Uitspraak
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.De klacht
5.Beoordeling
- het oordeel van het hof ten aanzien van de eerste klacht is onherroepelijk, waardoor vaststaat dat de eerste klacht heeft bestaan uit de onder 5.1. genoemde zeven klachtonderdelen;
- in de beslissing van het hof inzake de eerste klacht zijn klagers uitdrukkelijk niet-ontvankelijk verklaard voor zover de klacht het voornemen van de oud-notaris om de gelden in de consignatiekas te storten betrof, aangezien dit een in hoger beroep niet-toegelaten uitbreiding van de klacht betrof. Anders dan klagers stellen, betrof de eerste klacht dus juist niet (uitsluitend) het voornemen van de oud-notaris tot storting van het (voor klagers bestemde) depotbedrag in de consignatiekas;
- uit de door de oud-notaris bij verweerschrift in dit hoger beroep overgelegde uitsplitsing van het bedrag van € 39.632,08 volgt dat alle bedragen die tezamen dit door klagers genoemde totaalbedrag vormen waarover klagers de oud-notaris verwijten maken reeds in de eerste klacht aan de orde zijn geweest, en wel bij de klachtonderdelen 2, 3, 4 en 7 van de eerste klacht. Het had op de weg van klagers gelegen in reactie op dit verweerschrift deze uiteenzetting te weerleggen. Dit hebben zij niet gedaan. Evenmin hebben zij, laat staan concreet, uiteengezet en toegelicht op welke bedragen zij eventueel (aan het slot van hun klacht spreken zij immers van “