ECLI:NL:GHAMS:2025:2185

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
200.343.855/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling tussen vader en kinderen, wijziging van eerdere beschikking

In deze zaak gaat het om de zorgregeling tussen de vader en zijn twee minderjarige kinderen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam die deze zorgregeling had beëindigd. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had in april 2024 de zorgregeling beëindigd, maar de vader verzoekt om herinvoering van de zorgregeling met opbouw, terwijl de moeder de beslissing van de rechtbank steunt. Tijdens de procedure in hoger beroep zijn er verschillende zittingen geweest, waarbij ook de kinderen en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat er een gebrek aan samenwerking en communicatie tussen de ouders is, wat de omgang tussen de vader en de kinderen bemoeilijkt. De kinderen hebben angst voor de vader, wat hun weerstand tegen omgang verklaart. Het hof oordeelt dat de zorgregeling niet kan worden hersteld zoals eerder vastgesteld, maar dat deze op geleide van de GI moet worden vormgegeven. De vader's verzoek om een dwangsom voor niet-nakoming van de zorgregeling wordt afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe regeling wordt vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.855/01
zaaknummer rechtbank: C/13/745918 / FA RK 24-721
beschikking van de meervoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M. Pinarbasi-Ilbay te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 19 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de zorgregeling tussen de vader en de kinderen die eerder door de rechtbank was vastgesteld, beëindigd. De vader is het daarmee niet eens en wil dat de zorgregeling met opbouw, tussen hem en de kinderen, zoals die eerder was vastgesteld, alsnog zal gelden. Ook wil hij dat aan de moeder een dwangsom wordt opgelegd ten behoeve van het nakomen van de zorgregeling. De moeder is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 19 juli 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 april 2024.
2.2
De moeder heeft op 16 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de moeder van 25 oktober 2024 met bijlage;
- een bericht van de vader van 5 november 2024 met bijlagen.
2.4
De voorzitter van de zitting van 7 november 2024 (mr. C.E. Buitendijk) heeft op
1 november 2024, in het bijzijn van de griffier, met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.
2.5
De zitting heeft op 7 november 2024 plaatsgevonden, maar de zaak is toen niet inhoudelijk behandeld – en aangehouden – omdat de advocaat van de moeder wegens urgente privéomstandigheden niet kon verschijnen.
2.6
Nadien heeft het hof nog het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de vrouw van 28 februari 2025 met bijlage.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.
De voorzitter heeft toen zakelijk verslag gedaan van de op 1 november 2024 gehouden kindgesprekken. De advocaat van de vader heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2013 te [plaats A] en van [minderjarige 2] , geboren [in] 2016 te [plaats A] .
De ouders zijn getrouwd geweest en zijn op 11 oktober 2022 gescheiden. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij echtscheidingsbeschikking van 6 april 2022 heeft de rechtbank een zorgregeling met opbouw vastgesteld tussen de vader en de kinderen, die inhield dat de vader op de volgende momenten de kinderen bij zich heeft:
  • met ingang van de eerste vrijdag na die beschikking: de eerste twee weken anderhalf uur op vrijdagmiddag op het schoolplein, in aanwezigheid van de moeder;
  • vier weken daarna: op vrijdagmiddag uit school tot 18:00 uur voor het eten;
  • acht weken daarna: op vrijdagmiddag uit school tot 18:00 uur voor het eten en om de week op zaterdag van 10:00 tot 13:00 uur;
  • acht weken daarna: op vrijdagmiddag uit school tot 18:00 uur voor het eten en om de week op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
  • acht weken daarna: op vrijdagmiddag uit school tot 18:00 uur voor het eten en om de week op zaterdag van 10:00 tot zondag 10:00 uur;
  • acht weken daarna: op vrijdagmiddag uit school tot 18:00 uur voor het eten en om de week op zaterdag van 10:00 tot zondag 18:00 uur.
Verder is bepaald dat de vakanties en de (Islamitische) feestdagen tussen de ouders, zodra de vader een geschikte woonruimte heeft om de kinderen te ontvangen, tussen partijen bij helfte worden verdeeld. Bij beschikking van dit hof van 28 februari 2023, voor zover thans relevant, is de beslissing over de verdeling van de vakanties en (Islamitische) feestdagen bekrachtigd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang,
  • de beschikking van 6 april 2022 gewijzigd in die zin dat de vastgestelde zorgregeling wordt beëindigd;
  • de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn zelfstandig verzoek om de kinderen onder toezicht te stellen;
  • het zelfstandig verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder haar medewerking moet verlenen aan de opbouwregeling tot omgang op straffe van een dwangsom afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de moeder tot beëindiging van de zorgregeling alsnog af te wijzen en zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen door – naar het hof begrijpt – te bepalen dat de moeder haar medewerking moet verlenen aan de opbouwregeling tot omgang op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer met een maximum van € 50.000,-. Desverzocht heeft
mr. Haring ter zitting in hoger beroep verklaard dat het in eerste aanleg namens de vader gedane verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen in hoger beroep niet aan de orde is.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Uit artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
De standpunten
5.2
De vader is van mening dat er onvoldoende zwaarwegende belangen zijn om de omgang te stoppen en het plannen van omgangsmomenten in handen te laten van de GI die op haar beurt afhankelijk is van de medewerking van de moeder. De moeder lijkt niet of nauwelijks gemotiveerd om de omgang te laten slagen, aldus de vader. Het recht op omgang tussen de vader en de kinderen is fundamenteel. Volgens de vader moet het duidelijke opbouwschema uit de beschikking van 6 april 2022 worden gevolgd en dient door middel van het opleggen van een dwangsom een signaal naar de moeder uit te gaan dat zij zich aan deze zorgregeling moet houden.
5.3
De moeder meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Het klopt niet dat de moeder geen emotionele toestemming aan de kinderen geeft voor omgang met de vader.
De moeder is een tijd erg angstig geweest voor de vader maar heeft daaraan gewerkt door middel van therapie. Het is volgens de moeder ondanks hulpverlening nooit gelukt om uitvoering te geven aan de opbouwende zorgregeling zoals die is bepaald bij beschikking van 6 april 2022. De moeder probeert naar eigen zeggen de kinderen te stimuleren in de omgang met de vader maar de kinderen hebben angst voor hem en klampen zich aan haar vast.
De moeder heeft bij de rechtbank verzocht de zorgregeling stop te zetten omdat de vader onaangekondigd schreeuwend voor haar deur heeft gestaan en deze situatie schadelijk was voor de kinderen. Zij ziet het belang van omgang tussen de vader en de kinderen, maar de vader moet eerst aan zichzelf werken, aldus de moeder.
5.4
De GI brengt naar voren dat zij al een hele tijd betrokken is bij het gezin en er al diverse vormen van hulpverlening zijn ingezet. Er hebben eind 2024 en begin 2025 omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden die goed zijn verlopen. Momenteel is net gestart met hulpverlening vanuit het Verbindingshuis om de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen verder vorm te geven en op te bouwen.
In dat kader zal ook ouderbegeleiding worden ingezet. Er dient volgens de GI goed te worden gekeken wat de kinderen aankunnen in het contact met de vader.
5.5
De raad onthoudt zich ter zitting in hoger beroep van het geven van advies.
De raad benadrukt het belang dat de kinderen hebben bij omgang met de vader, maar ziet ook dat wanneer de kinderen druk ervaren door middel van een vastgestelde zorgregeling dit een averechts effect heeft op de omgang. Er is sprake van een beperkt vertrouwen tussen de ouders en daar moet aan gewerkt worden, aldus de raad. Als met behulp van het gestarte programma de onderlinge communicatie verbetert en het vertrouwen tussen de ouders toeneemt, zal dit een positief effect hebben op de kinderen en kan onder begeleiding van de GI worden toegewerkt naar een bestendige zorgregeling.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de kinderen na het uiteengaan van de ouders ruim twee jaar nagenoeg geen omgang met de vader hebben gehad. De kinderen voelen veel weerstand tegen het contact met de vader en het is, ondanks de ondersteuning van het OKT, Family Supporters en de GI tot aan de bestreden beschikking niet gelukt om uitvoering te geven aan de opbouwregeling die de rechtbank bij beschikking van 6 april 2022 heeft bepaald. De verstandhouding tussen de ouders is slecht. Er is geen sprake van samenwerking of constructieve communicatie en de ouders zijn zeer wantrouwend ten opzichte van elkaar. Sinds de bestreden beschikking heeft onder begeleiding van de GI een aantal omgangsmomenten plaatsgevonden. Die momenten zijn goed verlopen, maar nog steeds wordt gezien dat de kinderen zich achter de moeder verschuilen en weinig toenadering zoeken tot de vader. Waar dit precies door komt, moet nader worden onderzocht. De GI heeft op de zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de hulpverlening van het Verbindingshuis, dat omgangsbegeleiding en ouderbegeleiding zal gaan bieden aan het gezin, net is gestart.
5.7
Het hof ziet het belang van de vader bij omgang tussen hem en de kinderen en ook de kinderen hebben daar belang bij. Uit de stukken van het geding en ter zitting is evenwel gebleken van weerstand van de kinderen tegen omgang met de vader die voort lijkt te komen uit angst, een moeizame verstandhouding en groot wantrouwen tussen de ouders. Gelet hierop alsmede op het feit dat de ouders ondanks alle inspanningen van de hulpverlening tot nu toe niet is gelukt om tot een opbouw van de zorgregeling te komen, is het hof van oordeel dat een concrete opbouwende zorgregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 6 april 2022, op dit moment niet haalbaar is. Pas op het moment dat de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen onder begeleiding, althans met behulp van het Verbindingshuis goed verlopen, kan de omgang op geleide van de hulpverlening worden uitgebreid. Het hof overweegt nog dat het van belang is dat beide ouders hun medewerking blijven verlenen aan de hulpverlening en dat dit ook meebrengt dat de vader zich probeert te verplaatsen in de beleving van de kinderen, omdat er bij hen een kennelijke angst leeft voor omgang met hem. Alles overwegende zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de omgang tussen de vader en de kinderen op geleide van de GI dan wel een door haar aan te wijzen hulpverleningsinstantie dient te worden vormgegeven. Het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan niet-nakoming van de zorgregeling zal gelet hierop dan ook worden afgewezen.
Het hof ziet daartoe onvoldoende aanleiding.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022 in zoverre, dat de zorgregeling tussen de vader en de kinderen op geleide van de GI dan wel een door haar aan te wijzen hulpverleningsinstantie dient te worden vormgegeven;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A.N. van de Beek en J.M.I. Vink, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.