Uit de afgeluisterde gesprekken blijkt verder dat er vanaf 12 juli 2016 informatie is uitgewisseld tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] (‘ [bijnaam 4] ’) en [medeverdachte 4] over het voorgenomen transport waarin onder meer wordt gesproken over Argentinië, Congo en het meenemen van PGP’s. Op 12 juli 2016 vraagt [medeverdachte 3] , die naar Nederland is overgebracht, vanuit de penitentiaire inrichting aan [verdachte] om bij [medeverdachte 6] na te vragen wat er gaande is en zijn nummer voor hem te regelen, waarna [verdachte] diezelfde dag contact heeft met [medeverdachte 6] . [medeverdachte 3] vraagt [verdachte] ook [medeverdachte 6] op te halen voor een bezoek aan [medeverdachte 3] . Ook zijn er diverse bezoeken gebracht aan [medeverdachte 3] in de penitentiaire inrichting die in samenhang met deze gesprekken moeten worden bezien. Zo zegt [medeverdachte 1] op 10 oktober 2016 tegen [verdachte] in een gesprek waarin zij over Argentinië spreken: ‘ [persoon 2] . We gaan kijken wat hij zegt’. [verdachte] en [medeverdachte 1] brengen daarna op 12 oktober 2016 een bezoek aan [medeverdachte 3] in de penitentiaire inrichting. In het gesprek van 10 oktober 2016 zegt [medeverdachte 1] ook dat [verdachte] een PGP moet kopen voor ‘de mannen daar beneden’ en dat [verdachte] voor hen allen iets gaat doen. Het hof begrijpt de term ‘beneden’ als een land in Zuid-Amerika of het Caribisch gebied. Op 14 en 26 oktober 2016 zegt [medeverdachte 1] in de auto tegen [medeverdachte 4] dat [bijnaam 1] ‘moet doen wat hij moet doen en dat hij goed is in wat hij moet doen’ en dat het zijn werk is en dat [bijnaam 1] volgende week weggaat. Ook wordt op 14 oktober 2016 gesproken over de reisroute die [verdachte] zou afleggen, namelijk Curaçao, Aruba, Venezuela en Argentinië en ‘spullen sturen’. Het hof stelt vast dat [verdachte] op 8 november 2016 daadwerkelijk is afgereisd naar Curaçao, kennelijk met als doel vervolgens op enig moment door te reizen, maar daar de volgende dag betrokken is geraakt bij een ernstig verkeersongeval.
Ook na het ongeval vindt de verdere voorbereiding van het transport plaats. Zo hebben diverse ontmoetingen plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] , heeft [medeverdachte 6] [medeverdachte 1] op zijn verzoek Congolese adressen toegestuurd omdat [medeverdachte 1] die adressen ‘dringend’ nodig had en was [medeverdachte 6] ‘alle’ (overige) door benodigde [medeverdachte 1] informatie aan het verzamelen. Ook uit de gesprekken van 23 januari 2017 tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en van 3 februari 2017 tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] kan worden afgeleid dat de plannen werden gecontinueerd. Gesproken wordt onder meer over ‘naar Afrika sturen’, ‘het wordt erin gestopt’, ‘eruit halen’, de ‘kapitein’, ‘de generaal’, ‘de president’, ‘pakken we op het water’ en vraagt [medeverdachte 1] tijdens de ontmoeting op 3 februari 2017 per telefoon aan [medeverdachte 6] ‘hoe ver van de kust’ ze het kunnen halen. Ook wordt gesproken over het ‘omwisselen in handelswaar’, het ‘ruilen naar ding (spul). Naar dat ene, naar blok’. In een gesprek met ‘ [persoon 1] ’ op 27 februari 2017 zegt [medeverdachte 1] dat [verdachte] MDMA moest ruilen voor 6 kilo (cocaïne). Daarover gaat het ook in de chatberichten van [verdachte] op 24 februari 2017 en 10 maart 2017 die hierna nog besproken zullen worden. Het hof leidt hieruit af dat het voornemen was om MDMA in Venezuela (en/of Colombia) te ruilen voor kilo’s cocaïne om die vanuit Argentinië verder te vervoeren. Weliswaar kan uit het dossier worden afgeleid dat [verdachte] na zijn ongeval op 9 november 2016 en vervolgens na zijn operatie in Nederland op 22 februari 2017 fysiek moest herstellen, maar dat neemt niet weg dat uit de bewijsmiddelen volgt dat zijn intentie nog altijd gericht was op het vervoer van cocaïne en dat hij in dat kader ook handelingen heeft verricht. Zo zegt hij op 12 november 2016 tegen [medeverdachte 1] ‘we moeten alles gewoon één week verleggen’. Uit de gesprekken blijkt verder dat [verdachte] met [medeverdachte 1] informatie heeft uitgewisseld over het vervolg, en zijn rol daarbij, en dat hij ook aanwezig was bij de ontmoeting met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] waarin hierover is gesproken. Ook heeft [verdachte] op 7 december 2016 een bezoek gebracht aan [medeverdachte 6] en blijkt zijn betrokkenheid uit genoemde chatberichten.
Gezien de inhoud van de gesprekken is het hof van oordeel dat deze betrekking hadden op het transport van cocaïne en dat [verdachte] daarvan weet had. In de gesprekken van maart 2016 met [medeverdachte 2] wordt gesproken over ‘Scorpio’ en ‘coke’ waarover [medeverdachte 2] heeft verklaard dat met Scorpio een merk cocaïne wordt bedoeld en dat hij met [medeverdachte 1] over cocaïne heeft gesproken. In een gesprek van 23 januari 2017 bespreken [medeverdachte 1] en [verdachte] daarnaast ‘de prijs van drugs’, ‘blokken’ en ‘ruilen naar blok’ en in maart 2017 chat [verdachte] over het ruilen van ‘Molly’ voor ‘bricks’. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij internationale transporten cocaïne doorgaans wordt verpakt in blokken (bricks) en met ‘Molly’ MDMA wordt bedoeld. Met ‘blokken en bricks’ wordt naar het oordeel van het hof dus versluierd over cocaïne gesproken. In de iPhone van [verdachte] zijn verder afbeeldingen aangetroffen van (naar moet worden aangenomen) een blok cocaïne met een afdruk van een stempel, terwijl [verdachte] in een chatbericht in dezelfde telefoon op een vraag wat voor werk hij doet op 3 maart 2017 reageert met: ‘Werk?! Ik ben drugsverkoper’. Het hof gaat er mede gelet op de samenhang met en de chronologie van de overige bewijsmiddelen vanuit dat de handelingen van [medeverdachte 1] , [verdachte] en de overige betrokkenen waren gericht op het vervoer van cocaïne.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben met elkaar en met anderen contact gehad over het voorgenomen transport. Hierbij werd informatie gedeeld en werden afspraken gemaakt over (onder meer) de transportroute en de methode om de verdovende middelen te vervoeren. [verdachte] is in opdracht van [medeverdachte 1] daadwerkelijk naar Curaçao afgereisd om uitvoering te geven aan hetgeen zij hadden afgesproken. Dit betekent dat bewezen is voor zover aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, dat hij samen met anderen het vervoer en de invoer van cocaïne heeft voorbereid en bevorderd. Zij hebben dat gedaan door zich gelegenheid, middelen en inlichtingen (trachten) te verschaffen. Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte] daarbij bewust en nauw samengewerkt met anderen te weten (in elk geval) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] .
Ten aanzien van de pleegperiode overweegt het hof nog het volgende. Het hof neemt 12 juli 2016 als startpunt, omdat uit het dossier niet blijkt van eerdere betrokkenheid van [verdachte] bij dit feit. Dit neemt overigens niet weg dat de feiten en omstandigheden voor die datum wel bijdragen aan het bewijs. Uit dat bewijs volgt bijvoorbeeld dat het ging om cocaïne en langs welke route en op welke wijze de cocaïne zou worden vervoerd.
Op 28 april 2017 en 16 juli 2017 wordt er nog informatie uitgewisseld met betrekking tot eerdergenoemde adressen in Congo waarop ‘iemand’ zat te wachten, zo bericht [medeverdachte 1] op 28 april 2017. Niet is komen vast te staan dat na 16 juli 2017 nog concrete voorbereidingshandelingen met betrekking tot dit transport zijn verricht. Daarom beschouwt het hof deze datum als einddatum van de pleegperiode.