ECLI:NL:GHAMS:2025:1931

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
23-001277-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensensmokkel en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het uit winstbejag verschaffen van verblijf aan twee Zuid-Amerikaanse vrouwen in Nederland, terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was. Daarnaast had de verdachte een pistool en munitie voorhanden. De rechtbank had eerder op 12 april 2023 een vonnis gewezen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging gekomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen in zijn woning heeft laten verblijven, terwijl zij prostitutiewerkzaamheden verrichtten. De verdachte had moeten weten dat hun verblijf illegaal was, gezien de omstandigheden en de verklaringen van de vrouwen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een gematigde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001277-23
datum uitspraak: 22 juli 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-019615-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ) op [geboortedag 1] 1979,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 19 augustus 2022 tot en met 19 januari 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 1993 te [geboorteplaats 2] – [geboorteland 2] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 1990 te [geboorteplaats 3] – [geboorteland 3] ), uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of voornoemde perso(o)n(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven, wat verdachte uit winstbejag heeft gedaan nu verdachte hiervoor huurpenningen en/of een deel van de prostitutieopbrengsten heeft ontvangen, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Glock, model: 19X, kaliber: 9x19mm (synoniem 9mm Luger / 9mm Para)) en/of munitie van categorie II, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber: 9x19mm (synoniem 9mm Luger / 9mm Para)), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en daarom tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Standpunten van partijen

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sprake is geweest van wederrechtelijk verblijf in Nederland, dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het verschaffen van dat verblijf en dat hij dit uit winstbejag heeft gedaan. De verdachte had op zijn minst ernstige reden te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk was. Dat betekent dat aan de zijde van de verdachte in ieder geval sprake is van grove schuld, te weten ernstige onachtzaamheid, wat betreft het illegale verblijf van deze vrouwen.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, conform het vonnis van de rechtbank. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat – zo begrijpt het hof – de verdachte niet wist of ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in Nederland wederrechtelijk was. De verdachte dacht dat beide vrouwen op basis van een Spaanse verblijfsvergunning rechtmatig in Nederland werkten of studeerden. Dit wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van beide vrouwen inhoudende zij geen privézaken met de verdachte bespraken. Op de verdachte rustte geen verzwaarde onderzoeksplicht om de verblijfsstatus van hen te verifiëren.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Wederrechtelijk verblijf in Nederland
Met de rechtbank kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de woning op het adres [adres 2] verbleven. Dit is de (huur)woning van de verdachte. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] beschikken over een Spaans verblijfsdocument. Vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben in een land dat tot het Schengengebied behoort, mogen, mits in het bezit van hun geldige paspoort alsmede het verblijfsdocument van het land waar zij wonen, in Nederland verblijven voor een bepaalde termijn, mits zij, onder andere, geen arbeid verrichten. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat zij werkzaam zijn als prostituee. Daarmee verblijven zij wederrechtelijk in Nederland (hetgeen door hen ook als zodanig is erkend).
Andere elementen: winstbejag, behulpzaamheid en ‘wist of ernstige reden had te vermoeden’
Anders dan de verdediging komt het hof wel tot de conclusie dat de verdachte in de tenlastegelegde
periode uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het wederrechtelijke verblijf van de vrouwen in
Nederland en in het bijzonder dat hij ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Beide vrouwen hebben verklaard dat zij de woning hebben gehuurd van de verdachte om daar prostitutiewerk te doen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij vanaf ongeveer augustus/september in de woning van de verdachte verbleef. Dat vindt mede steun in de 587 chatberichten tussen haar en de verdachte vanaf 9 oktober 2022. Verder heeft de verdachte tegenover de hoofdagent die de woning op
19 januari 2023 controleerde, verklaard dat hij “de vrouwen” sinds een feestje van een half jaar geleden kent. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij sinds 10 december 2022 in de woning verbleef en bij de rechter-commissaris dat de verdachte toen net terug was van een reis naar Suriname. Dat ook zij er al langer verbleef dan slechts sinds begin januari 2023 (zoals de verdachte tegenover de politie heeft verklaard), vindt steun in het bericht dat de verdachte op 7 januari 2023 naar [slachtoffer 1] stuurde: “
Sinds de komst van jullie is de kamer huur van 700 per week naar 400 per week gegaan” en “
Er wordt niet meer via tikkie betaald”.
Het hof onderkent dat mogelijk een andere vrouw in de woning met [slachtoffer 1] verbleef voordat [slachtoffer 2] erin kwam. Dat verklaart de laatste ook bij de rechter-commissaris en vindt steun in een politieregistratie volgens welke op 2 november 2022 in de woning twee onderhuurders werden aangetroffen. Dat niet precies kan worden vastgesteld wanneer [slachtoffer 1] in de woning is gekomen en dat [slachtoffer 2] later in de woning is gekomen, laat telkens onverlet dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte hen in die periode in zijn woning heeft laten verblijven.
Het hof acht het ongeloofwaardig dat hij niet zou hebben geweten dat de vrouwen prostitutiewerk deden in de woning. Hij verbleef immers in de woning en sliep op de bank, zo bleek ook bij de controle op
19 januari 2023. In de woning werden op die dag diverse voorwerpen aangetroffen die op sekswerk wezen (drie pruiken, een vibrator, glijmiddel en condooms), terwijl de controle in de woning was opgezet door middel van een afspraak die met een van de vrouwen was gemaakt via de website [website] . Het hof acht het zeer onwaarschijnlijk dat de vrouwen dergelijke afspraken zouden maken als de verdachte er niet vanaf zou (mogen) weten dat zij prostitutiewerk deden. Deze wetenschap vindt verder steun in het chatbericht van 15 januari 2023, enkele dagen voor de controle, waarin [slachtoffer 1] naar de verdachte bericht: “
Yes, daddy, let my client come to complete the money and I’ll give it to your”.
De vrouwen hadden weliswaar een Spaans verblijfsdocument, maar omdat zij hier (als prostituee) werkten, verbleven zij – zoals hiervoor is overwogen – wederrechtelijk in Nederland.
Het hof acht het ongeloofwaardig dat de verdachte reden had om er vanuit te gaan dat de vrouwen, die de Braziliaanse en Peruaanse nationaliteit hebben opgegeven, Spaans/EU-burger zouden zijn of anderszins gerechtigd zouden zijn om als prostituee in Nederland te werken. [slachtoffer 1] heeft immers verklaard dat de verdachte wist dat zij en haar vriendin [slachtoffer 2] illegaal werkten en dat hij wist dat zij illegaal in Nederland verbleef.
Een en ander vindt mede steun in enkele chatgesprekken tussen [slachtoffer 1] en de verdachte. Op
30 december 2022 bericht zij aan hem over haar tijdelijke gang naar Spanje: “
I need to do my papers, that’s why I go and come back”. Verder vindt het voorgaande steun in de verklaringen die de verdachte zelf tegenover de politie heeft afgelegd: “
Deze vrouwen doen alles om papier te krijgen” en “
Zij willen maar 1 ding en dat is dat ze verblijf willen in een land”. Als de verdachte hiermee zou hebben bedoeld dat de vrouwen slinks bescherming najaagden als slachtoffer van mensenhandel, dan wijst dat nog steeds op zijn eerdere besef van hun mogelijk illegale status in Nederland.
Op basis van al het voorgaande in onderlinge samenhang, en in het bijzonder de verklaringen van [slachtoffer 1] , concludeert het hof dat de verdachte de vrouwen uit winstbejag ondersteunde bij hun verblijf in Nederland. En voorts in het bijzonder dat de verdachte, door geen nader onderzoek te doen naar de status van hun verblijf in Nederland en ze als prostituee in zijn woning te laten werken, zeer onvoorzichtig is omgesprongen met de situatie. Hij had aldus tenminste ernstige reden te vermoeden dat het verblijf van de vrouwen in Nederland wederrechtelijk was. In het voorgaande ligt ook de verwerping besloten van het alternatieve scenario dat de verdachte niet wist van de prostitutiewerkzaamheden en geen ernstige reden had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijkheid was. De omstandigheid dat de verdachte gedurende een deel van de bewezenverklaarde periode in Suriname is geweest, waarvan hij de duur overigens geenszins heeft onderbouwd, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 19 augustus 2022 tot en met 19 januari 2023 te Amsterdam, anderen, te weten [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 1993 te [geboorteplaats 2] – [geboorteland 2] ) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 1990 te [geboorteplaats 3] – [geboorteland 3] ), uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, woning te laten verblijven, wat verdachte uit winstbejag heeft gedaan nu verdachte hiervoor huurpenningen heeft ontvangen, terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was;
2.
hij op 19 januari 2023 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Glock, model: 19X, kaliber: 9x19mm (synoniem 9mm Luger / 9mm Para)) en munitie van categorie II, te weten patronen (kaliber: 9x19mm (synoniem 9mm Luger / 9mm Para)), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat,
zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland,
terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen
gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met
betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Ter onderbouwing heeft zij gewezen op het tijdsverloop en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft door deze zaak veel schade ondervonden: hij is zijn huurwoning kwijtgeraakt en heeft een boete opgelegd gekregen die hij nog steeds aan het afbetalen is. De verdachte heeft inmiddels een baan als [baan] en zijn leven op de rit. Bij de oplegging van een gevangenisstraf dreigt de verdachte wederom alles te verliezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het, uit winstbejag, verschaffen van een verblijf in
Nederland aan twee Zuid-Amerikaanse vrouwen, terwijl hij (minst genomen) ernstige reden had te vermoeden dat hun verblijf wederrechtelijk was. De verdachte verhuurde aan beide vrouwen een kamer in zijn woning van waaruit deze vrouwen prostitutiewerkzaamheden verrichtten. Mensensmokkel doorkruist het overheidsbeleid aangaande bestrijding van illegaal verblijf in Nederland. Daarnaast draagt mensensmokkel bij aan de instandhouding van een illegaal circuit waarin financieel voordeel wordt getrokken van veelal kwetsbare mensen die aanzienlijke bedragen betalen en grote risico’s lopen tijdens hun verblijf in Nederland, terwijl het maatschappelijk draagvlak om asielzoekers, onder wie ook politieke vluchtelingen, op te vangen daardoor wordt ondermijnd.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De overschrijding van de redelijke termijn leidt – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – overigens
ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid
van het openbaar ministerie in de vervolging. Vermindering van de op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie. Daarnaast biedt de rechterlijke straftoemetingsvrijheid vrijwel onbegrensde ruimte om met tijdsverloop rekening te houden.
De redelijke termijn is aangevangen met het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte op
19 januari 2023. De redelijke termijn is in eerste aanleg niet overschreden, omdat binnen 2 jaren vonnis is gewezen en wel op 12 april 2023. In hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen met de appelakte op 25 april 2023 en is deze termijn geëindigd met dit arrest op 22 juli 2025, waarmee de redelijke termijn van 2 jaren met bijna 3 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat voor feit 1 – naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voor feit 2 – in beginsel een taakstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis, passend is, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, matigen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Nu de verdachte de gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden reeds heeft uitgezeten, hoeft hij niet terug naar de gevangenis en is hij – naar het hof verwacht – in staat om, naast het verrichten van de taakstraf, zijn baan als [baan] uit te oefenen en zijn leven op de rit te houden. Het verzoek van de verdediging voor feit 1 te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf doet, naar het oordeel van het hof, onvoldoende recht aan de ernst van het door hem gepleegde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. E.V. Dam, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2025.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]