ECLI:NL:GHAMS:2025:1936

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
23-001697-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 4 september 2021 te Den Helder. De verdachte heeft een motorrijtuig bestuurd met een alcoholgehalte van 475 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd tot een zwaardere straf, maar de raadsman pleitte voor een voorwaardelijke straf, verwijzend naar de verbeterde omstandigheden van de verdachte en zijn hulpverlening. Het hof heeft vastgesteld dat de tijdsaanduidingen in het proces-verbaal niet correct waren, maar beschouwde dit als een kennelijke verschrijving. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit, maar heeft de eerdere veroordeling bevestigd. De redelijke termijn van het proces is overschreden, maar dit heeft geen invloed gehad op de opgelegde straf. De op te leggen straf is gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001697-23
datum uitspraak: 22 juli 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer
96-333481-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2025.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 september 2021 te Den Helder, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 475 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de tijdsaanduidingen in het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ van 9 september 2021 rommelig zijn. Zo is geverbaliseerd dat de verdachte om 21.11 uur wordt staande gehouden om mee te werken aan een blaastest en dat hij om 21.10 uur – dus één minuut daarvoor – wordt aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. Hieruit volgt dat de verdachte is aangehouden vóór de uitslag van de blaastest. Gevolg hiervan is dat op basis van dit proces-verbaal niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met (meer dan de toegestane hoeveelheid) alcohol een motorrijtuig heeft bestuurd. De verklaring van de verdachte dat hij de twee zware biertjes heeft gedronken toen hij eenmaal geparkeerd stond, is, tegen deze achtergrond, plausibel. Hiervoor kan, gelet op de (het hof begrijpt: verwarrende) tijdsaanduidingen, voldoende gelegenheid zijn geweest.

Bewijsoverweging

Het hof stelt vast dat de tijdsaanduidingen in het proces-verbaal rijden onder invloed van 9 september 2021 niet correct zijn weergegeven. Hierin is geverbaliseerd dat op 4 september 2021 om 21.11 uur van de bestuurder wordt gevorderd mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek en dat “
vervolgens” op 4 september 2021 om 21.10 uur de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 is aangehouden. Nu deze tijdstippen – anders dan wordt gesuggereerd – niet op elkaar volgen, is sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid. Het hof beschouwt dit echter als een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal, nu uit het gebruik van het woord “vervolgens” – evenals de volgorde waarin de bevoegdheden van de verbalisanten worden besproken – kan worden opgemaakt dat de aanhouding van de verdachte in werkelijkheid wel degelijk in de tijd is gevolgd op (de uitslag van) het voorlopig ademonderzoek. Uit het voorgaande volgt dat op basis van het onderhavige proces-verbaal – in combinatie met de uitslag van het voltooide ademonderzoek – het alcoholgehalte in de adem van de verdachte 475 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
Het verweer dat de verdachte geen motorrijtuig heeft bestuurd met voornoemde hoeveelheid alcohol in zijn lichaam omdat hij de alcohol pas had gedronken toen hij eenmaal geparkeerd stond, wordt verworpen. In het dossier staat dat de verbalisanten de verdachte een personenauto zien besturen en dat de verdachte – toen hij merkte dat de verbalisanten achter hem aanreden – “
zijn auto snel in het donker bij hotel [hotel][parkeerde]
en[net]
deed alsof hij niet gereden had”. Daarna is het voorlopig ademonderzoek uitgevoerd. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte tussen het parkeren en het contact met de politie en het daarop volgende voorlopige ademonderzoek twee (zware) biertjes heeft gedronken noch dat hij daartoe de tijd heeft gehad. De verdachte heeft ook niet verklaard dat hij een tijdje geparkeerd heeft gestaan voordat de politie bij zijn auto arriveerde. Voorts heeft de verdachte aanvankelijk, tegenover de politie, een andere verklaring afgelegd. Toen verklaarde hij dat hij één drankje had gedronken voorafgaand aan het parkeren en één drankje na het parkeren. Kennelijk lijkt hij niet goed (meer) te weten wanneer hij precies heeft gedronken; hij is in ieder geval niet consistent in zijn verklaringen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien
verstande dat:
hij op 4 september 2021 te Den Helder, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 475 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal PL1100-2021184986-1 van 9 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (digitale pagina’s 5-7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op zaterdag 4 september 2021 om 21:10 uur zagen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto, kenteken [kenteken] , reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres 2] Den Helder.
Bestuurder reed ons verbalisanten tegemoet op de Middenweg te Den Helder. Bestuurder zag dat verbalisanten achter hem aan reden en parkeerde zijn auto snel in het donker bij hotel [hotel] en deed net alsof hij niet gereden had.
De verdachte gaf mij, [verbalisant 1] , op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] in [geboorteland] .
Op 4 september 2021 om 22:04 uur, heb ik, [verbalisant 2] , de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek.
2.
Een geschrift, zijnde een afdruk van het ademanalyseapparaat (digitale pagina 15), opgemaakt door bedienaar [verbalisant 2] .Deze afdruk houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Startdatum / -tijd: 04.09.2021 / 22:04
Einddatum / -tijd: 04.09.2021 / 22:11
Achternaam verdachte: [verdachte]
Voornaam verdachte: [verdachte]
Geboortedatum verdachte: [geboortedag] .1984
Geboorteplaats verdachte: [geboorteplaats] [geboorteland]
Ademonderzoek-resultaat: 475 ug/l
3.
Een proces-verbaal PL1100-2021184986-5 van 4 september 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (digitale pagina’s 12-14).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 september 2021
tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
P1: verhoorder [verbalisant 1]
V: verdachte
P1: Wat voor voertuig heb je bestuurd?
V: in mijn auto.
P1: Waar kwam je vandaan voordat je werd staande gehouden te Den Helder?
V: Ik kwam van de Nieuwstraat en ging naar het hotel [hotel] .

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (475 microgram).

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 16 uren subsidiair 8 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht een voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Ter onderbouwing heeft hij gewezen op de omstandigheid dat het feit dateert uit 2021, de verdachte niet eerder voor rijden onder invloed is veroordeeld en het inmiddels beduidend beter met hem gaat. De verdachte staat onder toezicht van de reclassering, woont begeleid en de ambulante behandeling bij [organisatie] voor zijn verslavingen is in maart afgerond. Ook volgt de verdachte momenteel praktijkonderwijs en ontvangt hij schuldhulpverlening.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, door op de openbare weg onder invloed van alcohol een motorrijtuig te besturen, de
verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Dat is een ernstig feit. De omstandigheid dat de verdachte niet heeft erkend met teveel alcohol op te hebben gereden maar tegen beter weten in is blijven volhouden dat hij de alcohol pas heeft genuttigd nádat hij had gereden, getuigt van weinig zelfinzicht en geeft het hof niet het vertrouwen dat de verdachte heeft geleerd van zijn gedrag. Daar staat tegenover dat de verdachte de goede weg lijkt te zijn ingeslagen door hulp te aanvaarden op verschillende leefgebieden.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in hoger beroep is overschreden, omdat het hoger beroep namens de verdachte op 9 juni 2023 is ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ongeveer 1,5 maand. Gelet op de omstandigheid dat niet meer dan een taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis, zal worden opgelegd, wordt volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. In het tijdsverloop als zodanig ziet het hof ook onvoldoende aanleiding om de straf die de politierechter heeft opgelegd, en die als passend kan worden aangemerkt, te matigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.J.A. Duker en mr. E.V. Dam, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2025.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]