Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 impliciet primair, 6 primair, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 1 april 2016 tot en met 31 oktober 2016 in Nederland en te Curaçao, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ,
om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen,
- zich en een of meer anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstig redenen had om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- ontmoetingen gehad in de [penitentiaire inrichting] te Rotterdam en het bedrijfspand aan de [adres 6] en
- aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en ontvangen over de betaling van de kosten in verband met de invoer en/of het vervoer van verdovende middelen en
- informatie verstrekt en instructie(s) gegeven en informatie en instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer en/of de overdracht van verdovende middelen en
- gereisd naar en verbleven in Curaçao en
- ter betaling van de aankoop en/of het transport van een hoeveelheid verdovende middelen een contant geldbedrag overgedragen en/of betaald en
- een geldbedrag verplaatst of doen verplaatsen van Nederland naar Curaçao door een geldbedrag over te dragen aan het bedrijf [supermarkt 1] te Rotterdam en doen uitbetalen bij het bedrijf [supermarkt 2] te Curaçao, in elk geval een geldbedrag doen verplaatsen van Nederland naar Curaçao;
hij op 20 december 2016 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht en verstrekt een hoeveelheid cocaïne;
hij in de periode van 01 januari 2016 tot en met 26 september 2017 in Nederland en/of te Curaçao heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] ,
welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten:
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I en
- het voorbereiden en/of bevorderen van een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door
een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of een ander trachten te bewegen daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstig redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
5. impliciet primair (zaaksdossier C11)
hij in de periode van 8 januari 2014 tot en met 10 mei 2017 te ‘s-Gravenhage en Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij met zijn mededader telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag voorhanden gehad en omgezet, door op de [bank] bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte 10] meermalen een geldbedrag te storten met een totaal van 74.875,00 euro, terwijl hij, wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
6. primair (zaaksdossier C11)
hij op 26 september 2017 te Zoetermeer (in de woning aan [adres 1] ) een voorwerp, te weten een hoeveelheid bankbiljetten met een totale waarde van € 185.681,68, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
hij op 26 september 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg in een bedrijfspand aan [adres 3] opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 3008 gram van een materiaal bevattende cocaïne aanwezig heeft gehad;
hij op 26 september 2017 te Zoetermeer, in een pand aan de [adres 1] , een wapen van categorie I, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
hij op 26 september 2017 te Zoetermeer, in een pand aan de [adres 1] , wapens van categorie II, te weten twee stroomstootwapens met opschrift 800 type en twee gasbusjes pepperspray, met opschrift pfefferspray, pepper spray 12% OC gehalte, en een wapen van categorie III, te weten een patroonhouder, met merkteken Glock, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad;
hij op 26 september 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, in een bedrijfspand aan [adres 3] , munitie van categorie III, te weten 24 patronen en 12 patronen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2, 3, 4, 5 impliciet primair, 6 primair, 7, 8, 9 en 10 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat,
die in een bijlage achter dit arrest zijn opgenomen.