ECLI:NL:GHAMS:2025:1848
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A.M. Koolen - Zwijnenburg
- M.F.J.M. de Werd
- M. Senden
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, geboren in 1979, was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 138.011,67 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was opgelegd in het kader van een strafzaak waarin de betrokkene feitelijk leiding had gegeven aan een overtreding van de Meststoffenwet. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging aangegeven de eerder opgegeven bezwaren tegen het vonnis niet langer te willen handhaven. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een nader onderzoek rechtvaardigt. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De advocaat-generaal had gepleit voor ontvankelijkheid, maar het hof oordeelde dat de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de betalingsverplichting niet tot een ander oordeel leidden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.