ECLI:NL:GHAMS:2025:1812
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen en letselschadevergoeding in echtscheidingsprocedure
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2025, gaat het om de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De vrouw had op 11 december 2024 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. De man had op 30 januari 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij ook incidenteel hoger beroep aantekende. De vrouw en de man waren in 2019 getrouwd en de echtscheiding werd op 29 juli 2024 ingeschreven. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de letselschadevergoeding die de man had ontvangen, privévermogen was en niet in de gemeenschap viel. Het hof bevestigde deze beslissing, maar oordeelde ook dat de man geen vordering op de vrouw had, omdat hij zijn privévermogen had gebruikt om bij te dragen aan de kosten van de huishouding, gezien de onvoldoende gezamenlijke inkomsten. Het hof oordeelde verder dat beide partijen draagplichtig waren voor de schulden die tijdens het huwelijk waren aangegaan. De man moest de helft van de door hem afgeloste ING-lening van de vrouw vergoeden. Ook werd bepaald dat de gouden sieraden, die de man in zijn bezit had, verdeeld moesten worden volgens de eerdere beschikking van de rechtbank. De vrouw had verzocht om de afgifte van een gouden ketting met munten, die de man aan haar had gegeven, en het hof heeft dit verzoek toegewezen, met een dwangsom voor de man als hij hieraan niet voldeed. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.