen”. Op 13 februari 2019 heeft een Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek geopend naar SkyECC. Hierna, op 27 mei 2019, vond er blijkens de zich in het dossier bevindende brief van het Landelijk Parket van 2 juni 2022 (onderdeel van de zogenaamde “Argus-bundel”) een overleg plaats tussen de Franse, Belgische en Nederlandse politieambtenaren van Europol over het onderzoek naar SkyECC. Nu er geen aanwijzingen zijn dat er die dag meerdere overleggen hebben plaatsgevonden tussen politieambtenaren over het onderzoek naar SkyECC, gaat het hof ervan uit dat het door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] overlegde D2-document ziet op het overleg dat is genoemd in voormelde brief van het Landelijk Parket.
Op 14 juni 2019 heeft een Franse officier van justitie een (eerste) vordering gedaan tot het tappen van de servers van SkyECC. Nog diezelfde dag heeft een Franse rechtbank daartoe toestemming verleend. In de vordering van deze officier van justitie en de toestemming van de rechtbank wordt niet verwezen naar een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft op 23 juni 2019 een tweede EOB uitgevaardigd, waarin de Franse autoriteiten wordt verzocht om verstrekking van de gegevens die zijn verkregen door middel van het tappen van de servers van SkyECC. In het EOB is onder meer vermeld:
“In een EOB van 3 december 2018 is verzocht om een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door OVH gehoste server(s) van Sky te tappen en de verkregen (gesprek)data daarna te ontsleutelen. […]. Inmiddels hebben wij vernomen dat in Frankrijk een eigen strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dit onderzoek is recent een tap aangesloten die het dataverkeer tussen de twee door Sky bij OVH gebruikte servers af tapt”.
Het door de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] overgelegde D2-document bevond zich niet bij de processtukken. De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat dit document ook niet eerder in handen van het Openbaar Ministerie was. Het document bevat onder meer de volgende passage:
‘Les autorités néerlandaises souhaitaient l’assistence de la France afin de mettre en place une interception judiciaire entre le serveur principal de SKYECC et son serveur de sauvegarde, […], hebergé auprès de OVH SAS à Roubaix. Il était également décidé de placer une deuxième sonde sur le serveur principal vers l’exterieur afin de déterminer si des éléments intéressants y transitaient.’.
In de bijgevoegde Nederlandse vertaling is dit als volgt vertaald:
‘De Nederlandse autoriteiten vroegen de hulp van Frankrijk bij het opzetten van een justitieel interceptiesysteem tussen de hoofdserver en de backupserver van SKYECC, […], gehost [door] OVH SAS in Roubaix. Er werd ook besloten om een tweede sonde op de hoofdserver te plaatsen om te bepalen of er interessante items onderweg waren’.
Uit hetgeen hierboven is vermeld ten aanzien van de algemene stukken uit het onderzoek Argus volgt dat het Openbaar Ministerie voornemens was de Franse autoriteiten te verzoeken om de servers van SkyECC te tappen en dat het Openbaar Ministerie de Franse autoriteiten van dat voornemen op de hoogte heeft gesteld. Ook volgt uit die algemene stukken dat in Frankrijk een opsporingsonderzoek naar SkyECC is gestart en dat in het kader van dat onderzoek toestemming is gevorderd en verkregen voor het tappen van de servers van SkyECC. Uit de vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt niet dat die vordering is gedaan om uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.
Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat in het D2-document mededeling wordt gedaan van een verzoek of wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen. Het werkoverleg waaraan in het D2-document wordt gerefereerd betreft op zich dan ook geen nieuwe informatie. Als gezegd werd dit overleg ook al in de algemene stukken uit het onderzoek Argus genoemd. Ook als kan worden aangenomen dat het tappen van de SkyECC servers heeft plaatsgevonden na het in D2-document genoemde verzoek of wens, vindt de stelling van de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] dat dit is gegrond op en gedaan ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek, in het bijzonder de hiervoor genoemde Franse vordering tot toestemming voor het tappen van die servers. Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] dat uit de inhoud van D2-document moet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten. De inhoud van de overige door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] overlegde stukken maakt dit niet anders, ook niet als die in onderlinge samenhang worden beschouwd.
De hiervoor vermelde conclusie, dat het gezag van de opsporing niet feitelijk volledig of in overwegende mate toekwam aan de officier van justitie, verandert door de inhoud van de thans door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] overlegde stukken dan ook niet, zodat het vertrouwensbeginsel, zoals hiervoor omschreven, bij de beoordeling van de verzoeken dient te worden betrokken.
Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen grond om de onderzoekswensen die betrekking hebben op de aanloop naar en de uitvoering van het onderzoek in Frankrijk naar SkyECC toe te wijzen. De verzoeken zullen worden afgewezen nu het hof de noodzaak (en wat betreft het verzoek onder e.: het verdedigingsbelang) voor het verzochte nadere onderzoek niet aanwezig acht. Ten overvloede overweegt het hof nog dat er over deze onderwerpen niet alleen van de zijde van de verdediging, maar ook van de zijde van het Openbaar Ministerie (door de meergenoemde brief van 2 juni 2022, voorzien van relevante bijlagen) zeer veel informatie is gegeven. Naar het oordeel van het hof biedt het onderhavige dossier in samenhang met de door de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] gestelde feiten en omstandigheden (die te zijner tijd op juistheid en relevantie nader zullen worden beoordeeld) voldoende informatie om de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] adequaat te faciliteren in het kader van de voorbereiding van verweren die zien op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van de verkrijging, op de wijze zoals zij thans in voorlopige zin zijn geformuleerd.
De stelling van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] dat een EOB mogelijk ten onrechte niet zou zijn ondertekend, maakt evenmin dat de verzoeken moeten worden toegewezen, nu zonder nadere onderbouwing onduidelijk is waarom een verweer op dit punt niet zonder meer gevoerd kan worden.
Verzoeken met betrekking tot nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van de SkyECC-berichten
Ter zitting van het hof heeft de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] ten aanzien van punt 116 van zijn pleitnota naar voren gebracht dat er sprake moet zijn van bewijsuitsluiting van, zo begrijpt het hof, berichtenverkeer wegens onbetrouwbaarheid van de methode. Het hof heeft de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] ter zitting gewezen op het regiekarakter van de zitting en hem, gelet daarop, voorgehouden dat dit een verweer is dat bij pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen. Gelet hierop zal het hof dit verweer, evenals het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Miniserie, voor zover de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] dit (na de voordracht) al heeft willen voeren, op dit moment als prematuur passeren en bepalen dat het op de weg van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] ligt dit verweer/deze verweren eventueel bij pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling te voeren.
Het hof wijst de verzoeken met betrekking tot – samengevat – de ruwe JSON-bestanden en de hashing/hash-waardes alsmede het verzoek tot het benoemen van de verzochte computerdeskundige af, omdat de noodzaak daarvan gelet op de gegeven onderbouwing niet is gebleken. Hierbij betrekt het hof dat zich een proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2022 (bijlage 42 van de brief van het Openbaar Ministerie van 2 juni 2022) bij de algemene stukken uit het onderzoek Argus bevindt. Dit proces-verbaal ziet op de verslaglegging van de hash-waardencontrole. Verder betrekt het hof in zijn oordeel het NFI-rapport van 22 juni 2022 dat zich bij de algemene stukken bevindt. Dit rapport heeft betrekking op het gebruik van de Toolboxmethode waarmee de data in Nederland zijn ontcijferd. Het dossier bevat derhalve al informatie op basis waarvan de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] geacht moet worden verweer te kunnen voeren op dit punt.
Voor wat betreft de verstrekking van JSON-bestanden met ruwe IP-data en de PCAP-bestanden geldt dat dit volgens het Openbaar Ministerie niet uitvoerbaar is en dat deze gegevens voorts niet leesbaar zijn, terwijl de JSON-bestanden met de Toolboxgegevens niet verstrekt kunnen worden omdat deze niet individualiseerbaar zijn. De verdediging in de zaak [medeverdachte 4] krijgt van het Openbaar Ministerie inzage in de JSON-bestanden met de Toolboxgegevens middels Excel-bestanden, die geen informatie van andere gebruikers bevatten en waarvan de inhoud van de relevante gegevens gelijk is aan de inhoud van de gegevens op het JSON-bestand.
Verzoeken met betrekking tot de (onderzoeks)datasets
Het hof wijst de in dit verband gedane verzoeken af, omdat de noodzaak daarvan gelet op de gegeven onderbouwing niet is gebleken. Hierbij betrekt het hof dat de berichten met bijbehorende metadata waar het de aan [medeverdachte 4] toegeschreven accounts betreft aan de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] in Excel worden verstrekt en dat de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] desgewenst in de secundaire dataset voorkomende berichten waarbij de verdachte geen verzender of ontvanger is, kunnen worden ingezien op het politiebureau. Hiermee wordt de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] voldoende tegemoetgekomen.
Verzoek met betrekking tot identificatie van alle SkyECC-accounts
Het hof wijst het verzoek om processen-verbaal van identificatie van alle SkyECC-accounts die in de onderhavige zaak en in het ‘cluster-onderzoek’ voorkomen af, nu de noodzaak daarvan gelet op het gebrek aan onderbouwing van dit verzoek niet is gebleken.
Verzoek met betrekking tot onderzoek Coffee
Het Openbaar Ministerie heeft toegelicht dat het onderzoek Coffee een Titel V-onderzoek is dat zich richtte op een aantal specifieke gebruikers in een periode dat er nog geen inhoudelijke data beschikbaar was en waarvan relevante stukken in procesdossiers worden gevoegd als dit onderzoek in de desbetreffende zaak een rol heeft gespeeld. Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat dit onderzoek geen rol heeft gespeeld in de onderhavige zaak. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel wordt dit verzoek, bij gebrek aan noodzaak, afgewezen.
Verzoeken met betrekking tot Chat-X
Het hof wijst de in dit verband gedane verzoeken af, omdat de noodzaak daarvan gelet op de gegeven onderbouwing niet is gebleken. Hierbij betrekt het hof dat voldoende duidelijk is dat Chat-X een politiesysteem is dat actieve opsporingsinformatie bevat en waarin de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] blijkens informatie van het Openbaar Ministerie geen inzage kan worden geboden. Voorts heeft het Openbaar Ministerie toegezegd dat de APN-data (locatiegegevens) van het account dat door de politie aan [medeverdachte 4] wordt toegeschreven aan de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] zal worden verstrekt. De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat er desondanks sprake zou zijn van schending van het beginsel van ‘equality of arms’. Hierbij overweegt het hof dat de verdediging in de zaak [medeverdachte 4] geen recht heeft op onbeperkte toegang tot opsporingsinformatie.
Verzoek met betrekking tot geheimhouderscorrepondentie
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak tot het uitvoeren van dit nadere onderzoek niet is onderbouwd.
Verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen
Het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU wordt verworpen. De raadsman van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft dit verzoek onderbouwd met een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank in Berlijn van 19 december 2024 met betrekking tot EncroChat-gegevens en de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 30 april 2024 die daaraan vooraf is gegaan. Dit verzoek wordt afgewezen, nu het hof de noodzaak daartoe niet ziet gelet op de thans gegeven onderbouwing.
Conclusie
Het hof wijst alle verzoeken af.

3.Onderzoek aan handschoen

De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om, onder de hiervoor uiteengezette voorwaarden en in het geval het hof de DNA-sporen op de aangetroffen latex handschoen voor het bewijs bezigt – hetgeen het hof doet – aanvullend forensisch onderzoek aan die handschoen - zoals verzocht op de regiezitting van 2 februari 2024 - te laten plaatsvinden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen nu onvoldoende is onderbouwd welk onderzoek concreet nog aan de handschoen dient plaats te vinden.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de verdediging voor een dergelijk onderzoek is door het hof op 16 februari 2024 gemotiveerd afgewezen. De verdediging heeft thans geen nieuwe onderbouwing voor dit verzoek gegeven. Het hof acht zich bovendien op dit punt voldoende geïnformeerd, mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2023 (proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] ) met aanvullende informatie betreffende de onderzochte handschoen. Het hof wijst het verzoek dan ook af nu de noodzaak voor nader forensisch onderzoek aan de handschoen, gegeven de onderbouwing, niet is gebleken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer] met een vuurwapen in het lichaam te schieten;

2.

hij op 16 februari 2021 te [plaats delict] , gemeente [gemeente plaats delict] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, een afspraak heeft gemaakt met [slachtoffer] in [plaats delict] , en vervolgens met meerdere voertuigen en meerdere personen bewapend met vuurwapens naar de afgesproken plek is gekomen en [slachtoffer] heeft vastgepakt en [slachtoffer] in de richting van een gereedstaand voertuig heeft getrokken en [slachtoffer] met een vuurwapen in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit arrest zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Bespreking beroep op noodweer
De verdediging heeft gesteld dat indien het hof wettig en overtuigend bewezen zou verklaren hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de uitvoerders van de ontvoering een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Ter onderbouwing daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Het slachtoffer beschikte mogelijk over een vuurwapen. Onduidelijk is wie precies welk wapen heeft gehanteerd en wat de volgorde van het schieten is geweest, maar mogelijk heeft het slachtoffer als eerste geschoten. Het is goed denkbaar dat de inzittenden van de Audi A6 en de Mercedes de poging tot ontvoering uitvoerden, maar dat één van de uitvoerders op het slachtoffer heeft geschoten en daarmee heeft gehandeld vanuit een noodweersituatie. De onmiddellijke wederrechtelijke aanranding richt zich dus tegen de uitvoerders van de poging tot ontvoering. Zij probeerden de wedderechtelijke aanranding te beëindigen door het slachtoffer van het wapen te ontdoen. Nu het ontwapenen niet lukte, besloten de inzittenden van de Mercedes te komen helpen. Dit handelen was geboden in het kader van de noodzakelijke verdediging van de uitvoerders. Nu het nog steeds niet lukte om het slachtoffer te ontwapenen en het gevaar nog aanwezig was, heeft één van de uitvoerders op eigen initiatief op het slachtoffer geschoten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Het hof oordeelt als volgt.
Alhoewel de verdediging in randnummer 6.4.1 ‘aandachtspunten met betrekking tot noodweer(exces)’ benoemt, begrijpt het hof gegeven de onderbouwing van het verweer, dat dit enkel betrekking heeft op noodweer en niet (tevens) op noodweerexces.
Voorts constateert het hof dat de verdediging ter onderbouwing naar voren heeft gebracht dat de uitvoerders van de mislukte ontvoering een beroep op noodweer toekomt. De onderbouwing ontbeert dat ook de verdachte dit zou toekomen. Sterker nog: wat in dat geval de rol van de verdachte ten tijde van de vermeende noodweersituatie zou zijn, heeft de verdediging niet gesteld. Daarmee miskent de verdediging dat de enkele omstandigheid dat een noodweersituatie voor een medeverdachte wordt aangenomen, niet automatisch impliceert dat ook een andere verdachte zich met succes op dezelfde rechtvaardigingsgrond kan beroepen. Een beroep op noodweer vereist een individuele beoordeling, waarbij moet worden vastgesteld of ook ten aanzien van de verdachte in kwestie sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging geboden was. Reeds op grond hiervan zou het verweer als onvoldoende onderbouwd kunnen worden gepasseerd. Desondanks zal het hof de verdediging welwillend tegemoet treden en het verweer inhoudelijk beoordelen.
In dat kader stelt het hof voorop dat als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, de rechter de feitelijke grondslag van dat beroep moet onderzoeken, moet beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en een gemotiveerde beslissing moet geven op dat verweer.
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken. Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht.
Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep. De rechter kan overigens het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep achterwege laten, als hij tot het oordeel komt dat – veronderstellenderwijs uitgaand van de aannemelijkheid van de gestelde feitelijke toedracht – het beroep niet kan slagen. Wel moet uit de uitspraak volgen op welke grond de verwerping berust.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging geboden was.
Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de verdachte ontkend op enig moment ter plaatse te zijn geweest en bij het incident betrokken te zijn geweest. Subsidiair is namens hem een beroep gedaan op noodweer, stellende dat – indien het hof tot bewezenverklaring zou komen – sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer, waarop de uitvoerders van de ontvoering hebben gehandeld uit zelfverdediging. Het hof stelt voorop dat de omstandigheid dat de verdachte primair ontkent het feit te hebben gepleegd, op zichzelf geen beletsel vormt om subsidiair een beroep te doen op een rechtvaardigingsgrond, zoals noodweer. Wel kan het hof bij de waardering van het subsidiaire verweer betrekken dat de door de verdediging geschetste toedracht, die aan het beroep op noodweer ten grondslag ligt, volledig in strijd is met hetgeen verdachte zelf stelt te zijn overkomen, en dat verdachte elke betrokkenheid bij het incident heeft ontkend. Deze innerlijke tegenstrijdigheid doet af aan de overtuigingskracht van het verweer.
De verdediging heeft enkele omstandigheden aangevoerd die het bestaan van een noodweersituatie zouden kunnen onderbouwen, waaronder dat het slachtoffer mogelijk een vuurwapen bij zich had, dat hij mogelijk als eerste heeft geschoten en dat de ontvoerders hebben getracht hem te ontwapenen, hetgeen niet (direct) lukte.
Het hof stelt vast dat in het dossier geen objectieve aanwijzingen zijn aangetroffen dat het slachtoffer daadwerkelijk een vuurwapen droeg op het moment van het incident, laat staan dat er een poging tot ontwapening is gedaan door de uitvoerders van de ontvoering, zoals door de verdediging is geschetst.
Er zijn geen sporen of forensisch-technische gegevens die wijzen op een wapen in zijn bezit. Evenmin zijn verklaringen van getuigen van die strekking voorhanden en is op of bij het lichaam van het slachtoffer geen vuurwapen aangetroffen. De verdediging heeft betoogd dat uit het dossier volgt dat de Browning 7.65mm eerder in het bezit was van [getuige] en dat deze [getuige] , volgens de verdediging, geboren is in een plaats op ongeveer 30 kilometer van de geboorteplaats van de vriendin van het slachtoffer, zodat aannemelijk is dat het slachtoffer dit wapen in zijn bezit had. Dit maakt de voorgaande conclusie niet anders. Immers, de enkele stelling over de verscheidene geboorteplaatsen is volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat het slachtoffer op het moment van het incident
een vuurwapen had.
De verdediging heeft in dit kader verder betoogd dat op camerabeelden die gemaakt zijn door een getuige vanaf een balkon, te zien zou zijn dat een man die toebehoort aan de groep van het slachtoffer een zwartkleurig object, dat sterk lijkt op een vuurwapen, naast het slachtoffer van de grond raapt. De verdediging heeft deze stelling niet onderbouwd met een vindplaats in het dossier. Het hof gaat er vanuit dat de verdediging hierbij doelt op het proces-verbaal van bevindingen van 28 mei 2021 (proces-verbaalnummer 709) van verbalisant [verbalisant] (p. 472). In dit proces-verbaal is, zakelijk weergegeven, gerelateerd dat naar aanleiding van het nader bekijken van camerabeelden die vanaf een balkon zijn opgenomen onder meer te zien is dat op het wegdek twee voorwerpen liggen, te weten een zwart voorwerp en een lichtkleurig voorwerp. Deze voorwerpen zijn niet verder te duiden. Te zien is dat een man eerst het zwarte voorwerp oppakt en vervolgens het lichtkleurige. De man rent vervolgens weg.
De suggestie van de verdediging dat het zwartkleurige voorwerp sterk gelijkend was op een vuurwapen, vindt zijn weerslag niet in dit proces-verbaal. Sterker nog, de politie relateert als gezegd dat het voorwerp niet te duiden is. Op basis waarvan de verdediging als feit presenteert dat dit voorwerp op een vuurwapen leek is gesteld noch gebleken. Dit impliceert dat de hiervoor gedane vaststelling van het hof, dat in het dossier geen objectieve aanwijzing is aangetroffen dat het slachtoffer een vuurwapen droeg op het moment van het incident en er niet gebleken is van een poging tot ontwapening, ook op basis hiervan geen andere wordt.
Ook overigens is de onderbouwing van het verweer onvoldoende concreet. Het mist specificiteit ten aanzien van de toedracht, de volgorde van gebeurtenissen, de perso(o)n(en) die uit noodweer heeft/hebben gehandeld, maar bovenal een voldoende duidelijk omschreven situatie die het mogelijk maakt de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken, teneinde te beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan. Op basis van dit alles is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is niet gebleken van een andere omstandigheid die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het als eendaadse samenloop gekwalificeerde medeplegen van doodslag (feit 1 primair) en medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving, de dood tot gevolg (feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Volgens de advocaat-generaal verhouden de beide feiten zich als eendaadse samenloop tot elkaar.
De verdediging heeft bij wijze van strafmaatverweer aangevoerd dat de dochter van de verdachte ernstig ziek is, zodat een voorwaardelijk strafdeel zou dienen te worden gekoppeld aan de strafoplegging. Ook de verdachte zelf is ziek. Een adequate behandeling zou worden gefrustreerd door een langdurige detentie. Voorts zou rekening gehouden dienen te moeten worden met de relatief beperkte rol die de verdachte in het geheel van de feiten zou hebben gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof stelt voorop dat, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, de bewezenverklaarde feiten dienen te worden beschouwd als meerdaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof stelt vast dat de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving reeds was aangevangen en dat het latere gebruik van dodelijk geweld, te weten het meermalen op het slachtoffer schieten, een op zichzelf staande gedraging vormt. Dit schieten had immers niet tot doel de vrijheidsberoving alsnog te voltooien, maar was kennelijk gericht op het uitschakelen van het slachtoffer dat zich verzette. Het doden van het slachtoffer is derhalve niet op te vatten als een noodzakelijk of onvermijdelijk bestanddeel van de poging tot vrijheidsberoving. Aldus is sprake van twee onderscheiden feiten, hetgeen meerdaadse samenloop oplevert.
De verdachte heeft zich samen met een groep anderen schuldig gemaakt aan een poging om [slachtoffer] te ontvoeren. Deze ontvoeringspoging vond plaats in het criminele milieu en was het gevolg van een drugstransactie waarbij [slachtoffer] de opdrachtgever van deze ontvoering had opgelicht bij een drugstransactie van 25 kilo cocaïne.
De verdachte is in georganiseerd verband met anderen via diverse ontmoetingsplaatsen uiteindelijk naar [plaats delict] gereden, waar een nieuwe ontmoeting met [slachtoffer] plaatsvond. Vanuit de groep van de opdrachtgever, waaraan de verdachte deelnam, gingen verschillende voertuigen met daarin in elk geval vijf personen ter plaatse. Enkele van hen hadden vuurwapens bij zich. Uit de stukken blijkt dat kort voorafgaand aan deze nieuwe ontmoeting de omgeving van de plaats waar was afgesproken werd verkend, waarna de andere bij de ontvoeringspoging betrokken auto’s kwamen aanrijden, onder andere de Mercedes, waarin - zoals hiervoor in de bewijsmotivering geconcludeerd - de verdachte als bestuurder zat. Gelijk eerder overwogen, had de verdachte wetenschap van het plan om [slachtoffer] te ontvoeren. Zijn rol daarbij was niet onbelangrijk. Hij bevond zich als bestuurder in de Mercedes en was derhalve degene met wie [slachtoffer] het hernieuwde contact legde. Daarnaast was hij één van de personen die met fysiek geweld probeerde om [slachtoffer] in de Audi te duwen teneinde hem te ontvoeren.
Ook al kan niet worden vastgesteld dat de verdachte één van de schutters is geweest die op [slachtoffer] heeft geschoten, bewezen is dat hij zich ook heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de doodslag op [slachtoffer] . Het slachtoffer is uiteindelijk aan schotwonden overleden. Reeds het feit dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag, rechtvaardigt de oplegging van een lange gevangenisstraf. De verdachte heeft immers, samen met zijn mededaders, een ander het leven ontnomen en daarmee nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht.
Los van de omstandigheid dat het medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving met de dood tot gevolg en het medeplegen aan doodslag zeer ernstige feiten zijn, ziet het hof in de overige omstandigheden waaronder deze feiten hebben plaatsgevonden strafverzwarende omstandigheden. De feiten vonden immers plaats op klaarlichte dag, in de dorpskern van [plaats delict] . Op de beelden die deel uitmaken van het dossier en uit de diverse verklaringen van getuigen volgt dat er op dat moment meerdere mensen die niets met dit alles van doen hadden, in de directe omgeving waren. Zij werden opgeschrikt door vuurwapengeweld. Meerdere mensen sloegen hierdoor op de vlucht. De angst en onzekerheid over wat zich daar op dat moment afspeelde is invoelbaar. Het behoeft geen betoog dat acties als de onderhavige een groot gevoel van onveiligheid teweeg brengen in de maatschappij.
De verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn aandeel in deze ernstige strafbare feiten. Daarin kan het hof dan ook geen reden tot strafmatiging vinden. Ook anderszins zijn geen factoren gebleken die het hof als strafverminderend in de strafoplegging betrekt. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden maken dit niet anders.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het voorgaande, geen andere straf worden opgelegd dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Die is hoger dan de advocaat-generaal heeft geëist, omdat het hof de ernst van de feiten in de eis onvoldoende tot uitdrukking vindt gebracht.
Alles overwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Op
8 mei [2024] heeft de verdachte hoger beroep ingesteld en op 3 juli 2025 wijst het hof arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met bijna 8 maanden is overschreden. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om de gevangenisstraf te matigen tot 12 jaar en
6 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 juli 2025.
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]

5.[[...]]

6.[[...]]

7.[[...]]

[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]
[[...]]