In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 24 december 2024 was gewezen. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2008, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, maar met een belangrijke aanvulling: artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht wordt toegevoegd aan de toepasselijke wettelijke voorschriften. Dit houdt in dat de rechter rekening houdt met de omstandigheden van de verdachte en de opgelegde vrijheidsstraf. Daarnaast heeft het hof besloten dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven, maar alleen op het moment dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf. Dit arrest is gewezen na onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 19 juni 2025, waarbij de advocaat-generaal heeft gepleit voor bevestiging van het vonnis. Het hof heeft zich verenigd met de overwegingen van de kinderrechter en heeft de beslissing genomen om het vonnis te bevestigen, met inachtneming van de toevoeging van artikel 63 Sr. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 3 juli 2025.