ECLI:NL:GHAMS:2025:1866

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
23-002351-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met valse sleutel en vernieling van camera

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met valse sleutel en het onbruikbaar maken van een camera. De zaak betreft twee tenlasteleggingen: in zaak A wordt de verdachte beschuldigd van diefstal door middel van contactloze betalingen met een bankpas die niet van hem was, en in zaak B van het opzettelijk vernielen van een camera die aan een vereniging van eigenaren toebehoorde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de partiële vrijspraak in zaak B. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal in zaak A en de vernieling in zaak B bevestigd, maar heeft de strafmodaliteit aangepast. De politierechter had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft gekozen voor een geheel voorwaardelijke taakstraf van 28 uren, met 14 dagen hechtenis als deze taakstraf niet wordt uitgevoerd. Dit besluit is genomen om het reeds ingezette traject van de verdachte bij de reclassering niet te doorkruisen. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 70,00 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002351-24
datum uitspraak: 15 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 september 2024 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-055777-24 (zaak A) en 13-205369-24 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van zaak B

De verdachte is door de politierechter partieel vrijgesproken van het aan hem in zaak B tenlastegelegde, te weten van het vernielen van een toegangsdeur van de [vve] . Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarmee mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven partiële vrijspraak.
Het hof ziet de tenlastelegging van deze zaak als een impliciet cumulatieve, in die zin dat de tenlastegelegde vernieling van de toegangsdeur en de camera(‘s) tezamen in één feit zijn tenlastegelegd. Het hof is daarom van oordeel dat deze partiële vrijspraak ook als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd waartegen voor de verdachte geen hoger beroep open staat.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven partiële vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd – voor zover nog in hoger beroep aan de orde – dat:
Zaak A (parketnummer 13-055777-24)
hij op of omstreeks 30 november 2023 te De Kwakel, gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, een of meer geld(bedragen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geld(bedragen) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door eenmaal of meermalen (contactloze) betalingen te verrichten met een ABN-AMRO (bank)pas van voornoemde [benadeelde] ;
Zaak B (parketnummer 13-205369-24, gevoegd eerste aanleg)
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 januari 2024 tot en met 9 januari 2024 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere camera('s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [vve] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep -voor zover in hoger beroep aan de orde- zal worden vernietigd omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
hij op 30 november 2023 in Nederland geldbedragen, die aan [benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen contactloze betalingen te verrichten met een ABN-AMRO (bank)pas van [benadeelde] ;
Zaak B:
hij op 9 januari 2024 te Uithoorn opzettelijk en wederrechtelijk een camera die aan de [vve] toebehoorde onbruikbaar
heeftgemaakt.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaken A en B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 28 uren, te vervangen door 14 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf dan wel een werkstraf en daarbij onder meer gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Een (korte) gevangenisstraf zou het reeds ingezette traject bij de reclassering doorkruisen. Zij verwees eveneens naar een andere zaak van de verdachte, waarin dit hof op 28 november 2024 arrest heeft gewezen (23-002746-22). In die zaak heeft het hof – onder meer - overwogen dat het van groot belang is dat het reeds ingezette traject niet wordt doorkruist. Alles afwegende heeft het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf passend en geboden geacht. De raadsvrouw verzoekt om aansluiting te zoeken bij de overwegingen ten aanzien van de strafoplegging in dat arrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van geldbedragen door gebruik te maken van een bankpas die niet van hem was en die hij ook niet mocht gebruiken. Dit levert schade en overlast op voor de direct betrokkene. Daarnaast leidt het onbevoegd gebruik maken van een bankpas tot een inbreuk op het vertrouwen dat door de consument en de acceptant in het elektronisch betalingsverkeer wordt gesteld. Wanneer dit vertrouwen niet meer aanwezig is, bestaat het risico van een ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. De verdachte heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Daarnaast heeft verdachte een beveiligingscamera onbruikbaar gemaakt.
Gelet op de Landelijke Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten en het forse strafblad van de verdachte is de straf die de politierechter heeft opgelegd zeer goed voorstelbaar en in beginsel ook passend. Toch zal het hof kiezen voor een andere straf(modaliteit) gelet op het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep is uit informatie van de verdachte en zijn raadsvrouw gebleken dat er nu voorzichtig positieve ontwikkelingen zijn in het leven van de verdachte.
De verdachte heeft vanwege een andere strafzaak contact met de reclassering en er zijn aan hem bijzondere voorwaarden opgelegd. De proeftijd van die zaak loopt tot in ieder geval 2 augustus 2027. De verdachte heeft een vaste woonplek gevonden en heeft met Amsta Karaad, een instantie die mensen met een verstandelijke beperking helpt, een plan gemaakt om zijn leven weer op te bouwen. Weliswaar zit de verdachte momenteel een (oude) straf uit, maar hij zal op 11 juli 2025 weer op vrije voeten komen. Blijkens de stukken die de raadsvrouw aan het hof heeft toegestuurd, kan de verdachte na zijn detentie weer terug naar zijn woonplek. Uit die stukken volgt ook dat de kans erg groot wordt geacht dat de verdachte deze plek verliest als hij nogmaals vast komt te zitten. Uit eerdere stukken blijkt dat de verdachte een langdurig traject nodig heeft om zijn leven verder op te kunnen bouwen.
Het hof vindt – met de verdediging en de advocaat-generaal – het van groot belang dat dit traject niet wordt doorkruist, (met name) ook omdat dit traject erop is gericht ervoor te zorgen dat de verdachte niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Het is dus ook in het belang van de samenleving dat dit traject zo goed mogelijk verloopt.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de politierechter heeft gedaan, zou dit
traject ernstig verstoren. Om die reden zal het hof een andere strafmodaliteit kiezen, te weten een taakstraf, en zal deze in geheel voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 28 uren, te
vervangen door 14 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet wordt uitgevoerd, passend en geboden.
Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds heeft de daaraan
verbonden proeftijd het doel de ingezette positieve lijn niet te doorkruisen en de verdachte ervan te
weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Bij de keuze voor een geheel
voorwaardelijke taakstraf heeft het hof verder in aanmerking genomen dat het uit de informatie van de
raadsvrouw de indruk heeft gekregen dat de verdachte gemakkelijk overvraagd kan worden, hetgeen contraproductief kan werken, temeer nu de verdachte nog openstaande taakstraffen heeft van in totaal 420 uren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 70,00 aan materiële schade en € 5,98 aan proceskosten, met verzoek tot het toekennen van de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de materiële kosten kunnen worden toegewezen en dat de proceskosten dienen te worden afgewezen en dat ter zake het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de materiële kosten. Wel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten dienen te worden afgewezen en heeft het hof verzocht het aantal dagen gijzeling op 1 dag te houden.
Materiële kosten
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het bedrag van € 70,00 is het bedrag aan onbevoegd gedane betalingen door de verdachte. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed en zoals gevraagd door de benadeelde partij de wettelijke rente bepalen.
Proceskosten
De benadeelde partij vraagt een bedrag van € 5,98 voor de reiskosten die zij heeft gemaakt om het proces in eerste aanleg bij te wonen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg is de benadeelde partij daar verschenen en haar gemachtigde heeft ter zitting de vordering nader toegelicht.
Het hof overweegt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met zich brengt dat bij de bepaling van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Deze proceskostenregeling is een limitatieve en exclusieve regeling, behoudens bijzondere omstandigheden (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
Volgens artikel 238, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 239 Rv komen alleen als kosten voor vergoeding in aanmerking: reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. In deze zaak heeft haar gemachtigde het woord gevoerd en dus dienen deze kosten te worden afgewezen. Nu deze kosten zijn afgewezen, zijn de proceskosten tot op heden nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraak met betrekking tot het in zaak B tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer 13-055777-24) en in zaak B (parketnummer 13-205369-24) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 70,00 (zeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak A bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 70,00 (zeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
30 november 2024.
Heft ophet
geschorste bevel tot voorlopige hechtenisvan de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E.V. Dam, mr. R.A.E. van Noort en mr P.J. van Eekeren, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juli 2025.