ECLI:NL:GHAMS:2025:2243

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
24/269
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning met inpandige garage/werkplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning met een inpandige garage/werkplaats. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen de beschikking van de heffingsambtenaar ongegrond had verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 631.000 voor het kalenderjaar 2022, met als waardepeildatum 1 januari 2021. De belanghebbende betwistte deze waarde en voerde aan dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ had gehandeld door niet alle relevante gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn informatieverplichting had voldaan door een taxatieverslag, grondstaffels en een matrix met KOUDV-factoren te overleggen. Het Hof bevestigde dat de heffingsambtenaar de woning terecht als samenstel had aangemerkt en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en het Hof nam deze beslissing over. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/269
14 augustus 2025
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 27 december 2023 in de zaak met kenmerk HAA 23/1865 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 25 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [straat 1] te [Z] (hierna ook: de woning) voor het kalenderjaar 2022 naar waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op
€ 631.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Bij uitspraak van 30 december 2022 heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 6 februari 2024 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en dit nader gemotiveerd bij brief van 26 augustus 2024.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 1 juli 2025 heeft de heffingsambtenaar, op verzoek van het Hof, een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.6.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Op
13 augustus 2025 heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de hoekwoning. Het betreft een bovenwoning (adres [straat 1] te [Z] ), gebouwd in 1890, met een daaronder gelegen inpandige garage/werkplaats (adres [straat 2] te [Z] ), gebouwd in 1932. De opstal van de woning is ongeveer 109 m², de opstal van de werkplaats is ongeveer 75 m² en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 87 m². De woning is voorzien van een dakkapel.
2.2.
De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift de heffingsambtenaar op grond van artikel 40 Wet WOZ verzocht om hem (haar) alle gegevens die de heffingsambtenaar bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van het bezwaar heeft betrokken te verstrekken. Als voorbeelden van die gegevens heeft de gemachtigde achtereenvolgens genoemd ‘
de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase, naast het taxatieverslag, een grondstaffel (kavelmodel) en een taxatiematrix met de daarin vermelde vergelijkingsobjecten aan de adressen [straat 3] , [straat 4] en [straat 5] te [Z] naar de gemachtigde gestuurd. De gemachtigde heeft de ontvangst hiervan in een e-mailbericht van 12 juli 2022 aan de heffingsambtenaar bevestigd.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in eerste aanleg een nieuwe waardematrix overgelegd, waarin is vergeleken met drie verkooptransacties in [Z] waaronder [straat 6] . Dit vergelijkingsobject is een hoekwoning uit 1911, bestaande uit een bovenwoning van
102 m² met een inpandige garage/werkplaats van 33 m². De vergelijkingsobjecten beschikken alle over een dakterras/balkon van 1 m² ( [straat 6] ), 7 m² ( [straat 7] en [straat 8] ) of 13 m² ( [straat 9] ).
2.5.
Bij zijn aanvullend verweerschrift heeft de heffingsambtenaar informatie uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) van de inpandige garage/werkplaats aan de [straat 2] te [Z] gevoegd. Uit deze informatie blijkt dat de bovenwoning en de inpandige garage/werkplaats in eigendom en gebruik zijn bij belanghebbende en dat sprake is van een samenstel.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Tevens is in geschil of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Artikel 40 van de Wet WOZ
5. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 augustus 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1052) – voor zover hier van belang – als volgt geoordeeld over de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven:
“3.2.1 Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient verweerder aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Volgens de parlementaire geschiedenis van deze bepaling worden onderliggende taxatiegegevens niet altijd vastgesteld in een afzonderlijk taxatierapport, terwijl het zonder die gegevens niet mogelijk is om een waarde te bepalen. Uit die geschiedenis volgt verder dat naar het oordeel van de wetgever deze gegevens op verzoek aan de belastingplichtige dienen te worden verstrekt. Het voorschrift van artikel 40, lid 2, Wet WOZ strekt ertoe een dergelijke verplichting wettelijk vast te leggen.
3.2.2 Die verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in een taxatieverslag dat is vastgesteld in overeenstemming met een modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling. De delegatiebepaling van artikel 20, lid 2, Wet WOZ, waarop de Uitvoeringsregeling is gebaseerd, biedt niet de mogelijkheid om bepaalde gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde uit te zonderen van de informatieverplichting van verweerder op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. De parlementaire geschiedenis van de – later tot stand gekomen – Wet van 28 maart 2013 kan hierin geen verandering brengen.
3.2.3 Aan dit een en ander doet niet af dat de overige gegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die daarom tevens voorafgaand aan het horen in een bezwaarprocedure op grond van artikel 7:4, lid 2, Awb ter inzage moeten worden gelegd.
3.2.4 Het voorgaande brengt mee dat op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt.
3.2.5 Opmerking verdient nog dat de in 3.2.4 bedoelde gegevens ook betrekking kunnen hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.”
6. Blijkens het bezwaarschrift en de aanvulling daarop heeft eiser in bezwaar onder verwijzing naar artikel 40 van de Wet WOZ verzocht om alle stukken die verweerder bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van het bezwaar heeft betrokken. Ter toelichting heeft eiser opgemerkt:
“Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.”
7. Blijkens het verslag van het op 11 augustus 2022 gehouden hoorgesprek heeft eiser daar opgemerkt:
“Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering.
Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij een controleerbare onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 van de grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in het indexeringspercentage en in de onderbouwing van het indexeringspercentage van de referentiekoopsommen. Zowel voor- als na de geldende waardepeildatum.
Graag ontvangen wij inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen. Dit zowel van de referentiepanden als van het onderhavige object.”
8. De uitspraak op bezwaar luidt, voor zover van belang:

Grondstaffels, KOUDV-factoren en opbouw waarde
De door u opgevraagde KOUDV-factoren en grondstaffels zijn op 27 april 2022 verzonden en u heeft op 12 juli 2022 bevestigd dat u deze heeft ontvangen.
Voor de volledigheid vermeld ik nog dat de waardematrix niet meer is dan een hulp-/controlemiddel voor de waardevaststelling van een woning als geheel. De afzonderlijke elementen van de taxatie-opbouw zijn niet afzonderlijk op hun juistheid te beoordelen en staan niet afzonderlijk ter toetsing. Taxeren is geen exacte wetenschap en het gaat er uiteindelijk om of aannemelijk is gemaakt dat de totale eindwaarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
Indexering verkoopcijfers en kavelmodel
Een exact percentage van de indexering van een verkoopcijfer of een onderbouwing hiervan hoeft op grond van jurisprudentie niet verstrekt te worden. De gehanteerde indexeringspercentages kunnen eenvoudig gecontroleerd worden met algemeen beschikbare informatie.
Op uw verzoek is het kavelmodel aan u overgelegd. Met de gegevens die zijn overgelegd, is voldoende zorggedragen voor de vereiste inzichtelijkheid en controleerbaarheid van het kavelmodel. Uit de overgelegde gegevens kan immers worden afgeleid welke grondwaarde per vierkante meter wordt gebruikt.”
9. Uit de in beroep overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat verweerder aan de gemachtigde van eiser in de bezwaarfase een taxatieverslag heeft toegezonden dat is vastgesteld in overeenstemming met een modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken. Verweerder heeft op 27 april 2022 de grondstaffel en een matrix met KOUDV-factoren toegezonden. Bij e-mailbericht van 12 juli 2022 heeft eiser aan verweerder bevestigd bestanden met kavelmodellen en matrices in goede orde te hebben ontvangen.
Verweerder was niet gehouden nader inzicht te geven in de gehanteerde waarde per objectdeel, aangezien eiser daar pas in beroep om heeft verzocht. De toegepaste indexering valt eenvoudig rekenkundig uit de koopsom, de verkoopdatum en de WOZ-waarde van de gebruikte vergelijkingsobjecten af te leiden. Tot het verstrekken van nadere informatie was verweerder bij de gegeven specificatie van het verzoek niet gehouden. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser de gelegenheid heeft gehad tijdens het hoorgesprek vragen te stellen over de verstrekte gegevens, maar daar kennelijk geen aanleiding toe heeft gezien. Verweerder heeft de grondstaffel in beroep niet aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank kan de grondstaffel dan ook niet inhoudelijk beoordelen. Ondanks het ontbreken van de grondstaffel bij de aan de rechtbank overgelegde stukken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate voldaan aan het verzoek van eiser ex artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
De waarde van de woning
10. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
11. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
12. Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, heeft verweerder in beroep een matrix met verkoopinformatie van de door hem aangevoerde vergelijkingsobjecten overgelegd. De vergelijkingsobjecten betreffen één hoekwoning ( [straat 6] ) en drie tussenwoningen ( [straat 10] , [straat 11] en [straat 8] ).
In de conclusie van dupliek heeft verweerder bevestigd dat de oppervlakte van de woning 112 m² is. Verweerder heeft de matrix aangepast naar een oppervlakte van 109 m² om discussie over de oppervlakte te voorkomen. De vergelijkingsobjecten [straat 10] en [straat 8] hebben hetzelfde bouwjaar als de woning (1890). De ligging van de woning en van alle vergelijkingsobjecten is voldoende. De kwaliteit van de woning is als matig gekwalificeerd. Dat geldt ook voor [straat 3] , terwijl de kwaliteit van [straat 7] als voldoende is gekwalificeerd en de kwaliteit van [straat 11] en [straat 8] als slecht is gekwalificeerd. De onderhoudstoestand van de woning en van de vergelijkingsobjecten [straat 6] , [straat 11] en [straat 8] is als matig gekwalificeerd, terwijl de onderhoudstoestand van het vergelijkingsobject [straat 7] als voldoende is gekwalificeerd. De verkoopdatum van het vergelijkingsobject [straat 7] (25 september 2019) is ver van de waardepeildatum gelegen. Ook ligt de naar de waardepeildatum gecorrigeerde verkoopprijs van dat vergelijkingsobject (€ 956.000) ver af van de vastgestelde waarde van de woning. Het vergelijkingsobject [straat 7] is op grond van het vorenstaande dan ook niet bruikbaar ter onderbouwing van de woning. De andere vergelijkingsobjecten zijn wel voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van die vergelijkingsobjecten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar deze zijn niet dermate dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn. Dit laat onverlet dat voor alle objecten geldt dat bij de waardevaststelling voldoende rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
13. Verweerder heeft met hetgeen in het verweerschrift is aangevoerd en in de matrix is opgenomen voldoende inzichtelijk en daarmee aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in kwaliteit, staat van onderhoud en ligging tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Voor wat betreft de staat van onderhoud van de woning en de aanwezige voorzieningen geven de door eiser overgelegde foto’s van onderdelen van de woning en de door verweerder bij het verweerschrift overgelegde foto’s van de vergelijkingsobjecten geen aanleiding te veronderstellen dat hiermee door verweerder onvoldoende rekening is gehouden. De aan de woning per vierkante meter gebruiksoppervlakte toegekende waarde van € 2.955 is ruim lager dan de verkoopprijzen per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de vergelijkingsobjecten ( [straat 6] : € 3.930, [straat 11] : € 3.766 en [straat 8] : € 5.165). Ten aanzien van de ligging van de woning heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de afvalcontainer op zodanige afstand van de woning ligt dat van een waardedrukkend effect geen sprake is. Verder sluit de rechtbank zich aan bij de stelling van verweerder dat de correcties voor verschillen in ligging, kwaliteit en onderhoudstoestand zijn gebaseerd op een inschatting van de taxateur en de daartoe opgedane ervaring. Daarbij brengt de rechtbank in herinnering dat het waarderen van onroerende zaken geen exacte wetenschap is (vgl. het gerechtshof Den Haag 16 augustus 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1652 en het gerechtshof Amsterdam 7 december 2021 ECLI:NL:GHAMS:2021:3807). De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende inzicht zou hebben gegeven in de objectonderdelen stuit hierop ook af.
14. Eiser stelt dat sprake is van een onjuiste objectafbakening omdat sprake is van een brandgang. Verweerder heeft in het verweerschrift en aan de hand van bij het verweerschrift overgelegde foto’s voldoende aannemelijk gemaakt dat van een brandgang geen sprake is. Van een onjuiste objectafbakening is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
15. Eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de afwezigheid van een tuin bij de woning, terwijl bij het vergelijkingsobject [straat 6] wel een tuin aanwezig is. Uit de stukken kan de rechtbank niet afleiden of bij het vergelijkingsobject [straat 6] een tuin aanwezig is. Indien dat het geval is, dan leidt dat niet tot een ander oordeel, mede gezien het verschil tussen de aan de woning per vierkante meter oppervlakte toegekende waarde en de verkoopprijs per vierkante meter oppervlakte van [straat 6] .
16. Eiser voert aan dat in de matrix essentiële gegevens ontbreken, waaronder de oppervlakte van de bijgebouwen en het verschil in eenheidsprijs. Verweerder heeft bij de conclusie van dupliek de oppervlakten van de terrassen/balkons en inpandige garages/werkplaatsen opgegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze opgave niet leidt tot een ander oordeel. De eenheidsprijzen staan vermeld in de matrix, zodat daaruit ook de verschillen kunnen worden afgeleid.
17. In het onderhavige geval heeft verweerder in beroep andere vergelijkingsobjecten gebruikt dan in de bezwaarfase. Het aandragen van andere vergelijkingsobjecten in beroep staat verweerder vrij, mits de beginselen van een goede procesorde in acht wordt genomen. Van belang hierbij is dat eiser in de gelegenheid is gesteld om te reageren op deze nieuwe vergelijkingsobjecten en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. De omstandigheid dat verweerder in beroep nieuwe vergelijkingsobjecten aandraagt leidt in de onderhavige zaak niet tot een inbreuk op de goede procesorde. Eiser heeft haar standpunt dat verweerder de waarde te hoog heeft vastgesteld na kennisname van de gegevens van de andere vergelijkingsobjecten gehandhaafd. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat eiser niet in beroep zou zijn gegaan als deze vergelijkingsobjecten reeds in bezwaar waren gebruikt.
18. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
19. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
20. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
5.1.
Het doel van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is dat een belanghebbende gegevens kan verkrijgen die ten grondslag hebben gelegen aan de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, zodat hij de juistheid van de waardebeschikking kan controleren en de bezwaarfase zinvol kan benutten. Artikel 40, lid 2, Wet WOZ verplicht niet tot het beantwoorden van vragen over de op grond van die bepaling te verstrekken gegevens.
5.2.
Uit de gedingstukken (zie 2.3) blijkt onmiskenbaar dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase belanghebbende een taxatieverslag, een grondstaffel en een matrix heeft verstrekt. Met dit verstrekken is daarom ook voldaan aan het informatieverzoek van belanghebbende (zie 2.2). Anders dan belanghebbende kennelijk meent zijn in bedoelde matrix ook de voor de woning en de referentieobjecten gehanteerde waarde van de bijgebouwen en de kaveloppervlaktes (en daarmee ook de verschillen daarin) gegeven. Het Hof volgt niet de klacht van belanghebbende dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld door in bezwaar – ondanks het verzoek daartoe – niet toe te lichten tot welke getalsmatige waarde-aanpassing een afwijking leidt van te taxeren woning enerzijds en de gebruikte vergelijkingsobjecten anderzijds in de KOUDL-factoren. Ter onderbouwing verwijst het Hof naar hetgeen is overwogen in r.o. 5.2 tot en met 5.3.4 van de uitspraak van dit Hof van 4 juni 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1524).
5.3.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende de juistheid van de door de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waardebeschikking gehanteerde gegevens betwist. De informatieverstrekking op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ betreft de bij de waardevaststelling gehanteerde gegevens, of die nu juist zijn of niet.
Motiveringsgebrek in beroep
5.4.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraak van de rechtbank lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan artikel 40 Wet WOZ. Dienaangaande overweegt het Hof dat de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat, indien een partij van mening is dat een uitspraak van de rechtbank onjuist is, hij daartegen hoger beroep kan instellen. De hogerberoepsrechter beoordeelt vervolgens of de rechtbank tot een juiste beslissing is gekomen. Indien dit het geval is, wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd, al dan niet met verbetering van gronden. Dit is niet anders indien de uitspraak van de rechtbank onvoldoende zou zijn gemotiveerd (hetgeen overigens in deze zaak niet het geval is).
5.5.
Gelet op de informatie over het verkoopcijfer [straat 6] te [Z] , dat reeds in de ‘bezwaarmatrix’ vermeld was, volgt het Hof belanghebbende niet in zijn stelling dat hij wel beroep moest instellen om een volledige onderbouwing van de WOZ-waarde te verkrijgen. Dat de m²-prijs van het perceel en de opstal van [straat 6] in de bezwaarmatrix niet juist is berekend en dat bij de woning geen kavelwaarde is vermeld, is weliswaar slordig, maar maakt niet dat belanghebbende in beroep moest gaan. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende uit de gerealiseerde verkoopprijs van een goed vergelijkbaar object als [straat 6] , welk object in een slechtere staat verkeerde dan de woning, kon opmaken dat de beschikte waarde zeker niet te hoog was vastgesteld.
WOZ-waarde
5.6.
Het Hof stelt vast dat de heffingsambtenaar de bovenwoning met de inpandige garage/werkplaats terecht als samenstel heeft aangemerkt (zie 2.5) en voor de WOZ als hoekwoning heeft gewaardeerd.
5.7.
Voorts staat het de heffingsambtenaar vrij om de WOZ-waarde in beroep te onderbouwen met andere of nadere gegevens. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, maakt het gebruik van die gegevens niet dat het beroep reeds om die reden gegrond verklaard dient te worden of te leiden tot een proceskostenveroordeling. Dit kan weliswaar onder omstandigheden anders zijn, maar dergelijke omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor..
5.8.
De rechtbank heeft op goede gronden (r.o. 10 tot en met 19) een juiste beslissing over de WOZ-waarde genomen. Het Hof neemt deze beslissing en de gronden waarop ze berust over en maakt ze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof brengt in herinnering dat de WOZ-waardering een inschatting van de waarde van de woning als geheel is, die niet op grond van een wiskundige formule exact kan worden berekend. De heffingsambtenaar heeft, ook in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
5.9.
Belanghebbendes beroep op de door hem gestelde verlaging van de WOZ-waarde voor het jaar 2023 kan hem ook niet baten nu dit jaar niet voorligt. Bovendien heeft de heffingsambtenaar in zijn aanvullend verweerschrift toegelicht dat de grondwaarde ten onrechte niet was meegenomen in de WOZ-waarde voor 2023 en dat hierover telefonisch contact heeft plaatsgevonden met belanghebbende.
Slotsom
5.10.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.6. Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 14 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: