ECLI:NL:GHAMS:2025:1706

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23-001401-23 + 23-001406-23 + 23-001437-23 + 23-001438-23 + 23-001444-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoeken tot nader onderzoek in de strafzaak tegen meerdere verdachten met betrekking tot SkyECC en het D2-document

Op 3 juli 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep in de zaken van meerdere verdachten, waarbij verzoeken tot nader onderzoek zijn behandeld. De voorzitter, M. Iedema, en de leden S.M.M. Bordenga en C. Fetter, hebben de verzoeken van de verdediging in de zaak van verdachte 1 besproken. Deze verzoeken waren gericht op het verkrijgen van meer feitelijke duidelijkheid over het voortraject van de strafrechtelijke onderzoeken die hebben geleid tot het opsporingsonderzoek Kanaga, met specifieke aandacht voor de betrouwbaarheid van de SkyECC-berichten. De verdediging stelde dat er sterke aanwijzingen zijn dat het wettelijk systeem bij de berechting van strafzaken geweld is aangedaan door misleiding van de rechter en dat de rol van Nederland bij de SkyECC-operatie groter is dan erkend. De advocaat-generaal, mr. E. Visser, heeft de verzoeken gemotiveerd afgewezen. Het hof oordeelde dat de verzoeken niet toereikend waren onderbouwd en dat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was om de verdediging adequaat te faciliteren. Het hof heeft de verzoeken tot nader onderzoek afgewezen en het onderzoek in de zaken geschorst voor onbepaalde tijd, met een oproep voor de verdachten en hun raadslieden voor een nader te bepalen terechtzitting.

Uitspraak

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]
.
Tegenwoordig zijn op
3 juli 2025:
mr. M. Iedema, voorzitter,
mr. S.M.M. Bordenga en mr. C. Fetter, leden,
mr. R.J. den Arend, griffier.
Het Openbaar Ministerie wordt wederom vertegenwoordigd door mr. E. Visser, advocaat-generaal.
De verdachten en de raadslieden zijn niet ter terechtzitting verschenen.
De voorzitter deelt mede dat het op 2 juni 2025 onderbroken onderzoek ter terechtzitting in alle zaken wordt hervat en dat op de zitting van heden de
beslissingen op de verzoekenworden uitgesproken.
De voorzitter deelt de volgende overwegingen en beslissingen van het hof mede.
De verdediging in de zaak [verdachte 1] heeft ter terechtzitting van 2 juni 2025 een groot aantal verzoeken gedaan tot het laten verrichten van nader onderzoek. Deze verzoeken heeft [raadsman verdachte 1] , de raadsman van de verdachte [verdachte 1] , toegelicht in een (ongedateerde) brief, die hij het hof per e-mail van 18 mei 2025 heeft doen toekomen, en in een brief van 26 mei 2025, die hij naar het hof heeft gestuurd per e-mail van diezelfde datum. Tevens heeft [raadsman verdachte 1] het hof ter onderbouwing van de verzoeken een aantal producties overgelegd.
[raadsman verdachte 1] heeft de verzoeken op de regiezitting van 2 juni 2025 nader geadstrueerd aan de hand van door hem voorgedragen en in het dossier in die zaak gevoegde pleitaantekeningen.
De raadslieden van de verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] hebben zich ter zitting van 2 juni 2025 aangesloten bij deze verzoeken, in die zin dat zij de verzoeken, met overneming van de onderbouwing daarvan, ook hebben gedaan in de zaken van hun cliënten.
[raadsman verdachte 1] heeft na de onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juni 2025 – ter nadere onderbouwing van zijn verzoeken – een e-mail van 13 juni 2025, met als bijlagen “Derde brief [verdachte 1] -OM-HB van 13 juni 2025” en de documenten “3-26”, “3-25” en “Gedetailleerde tijdlijn van de feiten beschreven door [special agent] ” in het geding gebracht.
De advocaat-generaal heeft hierop gereageerd per e-mail van 14 juni 2025. Per e-mail van 15 juni 2025 heeft [raadsman verdachte 1] een reactie gegeven op voornoemde e-mail van de advocaat-generaal, waarna de advocaat-generaal reageerde per e-mail van 17 juni 2025.
Het hof heeft de verdediging in de zaak [verdachte 1] en de advocaat-generaal vervolgens per e-mail van 17 juni 2025 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een nadere toelichting te geven op de nieuw overgelegde stukken.
Op 20 juni 2025 heeft [raadsman verdachte 1] het hof opnieuw stukken doen toekomen. Naast de eerder reeds toegezonden documenten “3-26”, “3-25” en “Gedetailleerde tijdlijn van de feiten beschreven door [special agent] ”, ontving het hof ook als bijlagen de volgende stukken: “brief [jurist] landelijk parket aan OTF Limit 2023 nderland obtaind”, “D00001-Chemise_procedure_originale”, “VT 74143” en “report”. Als bijlage was wederom gevoegd een document genaamd “Derde brief [verdachte 1] -OM-HB”, dit keer gedateerd 20 juni 2025. Het hof begrijpt dat deze brief in de plaats komt van de eerder op 13 juni 2025 toegezonden brief met dezelfde bestandsnaam.
De advocaat-generaal heeft tot slot in haar als bijlage bij de e-mail van 24 juni 2025 gevoegde “Reactie Openbaar Ministerie op “derde brief inzake [verdachte 1] ” dd. 20 juni 2025 – onderzoek KANAGA” gereageerd op de e-mail van [raadsman verdachte 1] van 20 juni 2025.
Het hof heeft deze nadere stukken ook bij de beoordeling van de verzoeken betrokken.
De verdediging in de zaak [verdachte 1] heeft de volgende verzoeken gedaan:
a. het horen als getuige van:
- rechercheurs R824 en R825;
- verbalisant T-667;
- [verzochte getuige 1] ;
- [verzochte getuige 2] ;
- [verzochte getuige 3] ;
- [verzochte getuige 4] ;
- [verzochte getuige 5] ;
- [verzochte getuige 6] ;
- [verzochte getuige 7] ;
- [verzochte getuige 8] ;
- [verzochte getuige 9] ;
- R-335, R-455, R-636, R-637, R-638, R-824, R-825, R-856, R-971, R-983, allen werkzaam bij het Team High Tech Crime;verbalisant R-795, werkzaam bij het Team High Tech Crome;
- T-050073, T-050099, T-050110, T-050129, T-050158, T-050314, T-050330, T-050345, T-050389, T-050420, T-050445, T-050453, T-050519, T-050530, T-050559, T-050669, T-050683, T-050840, T-050859, T-050870, T-050026, T-050027, T-050043, allen werkzaam bij de Eenheid Amsterdam;
- T-050940, opsteller van het start-pv Coffee;
- [verzochte getuige 10] ;
- [verzochte getuigen 11 tot en met 18] ;
- [verzochte getuige 19] ;
- [verzochte getuige 20] ;
- [verzochte getuigen 21 en 22] ;
- [verzochte getuige 23] ;
- [verzochte getuige 24] ;
- [verzochte getuige 25] ;
- [verzochte getuige 26] ;
- LAP0813, LAP0814 en LAP0832, officieren van justitie;
- twee officieren van justitie van het Landelijk Parket;
- een officier van justitie bij het Parket Amsterdam;
het verstrekken van:
- de (volledige) BOB-dossiers en zaaksdossiers van Yucca, Werl en Argus (uitsluitend voor zover die zien op SkyECC);
- de stukken bevolen door de Franse rechter(s), waaronder in elk geval het Franse ‘certificat de sincérité’ als bedoeld in art. 230-1 du code de procédure pénale;
- de processen-verbaal van bevindingen (omtrent de ondersteuning bij de uitoefening van opsporingsbevoegdheden) ten aanzien van SkyECC, waaronder de uitvoering van de Nederlandse EOB’s en bij de uitvoering van de JIT-overeenkomst, in het bijzonder voor sprake is van (directe, feitelijke) betrokkenheid van de Nederlandse politie (THTC)/ justitie in Roubaix, Frankrijk bij de Sky ECC-servers, zoals die ook zijn opgesteld in Sassenheim bij het veiligstellen van de PGPsafe-data;
- de ruwe/ JSON-bestanden en de schriftelijke verslaglegging van (het vergelijken van) de hashing/hash-waardes van de SkyECC-dataoverdracht van de PCAP-bestanden, voor zover het gaat om de overdracht van de data die is ingebracht in de onderhavige zaak, althans een forensische kopie hiervan;
- het proces-verbaal van toestemming van de Amsterdamse rechter(s)-commissaris(sen) en (de verslaglegging van) de zoekslag om (bepaalde) SkyECC-data te gebruiken in de onderhavige zaak die heeft geleid tot de resultaten/SkyECC-chats die in de onderhavige strafzaak zijn ingebracht;
- de volledige SkyECC-(onderzoeks)dataset, althans (subsidiair) alle (groeps)chats van de accounts die in de onderhavige zaak voorkomen (de zogeheten “onderzoeks-dataset”), alsmede die van het zogeheten ‘cluster-onderzoek’ (“cluster-onderzoeks-dataset”);
- de processen-verbaal van identificatie van alle SkyECC-accounts die in de onderhavige zaak voorkomen en het/de (zaaks)dossier(s) van het onderzoek/de onderzoeken die tegen diegene(n) loopt/lopen (en dus onderdeel uitmaken van zo’n zogeheten ‘cluster-onderzoek’), allen uiteraard uitsluitend voor zover deze processen-verbaal en dossiers bestaan;
- projectplan 13Yukka;
- de projectplannen van Argus, Werl en Coffee;
- een proces-verbaal waarin een antwoord wordt geformuleerd op de vraag of de verdachte [verdachte 1] is geïdentificeerd in onderzoek Coffee, en bij een positief antwoord een uitleg waarom het bestaan van dit onderzoek verzwegen is;
- verstrekking van alle stukken betreffende de verdachte [verdachte 1] uit onderzoek Coffee;
- een uitgebreid proces-verbaal waarin wordt beschreven wat ChatX precies is, door wie het is geschreven en wanneer, wie er gebruik van kunnen maken, wat voor functies het heeft, et cetera;
- verstrekking van alle chats op de wijze waarop deze ook voor het openbaar ministerie beschikbaar zijn, namelijk in ChatX, inclusief ten minste de volgende gegevens:
IMEI, IMSI, Username, Chatberichten, VOIP initialisaties, Afbeeldingen, Screen unlock wachtwoorden, Opgeslagen wifi netwerken, Mast locaties, Contactenlijst met nicknames, Statusberichten, Landcode waar de telefoon zich bevindt (alleen van telefoon waar de berichten vandaan komen);
- een uitgebreid proces-verbaal waarin wordt beschreven hoe is omgegaan met geheimhouderscorrespondentie die werd aangetroffen, wie verantwoordelijk waren voor het vernietigen van die correspondentie en hoe dat in zijn werk ging. De verbalisant(en) die dit proces-verbaal opstellen, alsmede de personen die in dat proces-verbaal alsdan genoemd worden, wenst de verdediging ook te horen over de wijze waarop zij betrokken waren bij de vernietiging van de geheimhouderscorrespondentie;
- het verstrekken van de dossiers ArgusTTL2-003 en CSV NNK3MTIH (deze beide verzoeken zijn aanvullend gedaan door [raadsman verdachte 1] , bij brief van 20 juni 2025);
het benoemen van deskundige [deskundige] , forensisch computerdeskundige;
het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
[raadsman verdachte 1] heeft tot slot ter zitting nog het verzoek gedaan tot:
het horen als getuige van de verbalisanten genoemd in het document D2.
De verzoeken strekken er voor het grootste deel toe meer feitelijke duidelijkheid te krijgen over het voortraject van de strafrechtelijke onderzoeken, die (mede) hebben geleid tot het onderhavige opsporingsonderzoek Kanaga, in welke zaak de verdenkingen ten aanzien van verdachte [verdachte 1] zijn onderzocht en waarin hij wordt vervolgd. De verzoeken zien op het nader kunnen onderbouwen van verweren die zien op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. [raadsman verdachte 1] heeft betoogd dat het hof voor wat betreft de verwerving van de SkyECC-data in Frankrijk niet langer kan uitgaan van het vertrouwensbeginsel. [raadsman verdachte 1] heeft verder betoogd dat er – los van de vraag of het vertrouwensbeginsel al dan niet van toepassing wordt geacht – concrete aanwijzingen zijn dat de weergave van de SkyECC-berichten niet betrouwbaar is en dat het hof gehouden is nader onderzoek te doen.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig haar ter zitting overgelegde reactie en haar hiervoor genoemd reacties op de nadere e-mails van [raadsman verdachte 1] , gemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van alle verzoeken.
Het hof oordeelt als volgt.
Gelet op het moment waarop de verzoeken zijn gedaan en/of de aard van de verzoeken zullen deze telkens op de vraag naar de noodzaak daartoe worden beoordeeld, zulks met uitzondering van het getuigenverzoek onder e. Deze zal, nu het D2-document eerst zeer recent aan de verdediging in de zaak [verdachte 1] en het hof bekend is geworden, beoordeeld worden aan de hand van het verdedigingsbelang.
Verzoeken met betrekking tot voortraject van het strafrechtelijk onderzoek
Het hof stelt ten aanzien van het beoordelingskader van de verzoeken het volgende voorop. De officier van justitie is op grond van het bepaalde in artikel 149a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken. Aangenomen moet worden dat in de fase van het hoger beroep deze verplichting ook geldt voor de advocaat-generaal. Op grond van het relevantiecriterium, zoals opgenomen in het tweede lid van genoemde bepaling, behoren tot die processtukken alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door het hof in de strafzaken van de verdachte te geven beslissing, zowel in ontlastende als in belastende zin. Het voorgaande neemt niet weg dat de zittingsrechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het Openbaar Ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten.
De vraag of stukken aan het relevantiecriterium voldoen hangt telkens af van hun concrete inhoud en betekenis voor de desbetreffende strafzaak.
Gelet op de hiervoor genoemde wettelijke verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie voor de samenstelling van het procesdossier gaat het hof, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, ervan uit dat zowel de officier van justitie in eerste aanleg als de advocaat-generaal in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gehandeld. In verband met mogelijke aanwijzingen voor bedoeld tegendeel stelt het hof vast dat tal van strafzaken waarin berichten, verzonden met behulp van applicaties voor cryptocommunicatie, als bewijs zijn gepresenteerd, tot debat ten overstaan van de zittingsrechter hebben geleid. Waar het gaat om SkyECC heeft dit geleid tot de hierna te noemen brief van 2 juni 2022 met bijlagen, afkomstig van het Landelijk Parket. Voorts merkt het hof op dat tegen de achtergrond van deze feitelijke gang van zaken de Hoge Raad op 13 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:913) prejudiciële vragen heeft beantwoord. Hierop zal later worden teruggekomen in het kader van de beantwoording van de vraag hoe de aanwijzingen die in de zaak [verdachte 1] door [raadsman verdachte 1] zijn gesteld, dienen te worden vastgesteld en gewogen.
In dat verband stelt het hof vervolgens vast dat een omvangrijk procesdossier tot stand is gekomen, waarvan deel uitmaakt een brief van het Openbaar Ministerie van 2 juni 2022. In deze brief staat onder meer een uitgebreide en gedetailleerde weergave van de totstandkoming en het verloop van het onderzoek dat vervolgens heeft geleid tot het onderzoek naar de inhoud van de communicatie met behulp van de softwareapplicatie SkyECC (de onderzoeken 13Yucca, 13Werl en 26Argus). Bij deze brief bevinden zich ook bijlagen, waaronder:
- onder meer alle door Frankrijk aan Nederland verstrekte (en in het Nederlands vertaalde) Franse processen-verbaal;
- de beslissingen die zijn gegeven door bevoegde Nederlandse (rechterlijke) autoriteiten;
- de stukken op basis waarvan de vorderingen daartoe zijn gedaan.
Het hof overweegt dat de verdediging
in beginselop grond van de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde waarborgen – met het beginsel van equality of arms als centraal thema – het recht heeft toegang te verkrijgen tot al het materiaal dat zowel ten nadele als ten gunste van de verdachte kan worden gebruikt. Daarbij gaat het niet alleen om
material evidence(vgl. EHRM 16 december 1992, nr. 13071/87 (
Edwards/Verenigd Koninkrijk), maar ook om
other evidence that might relate to the admissibility, reliability and completeness of the evidence(vgl. EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (
Matanovic/Kroatie)). Het hof onderkent in dat licht dat de verdediging deze mogelijkheid moet hebben, teneinde verweren te kunnen formuleren in het kader van de lopende strafzaak, ook waar het gaat om toegepaste methoden van opsporing en de resultaten van dat onderzoek. Op de rechter rust de verplichting erop toe te zien dat aan deze vereisten gedurende de berechting is voldaan. Aan deze vereisten is in het algemeen voldaan als de verdachte, al dan niet naar aanleiding van door of namens hem gedane verzoeken, beschikt over de informatie die redelijkerwijs relevant kan worden geacht voor het kunnen formuleren van verweren in het kader van de strafzaak, zoals hiervoor bedoeld.
Het recht op toegang tot en inzage in methoden en resultaten van onderzoek, waaronder het recht op ondervraging of bevraging van de ambtenaren die bij opsporing en vervolging zijn betrokken, omvat echter – anders dan [raadsman verdachte 1] kennelijk lijkt te veronderstellen – geen absoluut recht. Immers, ten eerste is dit recht op toegang onderhevig aan beperkingen die onder meer dienen te worden gevonden in andere belangen, waaronder de nationale veiligheid, de noodzaak tot het beschermen van getuigen, (zwaarwegende) opsporingsbelangen en het recht op privacy van andere betrokkenen. Dit brengt meer in het bijzonder met zich dat grenzen kunnen worden gesteld aan de omvang en indringendheid van toetsing van startinformatie en aan de mate waarin van gerelateerde opsporingsactiviteiten nader verslag dient te worden gedaan.
Ten tweede mag van de verdediging worden verwacht dat zij gemotiveerd duidelijk maakt naar welk (type) gegevens zij op zoek is, dan wel duidelijk maakt, voor zover het gaat om databestanden, welke zoekacties relevant kunnen zijn. Met andere woorden: het zo mogelijk voorkomen van
fishing expeditionsvormt onder omstandigheden een nadere beperking op dit recht op toegang (vgl. EHRM 4 september 2019, nr. 39757/15 (
Sigurður Einarsson e.a../IJsland)). Bij de beoordeling van verzoeken komt daarmee, naast de relevantie voor de strafzaak, ook betekenis toe aan de aannemelijkheid, juistheid en volledigheid van de door de verdediging aan de verzoeken ten grondslag gelegde (feitelijke) motivering.
Het hof stelt vast dat, blijkens de toelichting waarvan de verzoeken zijn voorzien, deze steeds betrekking hebben op:
- de mate van betrokkenheid van Nederlandse opsporingsambtenaren en van het Nederlandse Openbaar Ministerie bij de verkrijging van de (SkyECC-)data in dan wel via Frankrijk; en/of
- de mate van transparantie in de verslaglegging van (de wijze van) die verkrijging door het Nederlandse Openbaar Ministerie.
Daarbij is in essentie de vraag opgeworpen of het Openbaar Ministerie toereikend, maar ook – zo begrijpt het hof – waarheidsgetrouw verantwoording heeft afgelegd over al hetgeen ter opsporing is verricht.
Gelijk hiervoor is overwogen begrijpt het hof de verzoeken aldus, dat deze zijn geformuleerd met het oog op ontvankelijkheids-, rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren, die ten overstaan van de appelrechter zullen worden gevoerd. Zo bezien ligt ter beoordeling van de gedane verzoeken de vraag ter beantwoording voor of het procesdossier zoals dat thans voorligt, voorziet in het aan het EVRM ontleende recht van de verdediging
'to have adequate facilities for the preparation of his defence'. Met andere woorden: of reeds aan de verdediging voldoende feitelijk substraat wordt geboden voor het voeren van verweren ten overstaan van het hof ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren, waarvan vorm, inhoud en strekking in grote lijnen kenbaar zijn gemaakt. Het hof heeft bij de beoordeling van de verzoeken vanzelfsprekend betrokken hetgeen ter onderbouwing daarvan is aangevoerd, maar ook wat daaromtrent door de advocaat-generaal naar voren is gebracht.
Het voorgaande betekent dat de verzoeken van [raadsman verdachte 1] zich (onder meer) concentreren op nader onderzoek naar de gang van zaken bij de onderzoeken 13Yucca, 13Werl en 26Argus. Het ging hierbij om zogeheten Titel V-onderzoeken. Bij de hiernavolgende beoordeling van de redenen die [raadsman verdachte 1] heeft gegeven voor het gevraagde onderzoek laat het hof in het midden of deze onderzoeken als voorbereidende onderzoeken in de zin van artikel 359a Sv kunnen worden gekenmerkt of als onderzoeken die anderszins van bepalende invloed zijn geweest voor het onderzoek in de strafzaak van verdachte [verdachte 1] .
Op de keper beschouwd heeft [raadsman verdachte 1] gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat het wettelijk systeem bij de berechting van strafzaken geweld is aangedaan, door misleiding van de rechter, gericht op het frustreren van een toetsing door de rechter van de methoden van opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak en door het bewust en actief weghouden van informatie. De rol van Nederland bij de SkyECC-operatie is veel groter dan het Openbaar Ministerie tot op heden heeft erkend en was zodanig groot dat het vertrouwensbeginsel doorbroken moet worden en dat de rechtmatigheid van het onderzoek naar en de hack van SkyECC in volle omvang moet kunnen worden getoetst door de verdediging. Nader onderzoek naar de verkrijging van SkyECC data is noodzakelijk.
Blijkens bestendige jurisprudentie (o.a. ECLI:NL:HR:2023:913) behoort het niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, strookt met de rechtsregels die gelden in het betreffende land voor het uitvoeren van dat onderzoek. De beslissingen van de buitenlandse autoriteiten die aan het verrichte onderzoek ten grondslag liggen, worden gerespecteerd en er wordt van uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dat is uitsluitend anders als in het betreffende land onherroepelijk is komen vast te staan dat het onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht.
Er kan grond voor bewijsuitsluiting bestaan als zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. Hierbij maakt het in beginsel geen verschil of die onderzoeksresultaten zijn verkregen onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten dan wel in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Dat doet echter niet eraan af dat de rechter in de strafzaak tot uitgangspunt mag nemen dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Als er echter – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan, is de rechter gehouden de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken. Dit geldt ook als de onderzoeksresultaten worden verkregen in het verband van een JIT of op grond van een EOB.
De situatie kan zich voordoen dat buiten Nederland onderzoekshandelingen worden verricht onder verantwoordelijkheid van Nederlandse autoriteiten. Op grond van artikel 539a lid 1 Sv kunnen Nederlandse opsporingsambtenaren de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden ook in het buitenland uitoefenen. In de situatie dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de Nederlandse autoriteiten ligt, vindt artikel 359a Sv toepassing op vormverzuimen die zich eventueel in verband met die uitvoering voordoen met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden die hun op grond van het Nederlandse recht toekomen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de Nederlandse autoriteiten (i) als onder gezag van de (Nederlandse) officier van justitie in het buitenland overeenkomstig artikel 539a Sv door Nederlandse opsporingsambtenaren toepassing wordt gegeven aan de hun bij de Nederlandse wet toegekende opsporingsbevoegdheden, of (ii) als een zo nauwe samenwerking bestaat tussen Nederlandse en buitenlandse autoriteiten bij de opsporing, dat het gezag daarover feitelijk volledig of in overwegende mate toekomt aan de (Nederlandse) officier van justitie. De onder (i) bedoelde situatie doet zich niet voor in het geval dat een Nederlandse opsporingsambtenaar slechts betrokken is bij de uitvoering van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland die in overeenstemming met het recht van dat land en onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten wordt uitgeoefend. Van de onder (ii) bedoelde situatie is geen sprake op grond van de enkele omstandigheid dat Nederlandse opsporingsambtenaren aanwezig mogen zijn bij de uitvoering van een onderzoekshandeling door een buitenlandse autoriteit, of door Nederlandse opsporingsambtenaren technische assistentie wordt verleend aan een buitenlandse autoriteit.
Als een verzoek van de verdediging verband houdt met (de onderbouwing van) een verweer op een punt waarover de Nederlandse strafrechter geen oordeel toekomt, zal er in beginsel geen grond voor toewijzing van dat verzoek bestaan.
Het hof begrijpt [raadsman verdachte 1] aldus dat hij stelt dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe samenwerking tussen Nederlandse en buitenlandse autoriteiten bij de opsporing, dat het gezag daarover feitelijk volledig of in overwegende mate toekomt aan de (Nederlandse) officier van justitie. [raadsman verdachte 1] heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat Nederlandse technici de interceptietool, de ontsleutelmethode en de “interface” ChatX hebben ontwikkeld, dat Nederlandse opsporingsambtenaren de inbeslagname van de servers hebben verricht en dat Nederland zelf data heeft geïntercepteerd.
Voor wat betreft de inbeslagname van de servers wijst het hof erop dat deze, anders dan gesteld, niet is verricht door Nederlandse opsporingsambtenaren, maar dat Nederlandse opsporingsambtenaren blijkens het Franse proces-verbaal van 9 maart 2021 (proces-verbaal nummer 2019/000289) bij die inbeslagneming enkel technische assistentie hebben geboden. Ook de stelling van [raadsman verdachte 1] dat Nederland blijkens het Franse proces-verbaal van 10 april 2020 (proces-verbaal nummer 2019/000289) zelf data zou hebben onderschept, berust op een onjuiste lezing, nu hieruit enkel blijkt dat de verkregen data door Nederland is verrijkt. De stelling dat uit de brief van [jurist] van 15 augustus 2023 expliciet zou volgen dat Nederland in februari 2022 en oktober 2022 telecommunicatiedata van SkyECC-apparaten heeft onderschept is onjuist, gelet op de toelichting op deze brief door de advocaat-generaal in haar reactie van 24 juni 2025. De in de brief van [jurist] genoemde ‘telecommunication data from SkyECC devices’ betreft geen inhoudelijke SkyECC-data, maar ziet op APN-data. Het hof merkt op dat de brief ook als onderwerp heeft ‘APN data update’. De advocaat-generaal heeft in haar reactie toegelicht dat deze APN-data door Nederland zijn gevorderd en verkregen in onderzoek Werl, waarvoor Nederland verantwoordelijk is.
De overige hiervoor gestelde omstandigheden maken afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd dus niet, gelijk de bestendige jurisprudentie op dit gebied, dat het gezag van de opsporing feitelijk volledig of in overwegende mate toekwam aan de Nederlandse officier van justitie.
De vraag die thans voorligt is of de door [raadsman verdachte 1] op 13 en 20 juni 2025 toegezonden documenten, al dan niet in onderlinge samenhang beschouwd, daarin verandering brengt. [raadsman verdachte 1] heeft veel nadruk gelegd op de inhoud van het D2-document. Blijkens de (vertaalde) inhoud van dit document betreft dit een verslag van een werkvergadering bij Europol op 27 mei 2019. Tijdens dat werkoverleg zouden de Nederlandse autoriteiten volgens de Franse verbalisant om hulp hebben gevraagd bij het implementeren van een gerechtelijke interceptie op de servers van SkyECC. Anders dan [raadsman verdachte 1] veronderstelt, kan uit de inhoud van dit document niet worden afgeleid dat Frankrijk bij het aanvragen van de IP-tap heeft gehandeld op basis van een Nederlands rechtshulpverzoek, dan wel dat Frankrijk de indruk had dat zij uitvoering gaf aan een Nederlands verzoek tot rechtshulp. Van belang daarvoor is het volgende.
Op 6 december 2018 heeft het Openbaar Ministerie in de zaak 13Yukka een EOB uitgevaardigd, waarin de Franse autoriteiten werd verzocht om “een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door OVH gehoste server van Sky te tappen en de data daarna te ontsleutelen”. Op 13 februari 2019 heeft een Franse officier van justitie een opsporingsonderzoek geopend naar SkyECC. Hierna, op 27 mei 2019, vond er blijkens de zich in het dossier bevindende brief van het Landelijk Parket van 2 juni 2022 (onderdeel van de zogenaamde “Argus-bundel”) een overleg plaats tussen de Franse, Belgische en Nederlandse politieambtenaren van Europol over het onderzoek naar SkyECC. Nu er geen aanwijzingen zijn dat er die dag meerdere overleggen hebben plaatsgevonden tussen politieambtenaren over het onderzoek naar SkyECC, gaat het hof ervan uit dat het door [raadsman verdachte 1] overlegde D2-document ziet op het overleg dat is genoemd in voormelde brief van het Landelijk Parket.
Op 14 juni 2019 heeft een Franse officier van justitie een (eerste) vordering gedaan tot het tappen van de servers van SkyECC. Nog diezelfde dag heeft een Franse rechtbank daartoe toestemming verleend. In de vordering van deze officier van justitie en de toestemming van de rechtbank wordt niet verwezen naar een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft op 23 juni 2019 een tweede EOB uitgevaardigd, waarin de Franse autoriteiten wordt verzocht om verstrekking van de gegevens die zijn verkregen door middel van het tappen van de servers van SkyECC. In het EOB is onder meer vermeld:
“In een EOB van 3 december 2018 is verzocht om een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding van het uiteindelijke verzoek om de door OVH gehoste server(s) van Sky te tappen en de verkregen (gesprek)data daarna te ontsleutelen. […]. Inmiddels hebben wij vernomen dat in Frankrijk een eigen strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dit onderzoek is recent een tap aangesloten die het dataverkeer tussen de twee door Sky bij OVH gebruikte servers af tapt”.
Het door de verdediging overgelegde D2-document bevond zich niet bij de processtukken. De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat dit document ook niet eerder in handen van het Openbaar Ministerie was. Het document bevat onder meer de volgende passage:
‘Les autorités néerlandaises souhaitaient l’assistence de la France afin de mettre en place une interception judiciaire entre le serveur principal de SKYECC et son serveur de sauvegarde, […], hebergé auprès de OVH SAS à Roubaix. Il était également décidé de placer une deuxième sonde sur le serveur principal vers l’exterieur afin de déterminer si des éléments intéressants y transitaient.’.
In de bijgevoegde Nederlandse vertaling is dit als volgt vertaald:
‘De Nederlandse autoriteiten vroegen de hulp van Frankrijk bij het opzetten van een justitieel interceptiesysteem tussen de hoofdserver en de backupserver van SKYECC, […], gehost [door] OVH SAS in Roubaix. Er werd ook besloten om een tweede sonde op de hoofdserver te plaatsen om te bepalen of er interessante items onderweg waren’.
Uit hetgeen hierboven is vermeld ten aanzien van de algemene stukken uit het onderzoek Argus volgt dat het Openbaar Ministerie voornemens was de Franse autoriteiten te verzoeken om de servers van SkyECC te tappen en dat het Openbaar Ministerie de Franse autoriteiten van dat voornemen op de hoogte heeft gesteld. Ook volgt uit die algemene stukken dat in Frankrijk een opsporingsonderzoek naar SkyECC is gestart en dat in het kader van dat onderzoek toestemming is gevorderd en verkregen voor het tappen van de servers van SkyECC. Uit de vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt niet dat die vordering is gedaan om uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.
Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat in het D2-document mededeling wordt gedaan van een verzoek of wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen. Het werkoverleg waaraan in het D2-document wordt gerefereerd betreft op zich dan ook geen nieuwe informatie. Als gezegd werd dit overleg ook al in de algemene stukken uit het onderzoek Argus genoemd. Ook als kan worden aangenomen dat het tappen van de SkyECC servers heeft plaatsgevonden na het in D2-document genoemde verzoek of wens, vindt de stelling van de verdediging in de zaak [verdachte 1] dat dit is gegrond op en gedaan ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek, in het bijzonder de hiervoor genoemde Franse vordering tot toestemming voor het tappen van die servers. Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging in de zaak [verdachte 1] dat uit de inhoud van D2-documentmoet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten. De inhoud van de overige door [raadsman verdachte 1] overlegde stukken maakt dit niet anders, ook niet als die in onderlinge samenhang worden beschouwd.
De hiervoor vermelde conclusie, dat het gezag van de opsporing niet feitelijk volledig of in overwegende mate toekwam aan de officier van justitie, verandert door de inhoud van de thans door [raadsman verdachte 1] overlegde stukken dan ook niet, zodat het vertrouwensbeginsel, zoals hiervoor omschreven, bij de beoordeling van de verzoeken dient te worden betrokken.
Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen grond om de onderzoekswensen die betrekking hebben op de aanloop naar en de uitvoering van het onderzoek in Frankrijk naar SkyECC toe te wijzen. De verzoeken zullen worden afgewezen nu het hof de noodzaak (en wat betreft het verzoek onder e.: het verdedigingsbelang) voor het verzochte nadere onderzoek niet aanwezig acht. Ten overvloede overweegt het hof nog dat er over deze onderwerpen niet alleen van de zijde van de verdediging, maar ook van de zijde van het Openbaar Ministerie (door de meergenoemde brief van 2 juni 2022, voorzien van relevante bijlagen) zeer veel informatie is gegeven. Naar het oordeel van het hof biedt het onderhavige dossier in samenhang met de door [raadsman verdachte 1] gestelde feiten en omstandigheden (die te zijner tijd op juistheid en relevantie nader zullen worden beoordeeld) voldoende informatie om de verdediging in de zaak [verdachte 1] adequaat te faciliteren in het kader van de voorbereiding van verweren die zien op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de rechtmatigheid van de verkrijging, op de wijze zoals zij thans in voorlopige zin zijn geformuleerd.
De stelling van [raadsman verdachte 1] dat een EOB mogelijk ten onrechte niet zou zijn ondertekend, maakt evenmin dat de verzoeken moeten worden toegewezen, nu zonder nadere onderbouwing onduidelijk is waarom een verweer op dit punt niet zonder meer gevoerd kan worden.
Verzoeken met betrekking tot nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van de SkyECC-berichten
Ter zitting van het hof heeft [raadsman verdachte 1] ten aanzien van punt 116 van zijn pleitnota naar voren gebracht dat er sprake moet zijn van bewijsuitsluiting van, zo begrijpt het hof, berichtenverkeer wegens onbetrouwbaarheid van de methode. Het hof heeft [raadsman verdachte 1] ter zitting gewezen op het regiekarakter van de zitting en hem, gelet daarop, voorgehouden dat dit een verweer is dat bij pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling aan de orde kan komen. Gelet hierop zal het hof dit verweer, evenals het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Miniserie, voor zover [raadsman verdachte 1] dit (na de voordracht) al heeft willen voeren, op dit moment als prematuur passeren en bepalen dat het op de weg van [raadsman verdachte 1] ligt dit verweer/deze verweren eventueel bij pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling te voeren.
Het hof wijst de verzoeken met betrekking tot – samengevat – de ruwe JSON-bestanden en de hashing/hash-waardes alsmede het verzoek tot het benoemen van de verzochte computerdeskundige af, omdat de noodzaak daarvan gelet op de gegeven onderbouwing niet is gebleken. Hierbij betrekt het hof dat zich een proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2022 (bijlage 42 van de brief van het Openbaar Ministerie van 2 juni 2022) bij de algemene stukken uit het onderzoek Argus bevindt. Dit proces-verbaal ziet op de verslaglegging van de hash-waardencontrole. Verder betrekt het hof in zijn oordeel het NFI-rapport van 22 juni 2022 dat zich bij de algemene stukken bevindt. Dit rapport heeft betrekking op het gebruik van de Toolboxmethode waarmee de data in Nederland zijn ontcijferd. Het dossier bevat derhalve al informatie op basis waarvan de verdediging in de zaak [verdachte 1] geacht moet worden verweer te kunnen voeren op dit punt.
Voor wat betreft de verstrekking van JSON-bestanden met ruwe IP-data en de PCAP-bestanden geldt dat dit volgens het Openbaar Ministerie niet uitvoerbaar is en dat deze gegevens voorts niet leesbaar zijn, terwijl de JSON-bestanden met de Toolboxgegevens niet verstrekt kunnen worden omdat deze niet individualiseerbaar zijn. De verdediging in de zaak [verdachte 1] krijgt van het Openbaar Ministerie inzage in de JSON-bestanden met de Toolboxgegevens middels Excel-bestanden, die geen informatie van andere gebruikers bevatten en waarvan de inhoud van de relevante gegevens gelijk is aan de inhoud van de gegevens op het JSON-bestand.
Verzoeken met betrekking tot de (onderzoeks)datasets
Het hof wijst de in dit verband gedane verzoeken af, omdat de noodzaak daarvan gelet op de gegeven onderbouwing niet is gebleken. Hierbij betrekt het hof dat de berichten met bijbehorende metadata waar het de aan [verdachte 1] toegeschreven accounts betreft aan [raadsman verdachte 1] in Excel worden verstrekt en dat [raadsman verdachte 1] desgewenst in de secundaire dataset voorkomende berichten waarbij de verdachte geen verzender of ontvanger is, kunnen worden ingezien op het politiebureau. Hiermee wordt de verdediging in de zaak [verdachte 1] voldoende tegemoetgekomen.
Verzoek met betrekking tot identificatie van alle SkyECC-accounts
Het hof wijst het verzoek om processen-verbaal van identificatie van alle SkyECC-accounts die in de onderhavige zaak en in het ‘cluster-onderzoek’ voorkomen af, nu de noodzaak daarvan gelet op het gebrek aan onderbouwing van dit verzoek niet is gebleken.
Verzoek met betrekking tot onderzoek Coffee
Het Openbaar Ministerie heeft toegelicht dat het onderzoek Coffee een Titel V-onderzoek is dat zich richtte op een aantal specifieke gebruikers in een periode dat er nog geen inhoudelijke data beschikbaar was en waarvan relevante stukken in procesdossiers worden gevoegd als dit onderzoek in de desbetreffende zaak een rol heeft gespeeld. Het Openbaar Ministerie heeft naar voren gebracht dat dit onderzoek geen rol heeft gespeeld in de onderhavige zaak. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel wordt dit verzoek, bij gebrek aan noodzaak, afgewezen.
Verzoeken met betrekking tot Chat-X
Het hof wijst de in dit verband gedane verzoeken af, omdat de noodzaak daarvan gelet op de gegeven onderbouwing niet is gebleken. Hierbij betrekt het hof dat voldoende duidelijk is dat Chat-X een politiesysteem is dat actieve opsporingsinformatie bevat en waarin de verdediging in de zaak [verdachte 1] blijkens informatie van het Openbaar Ministerie geen inzage kan worden geboden. Voorts heeft het Openbaar Ministerie toegezegd dat de APN-data (locatiegegevens) van het account dat door de politie aan [verdachte 1] wordt toegeschreven aan [raadsman verdachte 1] zal worden verstrekt. [raadsman verdachte 1] heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat er desondanks sprake zou zijn van schending van het beginsel van ‘equality of arms’. Hierbij overweegt het hof dat de verdediging in de zaak [verdachte 1] geen recht heeft op onbeperkte toegang tot opsporingsinformatie.
Verzoek met betrekking tot geheimhouderscorrepondentie
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak tot het uitvoeren van dit nadere onderzoek niet is onderbouwd.
Verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen
Het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU wordt verworpen. [raadsman verdachte 1] heeft dit verzoek onderbouwd met een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank in Berlijn van 19 december 2024 met betrekking tot EncroChat-gegevens en de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 30 april 2024 die daaraan vooraf is gegaan. Dit verzoek wordt afgewezen, nu het hof de noodzaak daartoe niet ziet gelet op de thans gegeven onderbouwing.
Beslissingen van het hof in de zaken [verdachte 2] , [verdachte 5] , [verdachte 4] en [verdachte 3]
De raadslieden in de zaken [verdachte 2] , [verdachte 5] , [verdachte 4] en [verdachte 3] hebben zich ter zitting aangesloten bij de verzoeken van [raadsman verdachte 1] in de zaak [verdachte 1] . Het hof beslist dat de beslissingen en onderbouwingen die aan die beslissingen ten grondslag liggen integraal worden overgenomen in de zaken [verdachte 2] , [verdachte 5] , [verdachte 4] en [verdachte 3] .
In de zaken [verdachte 2] en [verdachte 5] hebben de raadslieden voorwaardelijk verzocht om de stukken die ten grondslag liggen aan de verzoeken in de zaak [verdachte 1] aan de verdediging te verstrekken of te voegen in de betreffende dossiers. De voorwaarde treedt in als het hof de verzoeken van [raadsman verdachte 1] niet toewijst en zou vinden dat de raadslieden - door de wijze waarop de verzoeken thans zijn overgenomen en geformuleerd - deze verzoeken onvoldoende hebben onderbouwd in de eigen zaak. Het hof hoeft op dit verzoek geen beslissing te nemen, nu de verzoeken niet worden afgewezen op grond van de wijze waarop de verzoeken zijn overgenomen en geformuleerd. De voorwaarde is daarmee niet in vervulling gegaan.
In de zaken [verdachte 4] en [verdachte 3] heeft [raadsman verdachte 3] voorwaardelijk verzocht, indien het hof de verzoeken in de zaak [verdachte 1] toewijst, dat de verdediging de stukken krijgt die aan de verzoeken ten grondslag liggen. Het hof hoeft op dit verzoek geen beslissing te nemen, nu de voorwaarde niet is ingetreden. Immers worden de verzoeken in de zaak [verdachte 1] afgewezen.
Vervolg hoger beroep
Ten slotte deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het onderzoek in onderhavige zaken wordt geschorst voor onbepaalde tijd, met bevel tot oproeping van de verdachten, de raadslieden en de nabestaanden tegen de dag en het tijdstip van de nader te bepalen terechtzitting.
De voorzitter deelt tevens mede dat het hof bepaalt dat voor de eerste dag van de nader te bepalen terechtzittingen van de inhoudelijke behandeling de volgende personen dienen te worden opgeroepen als getuigen in alle zaken [op te roepen getuigen]
.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
[x]