ECLI:NL:GHAMS:2025:2198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
23-001151-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van de opgelegde straf in hoger beroep inzake drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2025. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot een gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde straf aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld voor het invoeren van ongeveer 2,4 kilogram cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en de zorg voor zijn moeder. Het hof heeft besloten om een groot voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en medewerking aan schuldhulpverlening. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waarbij een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden gebruikelijk is voor soortgelijke feiten. De verdachte heeft blijk gegeven van inzicht in zijn handelen en is bereid om samen te werken met de reclassering. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001151-25
datum uitspraak: 19 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2025 in de strafzaak onder parketnummer 15-038330-25 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1984,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dus bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank een meldplicht bij de reclassering en de verplichting tot medewerking aan schuldhulpverlening verbonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat – naast de bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechtbank – ook medewerking aan dagbesteding als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
De raadsman heeft in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, aan te vullen met een (maximale) taakstraf. Hiertoe heeft de raadsman, samengevat, aangevoerd dat de verdachte door schuldenproblematiek zich gedwongen voelde om het feit te plegen. De verdachte heeft een (jong) gezin en een hulpbehoevende moeder die van de verdachte en zijn vriendin afhankelijk is. De verdachte kan zijn familie gedurende het uitzitten van een lange gevangenisstraf niet financieel en fysiek ondersteunen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ongeveer 2,4 kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd. Die grote hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor de handel en verdere verspreiding. De invoer en verspreiding van harddrugs betekenen een bedreiging voor de volksgezondheid, brengen onrust in de samenleving en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Voor dit alles heeft de verdachte zijn ogen blijkbaar gesloten. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft gelet op de straffen die worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van 2 tot 3 kilogram harddrugs hebben ingevoerd, zoals terug te lezen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden genoemd.
Het hof houdt ten gunste van de verdachte rekening met het feit dat verdachte heeft ingezien dat zijn handelen verkeerd was. Ook in het voordeel van de verdachte weegt het hof zijn persoonlijke omstandigheden mee, waaronder de zorg en steun die zijn vriendin en met name ook zijn moeder nodig hebben in deze periode. De verdachte heeft daarnaast te kennen gegeven open te staan voor begeleiding en behandeling vanuit de reclassering, ook wat de schuldenproblematiek betreft, wat het hof, vanwege de aanleiding om dit feit te plegen, positief vindt. De verdachte heeft aangegeven weer werk te willen zoeken om zo een passende dagbesteding te krijgen.
In deze persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen met een groot voorwaardelijk strafdeel, onder bijzondere voorwaarden. Het hof acht een proeftijd van twee jaren daarbij passend. Een langere proeftijd is niet nodig. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, in combinatie met een (maximale) taakstraf is naar het oordeel van het hof evenwel een brug te ver.
Het hof acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende die proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt op de afgesproken dagen en tijden bij de reclassering en meewerkt aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. W.F. Groos en mr. R.A.J. Hübel, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 augustus 2025.